Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 537]
| |
34 Plicht, vreugde en harmonie‘Mijnen man ligt te bed met een lichte bronchitis, hij piept en hoest en geeft veel op en heeft verhooging,’ schreef Bé half november 1925 naar Zeeman.Ga naar eind1 Onnes' vrienden waren aan zijn verkoudheden en ziektes gewend, zijn leven lang had Heike ermee gekampt en steeds wist hij weer op te krabbelen. In het zicht van Lorentz' gouden jubileum ging het niet anders: Onnes was erbij in het Academiegebouw. Maar de volgende kuur in de Zwitserse Alpen was ver en de dood had hem in de gaten. Een aftakeling als die van Van der Waals bleef Onnes bespaard. Toen Heike zijn ‘hooggewaardeerden en innig vereerden vriend’Ga naar eind2 in 1920 bij diens 83ste verjaardag een laatste brief stuurde en daarin zijn aanval op het kouderecord aankondigde, besloot hij met: ‘Wat is het toch heerlijk als het verleden mooi is.’Ga naar eind3 Bij Van der Waals' dood, maart 1923, schreef hij in De Telegraaf ‘een weemoedige herinnering’ te bewaren aan een samenzijn dat helaas tot enkele korte bezoekjes was teruggebracht. ‘Het is alsof het verlies van den grooten man reeds eenigszins tot het verleden behoort.’ Anderhalve maand later waagde Heike zich aan bespiegelingen op zijn eigen leven. Na een vergadering van het Comité Scientifique van de Solvayconferenties zou hij met Bé in het forêt de Soignes (Soniënwoud) bij Brussel gaan wandelen, maar door een verkoudheid moest hij in het hotel het bed houden. Een mooi moment voor een contemplatieve brief aan leerling Jacob Clay, natuurkundige en filosoof. Die was sinds 1919 hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Bandoeng, waar hij kosmische straling onderzocht en een leerlinginstrumentmakersopleiding à la Leiden opzette. Heike haalde herinneringen op aan 1905, toen Clay en zijn vrouw Teddy Jolles zijn assistenten waren. De licht weemoedige balans: ‘Want hoeveel jaren er sinds dien tijd verloopen zijn en hoeveel er veranderd is, dat is hetzelfde gebleven, dat ik, gevende wat ik kon, steeds niet zoozeer “leef” als wel “geleefd wordt” en mij meegesleurd voel als door een maalstroom, dien ik zelf gelegenheid heb gegeven tot zijn onweerstaanbare kracht aan te zwellen.’Ga naar eind4 Menso Kamerlingh Onnes overleed op 29 juni 1925, ‘na een paar zware dagen’. ‘Een aristocratische verschijning, een zacht droefgeestig gelaat,’ | |
[pagina 538]
| |
karakteriseerde het Algemeen Handelsblad nog diezelfde middag zijn zelfportret met schildersezel en strooien hoed.Ga naar eind5 Zoon Harm, door Menso zelf in het kunstenaarsvak ingewijd, lichtte Einstein in en schreef erbij dat zijn vader Einsteins bezoekjes aan de villa aan de Rijnsburgerweg buitengewoon op prijs had gesteld, speciaal als er gemusiceerd werd.Ga naar eind6 Heikes laatste bezoek aan zijn cryogeen laboratorium was op 13 februari 1926.Ga naar eind7 Hans Kramers, die tien jaar in Kopenhagen als assistent van Niels Bohr zijn wiskundige virtuositeit, talenkennis (zijn tweelingbroer Jan was hoogleraar Perzisch, Turks en Arabisch te Leiden) en beheersing van de violoncello had geëtaleerd, was benoemd tot hoogleraar theoretische fysica in Utrecht en kwam op zaterdag aan het Steenschuur een kijkje nemen. De quantumwereld die hij had helpen ontsluiten (en die in 1926 pas echt gestalte kreeg met het werk van Heisenberg en Schrödinger) was aan de generatie Onnes niet meer besteed. Heike was blijven steken in de vooroorlogse formuleringen van Planck en had Lorentz in januari nog gecomplimenteerd met de originele manier waarop deze onder woorden had gebracht hoe Plancks energie-elementen klein maar eindig zijn.Ga naar eind8 Dat George Uhlenbeck en Sem Goudsmit, studenten van Ehrenfest, een halfjaar eerder de spin van het elektron hadden ontdekt, een pure quantumeigenschap, zal Onnes hoogstens voor kennisgeving hebben aangenomen. De dinsdag na Kramers' bezoek lag Heike te bed met lichte bronchitis. Ogenschijnlijk onschuldig, maar dat veranderde radicaal toen in de nacht van vrijdag op zaterdag zich een acute longontsteking openbaarde, gepaard gaand met hoge koorts. 's Morgens beoordeelde de dokter de toestand van de zieke als vrijwel hopeloos.Ga naar eind9 Die zaterdag kreeg Heike bezoek van een gealarmeerde Lorentz. ‘Zaterdag heb ik hem nog enkele ogenblikken gezien en heeft hij ook wat met mij gesproken,’ zou Lorentz naar Einstein schrijven. ‘Toen had men reeds alle hoop opgegeven.’ Heike was zich van de ernst van de situatie nauwelijks bewust, aldus Lorentz. De nacht erop raakte Heike, 72 jaar oud, buiten kennis en zondag 21 februari 1926 om halfelf 's morgens kwam ‘het rustige einde’.Ga naar eind10 Een postzak vol rouwbrieven uit binnen- en buitenland vond zijn weg naar Huize ter Wetering. Uit Wiesbaden meldde zich Louis Pierson, een boezemvriend uit het Wanderjahr in Heidelberg.Ga naar eind11 Zeeman herinnerde zich zijn wandeling met Heike op landgoed de Raaphorst in Wassenaar ‘en hoe hij van Lorentz vertelde, waarvan hij de dissertatie in zijn zak had’.Ga naar eind12 En Johannes Diederik Korteweg, die in de Delftse jaren bij Bosscha vriendschap met Heike had gesloten, sprak van een ‘volkomen onegoïstische persoonlijkheid, eerlijk, billijk, scherpzinnig in alles’.Ga naar eind13 Einstein koos vergelijkbare woorden: ‘Kaum einen Menschen habe ich gekannt, bei dem Pflicht und | |
[pagina 539]
| |
