Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 523]
| |
33 OpvolgingOp 25 september 1922, twee jaar voor hij met emeritaat zou gaan, verloor Kamerlingh Onnes zijn naaste collega en gedoodverfde opvolger Johan Kuenen. ‘Een vreselijke slag heeft ons getroffen,’ telegrafeerde hij naar Keesom, ‘onze beste Kuenen met wien ik gisteren nog een uur gelukkig was is vannacht aan inwendige bloeding overleden.’Ga naar eind1 Het laboratorium, toch al een chaos door de verbouwing en uitbreiding, was weken van slag en een zieke Onnes treurde thuis in Huize ter Wetering over de dood van een ‘prachtmensch’.Ga naar eind2 Dat Kuenen door de grote onderwijstaak waarmee hij in 1906 was opgezadeld aan onderzoek nauwelijks toekwam, het met gebrekkige laboratoriumfaciliteiten moest doen en ook voor de rest weinig in de melk te brokkelen had, ervaarden meester noch leerling als problematisch. Als Kuenen leed, was het in stilte. Keesom zal het telegram uit Leiden met pijn in het hart hebben gelezen maar tegelijk moet hij hebben beseft dat na bijna zes jaar Veeartsenijkundige Hoogeschool in Utrecht een terugkeer naar Leiden aanstaande was. Want wie kon Onnes beter naast zich wensen dan zijn trouwe vazal en ex-conservator, steun en toeverlaat op theoretisch vlak? En inderdaad, de benoemingscommissie die de faculteit wis- en natuurkunde op 8 december verslag uitbracht kwam met Keesom op de proppen. Maar de commissie, gevormd door de astronoom Willem de Sitter, Onnes, Lorentz en Ehrenfest, had verder gekeken dan de vacature Kuenen. Dat lag voor de hand. April 1923 werd Lorentz zeventig, in september gevolgd door Onnes, en het Academisch Statuut bepaalde dat ze het studiejaar volgend op die mijlpaal zouden opkrassen - Onnes dus een jaar later dan Lorentz. De commissie had zich ermee verzoend dat buitengewoon hoogleraar Lorentz geen opvolger zou krijgen - dat was in 1912 bij Lorentz' vertrek naar Haarlem zo afgesproken. Als opvolgers van Kuenen en Onnes kwamen Keesom en Wander de Haas uit de bus, en als het echt niet anders kon viel aan Crommelin, Holst en Verschaffelt te denken. Maar dat laatste trio werd als een klasse minder ervaren.Ga naar eind3 De dag voor de faculteitsvergadering liet Onnes in een brief aan Lorentz | |
[pagina 524]
| |
nog eens zijn gedachten over de opvolgingskwestie gaan. Helemaal gerust op de goede afloop was hij niet. Daarbij zal ik toch wel mogen vertrouwen dat men mijn geesteswerk nu het op 't punt staat de lang voorbereide hoogere vlucht te nemen niet zal vermoorden door het naast den druk die het juist gekregen heeft door de bezuinigingsvraag nog een tweede knauw te geven.Ga naar eind4 Onnes had er de pest in dat de uitbreiding van het laboratorium niet gepaard ging met meer personeel en materieel subsidie, ja dat zelfs ‘meer voor licht en schoonmaak’ er niet zonder meer in zat. Toch zou alles wel goedkomen, mits ‘de heerlijke geest die in het laboratorium heerscht maar behouden blijft’. En die zou juist ‘gevaar loopen’ als ‘de combinatie Wander-Keesom niet gelukt’. Crommelin en Holst, tweede keus, achtte Onnes gelijkwaardig, al vroeg hij zich af of Holst ‘die te Eindhoven uitstekend op zijn plaats is’, ook in Leiden gelukkig zou zijn. Ook kon hij zich levendig indenken dat Crommelin, die als conservator ‘een tiental jaren de ziel van het technisch beheer’ was geweest, moeite zou hebben onder Holst te werken, ‘die toch ook op verre na geen Kuenen is’. Dat Lorentz niet werd vervangen was geen ramp. Sinds zijn vertrek naar Haarlem gaf hij op maandagmorgen college aan gevorderde studenten (en gepromoveerden) en toen bleek dat ook een buitengewoon hoogleraar niet na zijn zeventigste mocht doorgaan regelde Onnes dat Lorentz als bijzonder hoogleraar namens het Leidsch Universiteits Fonds zijn college kon voortzetten. Dat kostte het fonds geen cent: ‘een groep vrienden’ zou een honorarium van ƒ 2500 