Rijmwoordenboek der Nederduitsche taal
(1846)–Lodewijk Hendrik Delgeur– AuteursrechtvrijVerlengingen.66. De oudere dichters, en voornamentlyk Vondel, verlengden menigwerf de woorden op rf, lf, rm, lm, lk, rk, en schreven ik sterref, ellef, arrem, het gallemt, kerrek, kellek, enz., voor ik sterf, elf, arm, het galmt, kerk, kelk, enz.; heden wordt dit weinig, om niet te zeggen in 't geheel niet meer, nagevolgd. 67. Iets waerin men Vondel en Huyghens niet in navolgen mag, is het schryven van hy dienden voor hy diende: heden ware dit eene taelfout, en fouten worden nimmer geduld. 68. Vele zelfstandige naemwoorden worden met eene slot -e verlengd: dus vrouwe voor vrouw. Zelfs schryft Vondel: Spartane, grage voor Spartaner, graeg, om op Diane, vrage te kunnen rymen. 69. Het voorzetsel om wordt in de samengestelde woorden menigmalen tot omme verlengd, als: ommekeer, ommegang, enz., voor omkeer, omgang, enz. | |
[pagina 31]
| |
Verkortingen.70. De verbuigings -e wordt dikwyls achtergelaten: 1o In de tegenwoordige tyd der byvoegende wys: ik leez', kwell', graev', enz., voor ik leze, kwelle, grave, enz. 2o In sommige zelfstandige naemwoorden; als: aerd, zwaluw, voor aerde, zwaluwe. 3o In de verbogen verleden deelwoorden, in den vergelykenden trap der byvoegelyke naemwoorden; als eene verheven plaets voor eene verhevene; een grooter spiegel, voor een grootere, enz. 71. De slot -e der verleden tyden op -de, -te, en de verbuigings -e van 't vrouwelyk of 't meervoud der byv. nw. moet altyd uitgedrukt worden. 72. De slot -t van den tweeden persoon der onvolmaekt verleden tyd op de, kan men insgelyks afkappen; als: gy speelde, voor gy speeldet. 73. De e die welluidendheidshalve in vele woorden ingeschoven wordt tusschen de eindkonsonant der wortelsyllabe en den uitgang -lyk (-lyks, -lyksch)-ling, (-lings, -lingsch) -loos, nis, wordt dikwyls onderdrukt; als: pynlyk, aenzienlyk, scheepling, hoovling, slaeploos, beeldtnis, geheugnis, enz., voor pynelyk, aenzienelyk, schepeling, hoveling, slapeloos, beeltenis, geheugenis, enz. Omgekeerd lascht de dichter menigwerf eene e voor de eindsyllabe in, waer de prozaschryver deze letter niet bezigt, als leereling, begerelyk, roereloos, enz., voor leerling, begeerlyk, roerloos, enz. 74. Is nogtans de slotsyllabe van den wortel ombeklemd, eindigt zy op l, of is het een der uitgangen ig, ing, uw, dan mag men er geene e achtervoegen, als: gevoelloos, | |
[pagina 32]
| |
regĕlloos, meestĕrloos, opĕnlyk, moediglyk, regeringloos, schaduwloos, enz. 75. De uitgang -ĕry verwerpt nooit hare e: men schryve dus immer snoepery, toovery, bakkery, schildery, en in geenen gevalle snoepry, toovry, bakkry, schildry,Ga naar voetnoot(*) enz. 76. In de werk- en naemwoorden op ĕlen, ĕren (ĕle, ĕre, ĕlend, ĕrend), en in hunne afstammelingen op ĕlaer, enz., wordt de korte ĕ meermalen uitgelaten; als: woekraer, wandlen, vaedren, eedle, leevrend, wakkre, enz. voor woekeraer, wandelen, vaderen, edele, leverend, wakkere, enz. 77. Op gelyke wyze laet men de a weg in den uitgang bare, als: di̋enstbre, e̋erbre, di̋erbre, enz. voor di̋enstbărĕ, e̋erbărĕ, di̋erbărĕ, enz. doch nimmer wőnderbre, enz. voor wőndĕrbáre, enz.78. Somtyds wordt ook de i der uitgang -ĭge achtergelaten, en schryft men eeuw'gen, geur'ge, bewill'ge, enz. voor eeuwigen, geurige, bewillige, enz. Ons dunkens nogtans maekt deze onderdrukking der i, de meeste woorden verschrikkelyk hard, en werde daerom beter vermeden. 79. Achter dat, dit, wat, wordt het werkwoord is somwylen in 's veranderd. 80. Het lidwoord een schryft men ook 'n, en dat wel wanneer het bywoord zoo er vast voorstaet, als: zoo'n voor zoo een. 81. Zoo ook wordt voor een' klinker den, dikwerf, en men, minder, in d', m' veranderd. | |
[pagina 33]
| |
82. Daer ook in proza des, het, mynen, myne, enz. 's, 't, myn', myn, enz. geschreven worden dunkt ons onnoodig hier er van te spreken. 83. Eene andere vryheid, welke sommige onzer dichters zich veroorloven, maer die in geenen gevalle mag geduld worden, is de onderdrukking in de uitspraek der letter h, en het schryven van d'hemel, d'hand, g'hebt, enz. voor de hemel, de hand, ge hebt, enz. Dit is een taelfout, want in het Neerduitsch moet de h altyd sterk aengeblazen worden. 84. De letter d in het midden of op het einde der woorden, wordt dikwyls in jGa naar voetnoot(*) veranderd, of geheel uitgelaten; ik ly, voor ik lyd; ik la (laei,) voor ik laed; ka, kaei, voor kade; betyën, voor betyden; zaêl, voor zadel; liên, voor lieden; houën, voor houden; yl, voor ydel; schaûw, voor schaduw; goôn, voor goden, steên, voor steden; broêr, voor broeder; schaloos, voor schadeloos; teêr, voor teeder; wei, voor weide, enz. enz. Zoo is in de gewoone tael naer niets anders dan nader, en komt ruig van ruidig; vuig van vuidig; vuil van vuidel; beul van beudel, welk wy nog by Vondel vinden: Gewetens Beudel vrees den Goddelyken wreker.
EINDE. |
|