Freude so eins war wie bei ihm. Daraus kam die frohe Harmonie, die von ihm ausging.’Ga naar eind14 ‘Wij zijn armer geworden,’ vatte het hoofdartikel van de nrc van 22 februari het gevoelen samen.Ga naar eind15 De begrafenis was op donderdag in Voorschoten. Het stoffelijk overschot werd bijgezet in het familiegraf achter de Nederlands Hervormde Kerk, waar ook Heikes moeder haar laatste rustplaats had - Menso lag er direct naast. Buiten de bebouwde kom van Leiden, zo gaat het verhaal, zetten de paarden er flink de vaart in. De technici van het laboratorium, die in pandjesjas en met hoge hoed de lijkwagen en overige koetsen te voet volgden, hadden moeite het tempo bij te benen. Aangekomen op het kerkhof wiste een van hen zich het zweet van het voorhoofd, lachte en zei: ‘Daar heb je nou echt de oude baas, zelfs na zijn dood laat hij je nog rennen.’Ga naar eind16 Het was Lorentz die de grafrede uitsprak.Ga naar eind17 ‘Dat nu juist ik [...] uw aller tolk mag zijn,’ richtte hij zich tot de aanwezigen, ‘dat heb ik te danken aan de trouwe, nooit gestoorde vriendschap die ons gedurende meer dan een halve eeuw met elkander heeft verbonden en die tot het beste behoort, dat het leven mij gegeven heeft. Meer nog misschien dan enig ander onder zijne vrienden heb ik ondervonden hoe goed en hartelijk Onnes was.’ Waarna hij het leven van ‘de dichterlijk aangelegde student’ die zijn cryogeen laboratorium tot ‘alom erkend middelpunt van internationale samenwerking’ had weten op te stoten en die het beste met de theoretische natuurkunde voorhad, in vogelvlucht overzag. De ‘mooiste parel misschien van alle’ was de ontdekking van de suprageleiding en Lorentz benadrukte dat Onnes' geest altijd op ‘het ideëele’ gericht was geweest, ondanks alle beslommeringen van administratieve en materiële aard. En dat tot het laatste moment. ‘Zoo is hij, en dat kon ook wel niet anders, van ons heengegaan, denkende aan het nog niet bereikte en zich verdiepende in nog onopgeloste problemen.’ Tientallen necrologieën zouden er volgen - de belangrijkste Nederlandstalige, van Lorentz' grafrede via Keesoms geschiedenis van het cryogeen laboratorium tot een stukje van J.P. Wibaut in De Socialistische Gids, werden gebundeld.Ga naar eind18 In Nature schreef F.A. Freeth, een Britse fysicus die bij een metaalbedrijf werkte en met Onnes' cryogeen laboratorium in nauw contact stond: ‘Turning to his personal side, it is impossible to speak of him without emotion. Onnes was one of the most genial, kind-hearted, and accessible man who ever lived. He made unremitting efforts towards the feeding of children in the destitude areas of Europe in the years immediately following the War. To young men, he was an inspiration. The writer will always remember, with gratitude, his extraordinary kindness and hospitality. He practically kept “open house”.’Ga naar eind19 Met die kinderhulp doelde Freeth waar- | |
[pagina 540]
| |
schijnlijk op de actie van Onnes om Oostenrijkse gezinnen te hulp te schieten. Twee jaar na Onnes' dood maakte leerling G.P. Nijhoff in het voorwoord van zijn klassiek Leidse ‘door meten tot weten’-proefschrift nog de vergelijking met een generaal. ‘Hoe wist gij op de besprekingen op Maandagmiddag, de eigenlijke détailstudie van de experimenteerkunst, er niet telkens weer met een korte samenvatting op te wijzen, hoe het werk van een ieder samenhing in een groot geheel. En als wij dan plotseling inzagen, hoe goed het was, dat wij ons als soldaten zelftucht moesten opleggen, o, zooals gij gewoon waart, dat zoo schoon uit te drukken, in een aaneengesloten front de vesting van het onbekende te omsingelen, dan weet ik niet of wij u meer bewonderden als groot natuurkundige, of als groot organisator.’Ga naar eind20 Maken we, in de vorm van een samenvatting, tachtig jaar na dato de eindbalans op. Daartoe komen we terug op de centrale vraag uit de inleiding: Hoe is Kamerlingh Onnes' succes bij het opbouwen van een wereldwijd uniek laboratorium voor lage temperaturen te verklaren? Heike Kamerlingh Onnes was een kind van zijn vader. Net als Harm had hij chronisch zwakke longen, genoot hij van hard werken; en net als zijn vader was hij een fabrikant, zij het niet van dakpannen maar van koude. Dat ondernemerstalent kwam Heike uitstekend van pas. Het opbouwen van een cryogeen laboratorium van internationale allure, met een omvang en een personeelsbestand die nergens ter wereld hun gelijke hadden, vergde meer dan de talenten van een goed fysicus. Wie aan het Steenschuur poolshoogte kwam nemen, en in kamer e en omgeving de wirwar van buizen, kranen, gasflessen, gashouders, liquefactors, dewarvaten, cryostaten, lawaaiige pompen en dreunende motoren, werkplaatsen en glasblazerij, instrumenten en toestellen voor wetenschappelijk onderzoek in zich opnam, waande zich in een fabriek. Een koudefabriek met Kamerlingh Onnes als hoogleraar-directeur die de touwtjes strak in handen had en de koers uitstippelde. En die een geoliede organisatie opzette met een conservator die het beheer voerde, een wetenschappelijke staf (inclusief assistenten en doctoraalstudenten), bedrijfschef, instrumentmakers, glasblazers, amanuenses, technici, een machinist, een custos en niet te vergeten een legertje blauwe jongens (leerlinginstrumentmakers) voor hand- en spandiensten. Heike deed aan Big Science. Waar hoogleraar-directeuren van laboratoria elders steeds meer moeite hadden alle organisatorische taken en onderwijsverplichtingen te combineren met het doen van wetenschappelijk onderzoek, voelde Kamerlingh Onnes zich in zijn element. Waar hij ook over klaagde, niet over werkdruk. Die Big Science-aanpak, wereldwijd uniek in zijn combinatie van groot- | |
[pagina 541]
| |
schaligheid en focus, kon alleen slagen bij iemand met doorzettingsvermogen, lef, wilskracht, visie en taai geduld. Iemand die met vaste hand regeerde maar tegelijk de gave had om mensen voor zich in te nemen, te overtuigen, aan zich te binden. Iemand die als geen ander de kunst verstond om de autoriteiten te bespelen - altijd dreigde volgens Heike de ‘verwoesting’ van wat in vele jaren aan het Steenschuur tot stand was gebracht - net zolang tot ze hun ‘dure professor’ de ruimte boden en de middelen verschaften om zijn doelen te verwezenlijken. Iemand die in de natuurkundige wereld en ver daarbuiten soepel contacten legde, een goed oog had voor wie hem verder kon helpen, gasten in de watten legde en veel te uitgekookt was om er ruzies of vetes op na te houden die hem konden schaden. Kortom, Kamerlingh Onnes liep over van organisatietalent en sociaal instinct - capaciteiten die hij al als rector van Vindicat atque Polit, het Groninger studentencorps, had geëtaleerd en zonder welke zijn Leidse missie kansloos was geweest. Onnes was een degelijk wetenschapper, maar zijn succes met het cryogeen laboratorium dankte hij aan zijn organisatietalent, sociale vaardigheden en zijn consequente focus op koude. Daarbij was Onnes creatief in het creëren van win-winsituaties. Een fraai voorbeeld is de manier waarop hij de Amsterdamse tabaksmakelaar en filantroop P.W. Janssen vanaf 1897 voor zijn zaak wist te winnen. Een leerlingenstelsel voor instrumentmaken, verweven met het Natuurkundig Laboratorium, was niet alleen een zegen voor de Leidse fysica, afgestudeerden van de opleiding verstonden hun vak en vonden gretig aftrek, in Nederland en daarbuiten. Het tweede Janssenfonds, waaruit Onnes extra onderzoeksassistenten betaalde en dat hij tevens inzette om cruciale figuren binnen het laboratorium (Flim, Siertsema, Keesom) extraatjes toe te stoppen om ze te behouden, was in het leven geroepen met het briljante argument dat die extra onderzoekers (die de overheid niet wilde aanstellen) extra instrumenten en toestellen gebruikten, wat weer positief zou doorwerken op de opleiding tot leerling-instrumentmaker. Maatschappelijk verantwoord zuiver wetenschappelijk fysisch onderzoek, in Leiden gebeurde het. Het punt was dat de Nederlandse overheid voor wetenschappelijk onderzoek an sich nauwelijks in de buidel wilde tasten. Toen Kamerlingh Onnes in 1882 in Leiden begon, en tot leedwezen van zijn voorganger en onderwijsman Rijke het Fysisch Kabinet zonder pardon naar zolder verhuisde om ruimte te scheppen voor een onderzoekslaboratorium, noemde hij dat tegenover de curatoren (en dus de minister) acties in het kader van nieuw onderwijs. De aankoop van nieuwe instrumenten, nodig om het onderzoek op poten te zetten, werd verantwoord door te schermen met cursussen ‘moleculaire krachten’ en ‘elektrische metingen’. Ook het tweede Janssenfonds | |
[pagina 542]
| |
was bedoeld om buiten de overheid om onderzoek een impuls te geven. Nog in 1924, toen de Rockefeller Foundation met $100.000 over de brug kwam om instrumenten te kopen en als tegenprestatie jaarlijks ƒ 10.000 aan matching van de Nederlandse regering eiste voor extra onderzoekers om van die instrumenten profijt te kunnen trekken, was het nodig dat nauwgezet in een overeenkomst vast te leggen - zo gefocust was men ook toen in Den Haag op onderwijs. Aanvankelijk wilde Onnes een cryogeen laboratorium voor zichzelf, om de theorieën van Van der Waals te toetsen. Als Gronings student van R.A. Mees had Heike in 1873 direct na verschijnen Van der Waals' baanbrekende proefschrift over de continuïteit tussen de gas- en vloeistoftoestand gelezen en er in een speciaal schriftje aantekeningen over gemaakt. Dat was in een tijd dat moleculen nog lang geen gemeengoed waren, laat staan dat die moleculen bij faseovergangen dezelfde bleven. Niettemin was de moleculaire natuurkunde (kinetische gastheorie) door toedoen van fysici als Clausius, Maxwell en Boltzmann een hot topic dat de theoretisch én experimenteel begaafde Heike aansprak. Nadat hij in 1879 zijn proefschrift over de korte slinger van Foucault eindelijk had afgerond - een erfenis van zijn Wanderjahre in Heidelberg en als proeve van bekwaamheid een doorslaand succes - kreeg hij als assistent van Bosscha in Delft van de wet der overeenstemmende toestanden te horen zodra deze door Van der Waals in de Akademie was meegedeeld. Binnen een maand had Heike hem uitgaande van het principe van mechanische equivalentie van molecuulbewegingen zelf ook afgeleid, en wel op algemenere grondslag. In Leiden ontvouwde hij in zijn ‘Door meten tot weten’-oratie van 1882 vervolgens het programma om toestandsvergelijking en wet der overeenstemmende toestanden nauwgezet op hun geldigheid te onderzoeken en zo meer te weten te komen over de bouw der moleculen en hun onderlinge aantrekking. Privé-colleges van Van der Waals hebben Onnes' ideeën over dat programma, zowel wat betreft de thermodynamica (inclusief Gibbs) als het ontwerpen van de liquefactors, sterk beïnvloed. Onnes' aanpak steunde op twee pijlers: nauwkeurigheid en koude. Nauwkeurigheid omdat zowel de toestandsvergelijking als de wet der overeenstemmende toestanden slechts bij benadering geldig was, zodat bepalingen van de afwijkingen van die wetten de natuurkunde vooruit moesten helpen. Dat vergde precisiemetingen, een genre dat Heike na aan het hart lag. Al bij Bunsen in Heidelberg schiep hij behagen in quantitatieve chemische analyses die tot in de puntjes klopten en zijn slingerproeven, eerst onder leiding van Kirchhoff in Heidelberg en bij wijze van promotieonderzoek voortgezet in het ‘cyclopenhol’ onder het Academiegebouw in Groningen, waren zo | |
[pagina 543]
| |
ingenieus van opzet en leverden zulke nauwkeurige uitkomsten dat er in jaren aan het onderwerp geen eer meer te behalen viel. Toen Heike tijdens de opbouw van zijn cryogeen laboratorium leerlingen op magneto-optisch onderzoek zette (de Lorentz-serie) leverde dat al snel (Sissingh, Zeeman, Wind) resultaten op waar de buitenlandse concurrentie qua nauwkeurigheid niet aan kon tippen. Koude was geboden omdat toetsing van de theorieën van Van der Waals vanzelfsprekend het beste met onderzoek aan eenvoudige stoffen (en mengsels) kon beginnen en die vereisten lage temperaturen. Ideaal waren eenatomige edelgassen, maar die kwamen (vooral dankzij het werk van Ramsay) pas in de jaren negentig beschikbaar. Dus begon Onnes met tweeatomige stoffen als zuurstof, waterstof en stikstof, en met kooldioxide (CO2) en chloormethyl (CH3CL). De eerste hadden kritische temperaturen ver beneden het vriespunt (van water), zodat er niets anders op zat dan een cryogeen laboratorium in het leven te roepen. Een onderneming die de eerste periode van Onnes' hoogleraarschap bijna al zijn energie vergde. Bij de opbouw van die koudefabriek leunde Onnes dankbaar op andermans prestaties. Het idee van de cascade ontleende hij aan Pictet, de keuze voor chloormethyl en ethyleen als eerste en tweede trap was ingegeven door Cailletet, de opvangconstructie voor vloeibare zuurstof kwam van Wroblewski, de dubbelwandige glazen waren een uitvinding van Dewar en Joule-Kelvin-koeling was het eerst toegepast door Linde en Hampson. Maar Heike gaf aan al die innovaties een eigen draai en integreerde ze tot installaties die onmiskenbaar een Leids stempel droegen. Zo was hij de eerste die in zijn kringlopen via het inlassen van regeneratiespiralen systematisch voorkoeling toepaste. Bij het ontwerpen van de cascade, die na tien jaar sleutelen aan pompen (vooral de Cailletet-pomp gaf hoofdbrekens maar eenmaal aangepast en verbeterd bleek hij een essentiële schakel) en kookflessen in 1892 de eerste druppels vloeibare zuurstof produceerde, gold als stelregel dat er geen koude vermorst mocht worden. En zowel cascade als cryostaten waren ontworpen met het oog op het wetenschappelijk programma dat Heike had opgesteld. Dat betekende dat de Leidse cryostaten naar believen tot op 0,01 graad nauwkeurig op constante temperatuur te houden waren, essentieel bij proeven waar evenwicht langzaam intrad. Die prestaties, op basis van installaties die Onnes - in tegenstelling tot de concurrentie - tot in de kleinste details publiceerde, maakten het Leidse cryogeen laboratorium niet alleen tot een uniek centrum voor lage-temperaturenonderzoek, de experimentele nauwkeurigheid en precisie stegen ver uit boven het niveau waarmee collega-onderzoekers genoegen namen. Tot 1907 zijn in Leiden buitenlandse proeven die de continuïteit tussen de gas- | |
[pagina 544]
| |
en vloeistoffase in twijfel trokken (de Belg Pierre de Heen bijvoorbeeld beweerde met een analysateur in staat te zijn molécules gasogéniques en liquidogéniques van elkaar te scheiden) herhaald en qua opzet en inrichting te licht bevonden. Tegelijk bleef Onnes vriendelijk jegens de belagers van ‘zijn’ Van der Waals en op weg naar een kuuroord in Zwitserland maakte hij een tussenstop in Luik om bij De Heen op theevisite te gaan. Illustratief is ook dat Heike zo'n beetje als enige koudepionier geen ruzie had met James Dewar. Wat altijd gevoelig lag waren prioriteitskwesties. De enige keer dat Onnes wat minder aardig naar Dewar deed was toen hij vond dat de Schot hem onvoldoende credit gegeven had voor het feit dat Leiden als eerste consequent regeneratie had toegepast. Toen Johan Kuenen het verschijnsel retrograde condensatie voorspelde en ontdekte, waarna Van der Waals protest aantekende en vond dat hem de eer toekwam omdat het effect in zijn theorie van mengsels lag besloten, koos Heike zonder enige aarzeling de kant van zijn leerling, een scherp conflict met zijn leermeester en vriend voor lief nemend. Ook bij het Zeeman-effect en bij onderzoek naar opalescentie (Zernike deed in Groningen vergelijkbaar werk maar verzuimde op te merken dat Keesom de eerste was geweest) was er gedoe om prioriteit. Heike was in zulke gevallen rechtdoorzee, maar altijd bleef hij correct. Kwam het tussen Zernike en Keesom nooit meer goed, van Onnes mocht de latere uitvinder van de fase-contrastmicroscoop begin jaren twintig rustig in Leiden aan vloeibare zuurstof komen meten. Stelde hij zich bij zijn aantreden in Leiden nog een Huygenslaboratorium voor waarin de natuurkunde breed beoefend zou worden, na de eeuwwisseling liet Onnes de Lorentz-serie doodbloeden en specialiseerde zich in thermodynamica bij lage temperaturen. Thermometrie was een essentieel aspect, wat aanleiding gaf tot onderzoek naar het temperatuurverloop van de weerstand van metaaldraden - in 1911 uitmondend in de ontdekking van supergeleiding bij kwik. Intussen was in 1906 een waterstofliquefactor gebouwd en won Onnes twee jaar later de race om vloeibaar helium. Ook ditmaal ging het niet om het kunstje maar om het creëren van vloeistofbaden van constante temperatuur. In geval van vloeibaar waterstof kon Onnes dat in alle rust voorbereiden: die race was op voorhand verloren omdat de jaren 1895-1898 het cryogeen laboratorium gedwongen stillag wegens het ontbreken van een vergunning voor het werken met ‘ontplofbare toestellen’. Bij helium liet Onnes zich in februari 1908 wel verleiden tot een snelle expansieproef, waarin hij zich jammerlijk verslikte door witte vlokken bevroren verontreinigingen aan te zien voor vast helium. Overigens won Onnes van Dewar door zijn industriële aanpak. Noemde de Schot assistenten bij funda- | |
[pagina 545]
| |
menteel onderzoek ‘a waste’, toen Heike op 10 juli 1908 het helium bedwong kwam daar een legertje technici en blauwe jongens aan te pas. Richtte het thermodynamische onderzoek zich aanvankelijk op kritische verschijnselen (met als hoogtepunt de ontdekking van retrograde condensatie), vanaf de jaren negentig kreeg het een tweeledig karakter. Er was fundamenteel onderzoek naar de tweede viriaalcoëfficiënt en het verband met de aantrekkingskracht tussen moleculen (Keesom) en naar de dichtheden van verzadigde damp en vloeistof bij het kritische punt (Crommelin, Mathias). Van een groot aantal stoffen werden met het oog op onderzoek naar de toestandsvergelijking en de wet der overeenstemmende toestanden eigenschappen als kookpunt, smeltpunt, kritische temperatuur, soortelijke warmte, verdampingswarmte, dampdruk en de ligging van isothermen nauwgezet doorgemeten. Maar die data kwamen tevens goed van pas in de aanloop naar liquefactie van gassen als waterstof, helium, neon en argon. Zuiver en toegepast onderzoek liepen in elkaar over. In geval van ammonia was ook de koude-industrie geïnteresseerd en Philips stopte argon in zijn halfwattlampen. Stap voor stap wist Onnes zijn imperium uit te breiden. Begon hij in 1882 met één assistent, één technicus en een halve custos, de talloze brieven aan de curatoren waarin hij onvermoeibaar - en zonder een spoor van humor - jaar in jaar uit de ‘ondergang’ van het laboratorium voorspelde als er niet onmiddellijk geld werd vrijgemaakt voor extra personeel, instrumenten, verbouwingen en uitbreidingen, misten hun uitwerking niet. Er kwam een tweede assistent, een tweede instrumentmaker, een machinist, een conservator, leerjongens, een amanuensis, een tweede conservator, nog meer assistenten, nog meer technici. Verder een vakopleiding tot leerling-instrumentmaker, een eerste en tweede Janssenfonds en een tweede hoogleraar experimentele natuurkunde om Lorentz van zijn onderwijstaak te ontlasten. En langs de Langebrug dijde het laboratorium gebouwtje voor gebouwtje uit - waarbij esthetiek het aflegde tegen functionaliteit. Aldus transformeerde de ingedutte natuurkunde die Rijke aan het Steenschuur had achtergelaten in een kwarteeuw tot een cryogene inrichting van wereldformaat. Qua ‘materieel subsidie’ had Leiden meer te besteden dan Utrecht en Groningen bij elkaar. Na de liquefactie van helium in 1908 nam die voorsprong nog aanzienlijk toe en begin jaren twintig kreeg de Leidse natuurkunde meer dan het totaal voor Utrecht, Groningen én de Gemeente Universiteit Amsterdam. Intussen hervormde Heike het onderwijs: gevorderde studenten deden geen proefjes maar werden door Onnes persoonlijk tot onderzoeker opgeleid - aan college geven had hij een broertje dood. Tot de eerste eigenhandig | |
[pagina 546]
| |
geknede promovendi behoorden Johan Kuenen en Pieter Zeeman. Onnes eiste totale inzet: 's avonds het waarnemingenschrift uitwerken, in het weekend overzichten maken. Jan Burgers, die in 1914 als een van Onnes' assistenten hielp bij waarnemingen aan platina- en goudthermometers, werd te verstaan gegeven dat het niet de bedoeling was je met theorie in te laten (althans theorie die losstond van de experimenten) - hij liep prompt over naar Ehrenfest. Onnes gaf zijn mensen een uitstekende scholing, maar wel in ‘door meten tot weten’-natuurkunde. Dat Zeeman augustus 1896, toen Onnes ver weg in Zwitserland zat, zijn reguliere onderzoek onderbrak om met een verbeterde opstelling opnieuw uit te proberen of magnetisme soms invloed uitoefende op de kleur van het licht, was helemaal niet de bedoeling. In Leiden werkte men meetprogramma's af. Voor Onnes bestond de moeilijkheid bij experimenteren uit ‘koers kunnen houden te midden van alle uitlokkende kwesties’. Pas helemaal aan het eind van zijn carrière, toen het heliummonopolie doorbroken was en de buitenlandse concurrentie zich aandiende, stelde hij zich wat soepeler op tegen eerste verkenningen en zijweggetjes. Die nadruk op planfysica valt te verklaren uit cryogene omstandigheden. Tijdens de beginjaren van de cascade was vloeibare zuurstof er niet iedere dag en moest de onderzoeker die de blauwe vloeistof in zijn cryostaat mocht overschenken wel weten wat hij die dag ging doen. Bij helium bleef die situatie tot op het eind van kracht: het cursusjaar 1922-1923 waren er 18 ‘heliumdagen’. Zoals Heike door zijn zwakke fysieke gestel het wel uit zijn hoofd liet met zijn krachten te smijten, zo piekerde hij er niet over om een druppel helium te vermorsen door even iets uit te proberen. Zo ontstonden dichtgetimmerde meetdagen zonder ruimte voor plotselinge invallen of ander onheil. Dat alles wil niet zeggen dat in Leiden als een kip zonder kop werd gemeten. Al in zijn proefschrift benadrukte Heike het belang van samenwerking tussen theorie en experiment. In zijn cryogeen programma koerste hij volledig op de theorie van Van der Waals. Wel zag hij zich gedwongen de toestandsvergelijking uit 1873 in te wisselen voor een empirische variant met 25 constanten, met de opgave die constanten een theoretische duiding te geven. Vooral Keesom stond hem bij met raad en daad - het monumentale Die Zustandsgleichung kwam voor een groot deel op Keesoms conto. Onnes' ‘huistheoreet’ en conservator bracht menige kwestie tot een oplossing, bijvoorbeeld het zinken van een heliumgasbel in vloeibare waterstof (het barotropisch effect). En op quantumgebied was het Keesom die met de door Onnes gewenste ‘wilde ideeën’ op de proppen kwam om metingen aan paramagnetisme en soortelijke warmte te verklaren. | |
[pagina 547]
| |
Problemen rezen er pas als een theorie ontbrak om de experimenten richting te geven, zoals bij de supergeleiding. Natuurlijk vermoedde Onnes dat de quantumtheorie erachter zat, maar die was lang niet volwassen en in de praktijk viel er weinig mee te beginnen. Al snel gaf Onnes het theoretiseren op en koos voor een puur fenomenologische benadering. Dat leverde interessante eigenschappen op - drempelveld, drempelstroom, persisterende stroom, invloed van deformatie, hysterese - maar de hypothese dat drempelveld en drempelstroom gekoppeld zijn (Silsbee) werd bij gebrek aan een theoretisch kader gemist. Het was ad hoc uitproberen, waden in de mist. Op die manier kon het gebeuren dat bij gebrek aan inzicht totaal verkeerde conclusies werden getrokken. Zoals die van het ‘ingevroren veld’, die wezenlijke vooruitgang jarenlang in de weg stond. Onnes hoopte de benoeming in 1920 van Einstein tot bijzonder hoogleraar in Leiden uit te buiten om de invloed van quantumtheorie op de toestandsvergelijking te doorgronden, maar hun besprekingen leverden weinig op. Casimir heeft er meermalen op gewezen: de ‘door meten tot weten’-ideologie heeft ontzaglijk veel nuttige experimentele gegevens opgeleverd, vloeibaar helium is er het directe product van, maar dat sjabloon stond haaks op de speelse, kwalitatieve aanpak die in de natuurkunde soms ook nodig is om naar nieuw inzicht te kunnen springen. Zoals dat van superfluïde helium beneden 2,19 kelvin - tekenen werden door Onnes genegeerd of niet onderkend. De cryogene kracht van Leiden mag blijken uit de duur van het monopolie op helium: pas in 1923 werd het in Toronto gebroken door McLennan. Twee jaar later had Meissner in Berlijn de vloeistof ook. Al die jaren kon Onnes proeven met preparaten in het heliumbad, of met het vloeibare helium zelf, zonder enige concurrentie inrichten. Dus kon hij het zich permitteren tips te negeren, er was immers niemand om een verkeerde keuze, desinteresse of hoogmoed af te straffen. En zo kon het gebeuren dat de Poolse gastonderzoeker Wolfke met zijn voorstel helium te bevriezen door er druk op te zetten in 1924 eerst nul op het rekest kreeg bij Onnes, om een jaar later, toen Keesom het roer had overgenomen, opnieuw niet serieus genomen te worden. Monopolies komen scherpte en alertheid niet ten goede, Leiden heeft er niet alleen voordeel bij gehad. Onnes gooide - het pak slaag dat Nernst en consorten voor de oorlog hadden uitgedeeld nog vers in het geheugen - het roer om zodra de Duitsers vloeibaar helium hadden, maar toen was hij oud en ziek. Een complexe, grootschalige inrichting als het cryogeen laboratorium had natuurlijk baat bij een strakke organisatie. Onnes' wil was wet aan het Steenschuur, voor alles was een map en er diende hard gewerkt te worden. | |
[pagina 548]
| |
Onnes zorgde goed voor zijn personeel en bracht als daar aanleiding toe was bezoekjes aan gezinnen van medewerkers en technici, maar zijn belang stond voorop. In die verhoudingen kreeg Kuenen nauwelijks de ruimte voor eigen experimenten en moest Keesom theoretisch werk dat niet direct met lopend experimenteel onderzoek in verband viel te brengen thuis uitvoeren - waarna het resultaat Onnes alsnog uitstekend van pas kwam. Voor Lorentz, die in 1883 zo collegiaal was om het grote college voor de aankomende medici van zijn fysiek zwakke vriend over te nemen, heeft Heike zich lang moeten uitsloven eer een lector (Siertsema) in 1901 soelaas bood. Waarna hij in 1905, toen Lorentz vanwege zijn inmiddels weer gegroeide onderwijstaak naar München dreigde te vertrekken, een instituut voor theoretische natuurkunde regelde en gedaan kreeg dat Kuenen als tweede hoogleraar experimentele natuurkunde naar Leiden terugkeerde met als hoofdtaak het onderwijs dat Lorentz beu was. Onnes streed met open vizier, soms op het naïeve af. Toen in 1896 de kwestie van de ‘ontplofbare toestellen’ speelde, en het voortbestaan van het cryogeen laboratorium op het spel stond, lichtte hij de gemeente ongevraagd ook in omtrent de gevaarlijke stoffen die hij binnen zijn laboratorium bewaarde. En in de pleitnota die hij na terdege voorwerk opstelde zag hij er geen been in te omschrijven wat de (enkele) ongelukken die door onoordeelkundig gebruik van gasflessen onder hoge druk elders waren voorgevallen, aan verwoesting hadden aangericht. Onnes was een onverbeterlijke optimist, geloofde in de kracht van argumenten en ieder cynisme of geniepig handelen was hem vreemd. Willem Keesom komt naar voren als een tragische figuur. Onnes was vol lof over de capaciteiten van zijn meesterknecht maar zat hem tegelijk op de huid. Keesom werd geacht op de theoretische vragen van zijn baas te zwoegen, niet op die van hemzelf. Kreeg hij voor zijn toepassing van nulpuntsenergie eerst lof, later besloot Onnes het begrip de deur uit te doen en mocht Keesom blij zijn dat hij er in een voetnoot bij een artikel op terug kon komen. Graag was Keesom in Leiden kristalonderzoek met röntgendiffractie begonnen, maar het mocht niet - toen hij er na zijn vertrek in 1917 naar de Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht succes mee had, kon het ineens wel. Toen Leiden keer op keer werd afgetroefd door Berlijn, zal Keesom zich knarsetandend hebben afgevraagd waarom zijn soortelijke-warmtemetingen steeds op de lange baan werden geschoven, zodat Eucken hem wéér voor was. Tot overmaat van ramp lukte het Onnes, al zijn inzet ten spijt, niet om zijn rechterhand een professoraat te bezorgen. Toen Keesom in 1923 naar Leiden terugkeerde om Kuenen op te volgen, was hij zo wijs om alvast het beheer over het cryogeen laboratorium op te eisen. Maar toen het in 1924 | |
[pagina 549]
| |
zover was werd zijn plezier vergald door Onnes' hineinregieren. Na de komst van vloeibaar waterstof ontwikkelde Leiden zich steeds sterker richting internationale faciliteit voor fysici die hun onderzoek naar fosforescentie, paramagnetisme, Hall-effect, diëlektrische constantes en absorptiespectra en wat al niet bij lagere temperaturen dan ze thuis tot hun beschikking hadden wilden voortzetten. Vooral het eerste internationale koudecongres van 1908, waar Heike met zijn vloeibare helium de show stal, ontketende een stroom gastonderzoekers (en bezoekers) richting Leiden. De consequentie was meer diversiteit in het lage-temperaturenwerk te Leiden. Maar ook een schreeuwend gebrek aan onderzoeksruimte omdat Onnes, tegen oude beloftes van de regering in, maar niet kon beschikken over de linkervleugel van het laboratorium (in 1917 zou de chemie eindelijk vertrekken). Onnes sloofde zich uit voor zijn buitenlandse gasten en bood ze in Huize ter Wetering gastvrij onderdak, maar tegelijk gaf de invasie versnippering en kwam authentiek Leids onderzoek, zoals de soortelijke warmtes van Keesom, in de verdrukking. Onnes had overal goede contacten, zowel binnen als buiten de universiteit. Tijdens het gekrakeel rond zijn aanstelling te Leiden wist hij zich gesteund door ‘invloedrijke vrienden’: Bosscha, Lorentz en Van Bemmelen. Via de marine kreeg hij perspompen uit onderzeeërs (om torpedo's te lanceren) in bruikleen, uit de stapelmagazijnen der artillerie in Delft kwamen klossen van Rühmkorff, de Haagse kanongieterij leverde een hydraulische pomp tot 250 atmosfeer en in de constructiewerkplaatsen van de Delftse artillerie hielp bij het slijpen van frezen en bij de montage van een elektromagneet. Ook met Philips, dat in 1914 een eigen onderzoekslaboratorium begon met Gilles Holst aan het hoofd, bestonden goede contacten. Over en weer werden spullen uitgeleend en gegevens uitgewisseld - zowel het Leidse als het Eindhovense laboratorium was van nature geïnteresseerd in edelgassen (eenvoudige bouw/gloeilampvulling). Van zijn kant stelde Onnes zijn standaardkwikmanometer ter beschikking om manometers te ijken. Wilden de curatoren Kamerlingh Onnes in de nasleep van de ontploffingskwestie uit de stad weg hebben, de kou was uit de lucht toen in 1899 eerst Bosscha en daarna Van der Waals tot dit college toetraden. Onnes' vriendschap met Solvay legde hem geen windeieren en zijn activiteiten voor de Association Internationale du Froid bleken al even lucratief. Binnen die organisatie, in 1909 toch vooral opgericht om de toegepaste koude vooruit te helpen, wist hij met verwijzing naar de duizenden hectoliters vloeibare lucht die sinds Cailletets mistwolkje van 1877 waren geproduceerd het voor elkaar te krijgen dat ook la science pure aan zijn trekken kwam. Opportunisme was Onnes niet vreemd. Sprak hij in Londen, dan bewierookte hij Fara- | |
[pagina 550]
| |
day, in Parijs heetten de koudepioniers Cailletet en Claude en in eigen land was het Van Marum die omhoog werd gestoken. Eén vijand had Onnes: Einthoven, de buurman van fysiologie die omwille van zijn gevoelige snaargalvanometer Onnes' trillingen hekelde en aanspraken maakte op grond van die welke Heike voor natuurkunde had bestemd. In de strijd die beide kemphanen voerden gaf Heike geen duimbreed toe. Als het moest kon hij heel onaangenaam zijn - en dat jaren volhouden. Heike was een product van de hbs, het nieuwe schooltype met zijn grote aandacht voor de exacte vakken en zijn goed geoutilleerde practicumlokalen (waar menig universitair laboratorium niet tegenop kon). Scheikunde en geschiedenis waren zijn favoriete vakken. Pas in Heidelberg, waar de chemicus en pur sang experimentator Bunsen toen het op zelfstandig onderzoek aankwam tegenviel en Heike als assistent van Gustav Kirchhoff aan de slinger van Foucault begon, bekeerde hij zich tot de natuurkunde. Bij Kirchhoff leerde Heike de eenheid van theoretische en experimentele natuurkunde waarderen. Niet iedereen was gecharmeerd van die aanpak. Rijke wilde Onnes niet als opvolger omdat hij geen volbloed experimentator zou zijn en Leiden met Lorentz al een theoreticus in huis had. Die angst bleek ongegrond. Na zijn benoeming volgde Heike de theoretische vorderingen van Lorentz en Van der Waals op de voet, maar terwijl zijn promovendi die nieuwe inzichten experimenteel toetsten, sleutelde de hoogleraar-directeur onverdroten aan zijn cryogene installaties. Pas in 1894, toen de cascade draaide, begon hij zelf te publiceren. Zeker de eerste jaren vormde instrumentatie de hoofdmoot. Nationalisme vierde hoogtij rond de eeuwwisseling, en was ook Heike niet vreemd. De Lorentz- en Van der Waalslijn die hij startte waren mede bedoeld om de Hollandse fysica in de vaart der volkeren op te stoten. Op die manier ging nationalisme hand in hand met een internationale oriëntatie. Net als Lorentz verzette Onnes zich na de Wereldoorlog tegen een isolement voor de Duitse en Oostenrijkse wetenschappers. Dat hij zijn inspanningen voor het herstel van de contacten met de Centralen tactvol inkleedde mag blijken uit zijn verkiezing in 1920 (toen de emoties over dit onderwerp hoog opliepen) tot membre correspondance van de Académie Française. Om de Leidse resultaten snel te kunnen verspreiden, richtte Onnes een eigen tijdschrift op: de Communications. De Britse fysicus Freeth schreef na Heikes dood dat het Leidse werk door deze gang van zaken niet de bekendheid kreeg die het verdiende, maar dat is twijfelbaar. Niet alleen trok het Leidse laboratorium talloze buitenlandse bezoekers, ook vonden de Communications hun weg naar bibliotheken en individuele onderzoekers in vele landen. Wie zich bij conservator Keesom (later Woltjer) meldde, kreeg | |
[pagina 551]
| |
prompt de gevraagde afleveringen toegestuurd. Voor de vertalingen van de Akademieartikelen (het leeuwendeel) maakt Onnes dankbaar gebruik van buitenlandse gasten. Mores ten aanzien van het auteurschap van Leidse artikelen verschoven. In de regel was Onnes' (mede-)auteur als hij het onderzoek had geïnitieerd, bijvoorbeeld door het leveren van de vraagstelling. Assistenten die voor de metingen opdraaiden waren vanaf 1910 in de regel coauteur. Dat Holst het bij de ontdekking van de supergeleiding moest doen met een bedankje voor de bewezen diensten was ook toen wat schraal, maar de latere directeur van het researchlaboratorium van Philips als ontdekker aanmerken omdat hij de ampèremeter in een zaal verderop een zwieper zag maken, is wat al te veel eer. Het was immers Onnes die het initiatief tot de weerstandsmetingen had genomen en omwille van de zuiverheid kwik in het programma opnam. In de Nederlandse fysica was Heike Kamerlingh Onnes de eerste met een leerstoel in louter experimentele natuurkunde (in de zin dat hij een collega (Lorentz) voor de theoretische natuurkunde had). Zijn contacten met collega's waren hartelijk maar beperkt en liepen vooral via de maandelijkse vergaderingen van de Akademie van Wetenschappen. De nauwste banden onderhield hij met Van der Waals in Amsterdam, en met zijn vriend Lorentz in Leiden. Met Ehrenfest, een man van vileine geestigheden en temperamentschommelingen, had Onnes weinig. Via Haga, ook een vriend, betrok Heike regelmatig uit Groningen assistenten. Ook Amsterdam leverde talenten, waaronder Keesom. Leiden had de meeste plaatsen, en bij gebrek aan kandidaten informeerde Onnes regelmatig bij buitenlandse collega's of zij soms iemand wisten. Onnes mocht in zijn inaugurele rede nog een visioen hebben geschetst van een breed Huygenslaboratorium, al snel besefte hij de noodzaak tot specialisatie. Alleen al het beperkte aantal assistenten maakte keuzes onontkoombaar en gevoegd bij de kostbare apparatuur die internationaal hoogstaand onderzoek vereiste, was afbakening de logische uitkomst. Ook elders drong specialisatie de natuurkundige laboratoria binnen. Trok Leiden zich terug op thermodynamica bij lage temperatuur, Amsterdam koos voor magneto-optica (Zeeman) en thermodynamica bij hoge druk (Kohnstamm en Michels). Groningen (Haga) specialiseerde zich in onderzoek met röntgenstraling en Utrecht (Julius) legde zich toe op intensiteiten van spectraallijnen. Zo'n ontwikkeling naar specialismen vroeg om nauwere contacten tusssen de fysici. Op het Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres van 1897 was het Onnes die het initiatief nam tot aparte bijeenkomsten voor fysici. Tijdens het Congres van 1921 kwam het op instigatie van de fysische | |
[pagina 552]
| |
crème de la crème (waaronder Onnes) tot de oprichting van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging. Van Onnes' leerlingen vonden de meeste emplooi in de wetenschap. In totaal zijn 22 assistenten bij hem gepromoveerd. Schalkwijk, Keesom, Meilink en Dorsman promoveerden op Leidse metingen bij Van der Waals omdat ze in Amsterdam waren afgestudeerd; om dezelfde reden promoveerde Holst in Zürich. Ter vergelijking: in Amsterdam had Van der Waals de periode 1878-1926 bij elkaar 28 promovendi, maar vier waren eigenlijk van Onnes en circa de helft deed theoretisch onderzoek. Zeeman had tot 1926 16 promovendi (en daarna tot 1943 nog eens 14), terwijl Sissingh en Kohnstamm in Amsterdam, Haga in Groningen en W.H. Julius in Utrecht een handvol promovendi in de experimentele natuurkunde hadden. Absoluut recordhouder met 94 promovendi was Julius' opvolger Ornstein, maar dat was een generatie later. Tellen we iedereen mee die met Onnes heeft gepubliceerd, dan komen we op veertig leerlingen.Ga naar eind21 Vijftien daarvan schopten het tot hoogleraar (twee in Bandoeng), vijf kregen onderdak in de meteorologie, acht werden leraar (vier bovendien hbs-directeur), acht kwamen terecht in het bedrijfsleven (vijf op het NatLab van Philips). Eén assistent stierf jong en de drie dames trouwden eer ze aan promoveren toe waren en gaven hun carrière op. In 1922, bij Onnes' jubileum, was zijn collega-hoogleraar Kuenen net overleden, zaten Sissingh en Zeeman in Amsterdam, W.J. de Haas in Groningen, M. de Haas en Siertsema in Delft, Keesom in Utrecht, Verschaffelt in Gent en was Clay aangesteld in Bandoeng. Van de hoogleraarsposten in de vaderlandse experimentele natuurkunde viel alleen Utrecht buiten de invloedssfeer van Leiden. Kamerlingh Onnes heeft met zijn Big Science-benadering, met zijn georkestreerde aanpak van onderzoek waarbij niet idereen apart werkt maar juist in gezamenlijke inspanning op een welomschreven doel afstevent, een voorbeeld neergezet dat door andere laboratoria is nagevolgd. Maar Onnes' invloed moet niet overschat worden. Zo lukte het hem niet, ondanks krachtig lobbyen, om Van der Waals jr. (in Amsterdam de opvolger van pa) in de Akademie gekozen te krijgen. In het buitenland reikte Onnes' (directe) invloed verder. Hij was lid van het Comité Scientifique van het Solvay-instituut en was onderdirecteur bij de Association Internationale du Froid. Die posities gaven internationaal aanzien als ‘monsieur zéro absolu’, en ze leverden fondsen op voor het cryogeen laboratorium. De unieke positie van Leiden zoog tal van onderzoekers aan die bij temperaturen van vloeibare waterstof of lager wilden meten. Ruim dertig buitenlanders (waarvan eenderde noogleraar) kwamen naar Leiden voor koude-onderzoek,Ga naar eind22 en een veelvoud | |
[pagina 553]
| |
daarvan deed het Steenschuur aan om de cryogene installaties met eigen ogen te aanschouwen. Heike stak al zijn energie in zijn laboratorium. Daarbuiten telde alleen de familie. Na de dood van vader Harm, in 1880, nam hij als oudste zoon resoluut de leiding in het gezin Onnes over. Heike, die op de hbs tienen voor tekenen had, bemoeide zich als zorgzame pater familias met de artistieke ontwikkeling van Menso, lette erop dat Onno goed terechtkwam en hield de stand van de familie in ere. Toen in het rampjaar 1881-1882 (uitgezonderd zijn benoeming in Leiden) in Feerwerd de steenfabriek bijna op de fles ging en Menso en Onno vanwege hun longen op stel en sprong langduring naar het buitenland moesten om op te knappen, was het Heike die met zijn organisatietalent het gezin Onnes door deze moeilijke periode heen sleepte. Uit geldnood trokken moeder Antje, Menso en zus Jenny in Leiden bij hem in, waarna kwaliteitshuwelijken met de dochter van de advocaat-generaal in Den Haag (Betsy Bijleveld), een telg uit een Amsterdamse patriciërsfamilie (Kitty Tutein Nolthenius) en de zoon van de niet minder rijke rentmeester van het Hoogheemraadschap Leiden (de schilder Floris Verster) de familie Kamerlingh Onnes - zoals men zich in navolging van Heike ging noemen - uit het dal kroop. Huize ter Wetering, naar een strak ontwerp van Menso uitgebreid, was het trefpunt van een kunstzinnige familie, een plek ook die door de talrijke buitenlandse geleerden die er logeerden (Bohr, Einstein, Madame Curie, Ramsay et cetera) een kosmopolitische sfeer ademde. Heike Kamerlingh Onnes dreef zijn mensen zoals de wind de wolken, zei Pieter Zeeman. Het mirakel is dat een schriel ventje dat op zijn elfde een schooljaar ziek thuis in Plutarchus zat te lezen, en zijn leven lang 's zomers naar de Alpen moest om te kuren, de adem en de energie wist op te brengen om een grootschalige onderneming als een cryogeen laboratorium op touw te zetten en tot bloei te brengen. Geholpen door zijn vrouw Betsy wist Heike zijn beperkte krachten te concentreren op dat ene. Inderdaad, zomaar iets uitproberen was niet in het programma inbegrepen, maar met frivoliteiten maakte je geen vloeibaar helium. |
|