bijeen sprokkelen en naar het luf overmaken - Lorentz wilde liever niet via Onnes betaald krijgen.Ga naar eind5 Eerder had datzelfde fonds, weer op voorspraak van Onnes, de wereldberoemde Albert Einstein weten binnen te halen. Die roem dankte Einstein aan Britse zonne-eclipsexpedities die op 29 mei 1919 in Sobral (Noord-Brazilië) en op het eiland Principe (voor de kust van West-Afrika) opnames maakten.Ga naar eind6 Sterlicht dat vlak langs de zon scheert, aldus voorspelde de Algemene Relativiteitstheorie, wordt door de kromming van de ruimtetijd in de nabijheid van de zon iets afgebogen. Op 10 november, kort nadat de definitieve eclipsresultaten door Arthur Eddington in de Royal Society naar buiten waren gebracht en Einsteins zegetocht in de media begon (‘Revolution in science,’ kopte The Times in Londen, ‘New theory of the universe/Newtonian ideas overthrown’), stuurde Onnes een telegram naar Berlijn: ‘herzliche Glueckwunsch zur glaenzenden neuen Bestaetigung Ihrer Theorie’.Ga naar eind7 Een dag eerder had hij de voorzitter van de Leidse universiteitsraad voor- | |
[pagina 525]
| |
gesteld ‘de grooten Zwitser Einstein’ (zo kort na de wereldoorlog geen loze toevoeging), een ‘ster van de eerste grootte’ en ‘iemand van de beteekenis van Newton’, als bijzonder hoogleraar nauwer aan Leiden te binden. Zo'n positie was sinds 1905 mogelijk en Onnes was een der eersten die bij het luf zo'n benoeming aankaartten.Ga naar eind8 De timing was perfect - meeliften op de golven media-aandacht voor Einstein, het kon niet beter - en ook de Leidse connectie werd niet vergeten. ‘Zulk een licht aan onze Leidse Alma Mater te verbinden zou haar luister zeer vergrooten,’ schreef Onnes, ‘en dit zou te mooier zijn omdat Einstein tot zijne ontdekkingen geleid werd door op het Leidsch werk van Lorentz voort te bouwen.’Ga naar eind9 Al enkele maanden werd aan Einstein getrokken. Op 2 september 1919, kort voor de voorlopige uitkomsten van de eclipsexpedities naar buiten kwamen, nodigde Ehrenfest, die genoeg had van spaarzame, door hopeloze bureaucratie geteisterde bezoekjes, Einstein uit om zich in Leiden te vestigen. ‘[...] we zijn het er hier allemaal over eens dat we in actie moeten komen om je naar Leiden te halen. De zaak is bijzonder simpel: als jij nu gewoon ja tegen me zegt is het mogelijk - menselijkerwijs - een en ander zeer snel met inachtneming van je wensen te regelen.’Ga naar eind10 Waarna Ehrenfest - die in zijn brief naar Berlijn benadrukte dat vooral Onnes warm liep voor het idee - Einstein een Leids walhalla in het vooruitzicht stelde: een naar behoefte zelf vast te stellen salaris (‘Ons maximum salaris van 7500 gulden is jouw minimum’), geen onderwijsverplichtingen, vrij reizen naar het buitenland en een stimulerende omgeving van louter mensen die van hem hielden. ‘Beste beste Einstein! [...] Antwoord me hoe dan ook per omgaande: “Hm, wat je voorstelt is zo gek nog niet”.’ Onduidelijk is in hoeverre het initiatief bij de curatoren en de minister kans zou hebben gemaakt - het instellen van een extra leerstoel theoretische natuurkunde in een periode dat bezuinigingen de norm waren lag weinig voor de hand. In de faculteit is het initiatief niet aan de orde geweest. Hoe dan ook, Einsteins antwoord liet niet lang op zich wachten.Ga naar eind11 Zeker, het was een schitterend aanbod, Leiden zou heerlijk zijn en hij hield van de mensen daar, maar hij kwam niet. Hij had Planck beloofd Berlijn trouw te blijven tenzij de omstandigheden hem dat verhinderden. Niettemin hoopte hij snel Leiden te bezoeken om de vriendschapsbanden aan te halen. Net als in 1916 gaf het regelen van een visum veel gedoe en op het laatste moment moest Onnes nog een brandbrief naar het Rijkspaspoortenkantoor te Den Haag schrijven om de impasse te doorbreken.Ga naar eind12 De tweede helft van oktober logeerde Einstein bij de familie Ehrenfest. Na terugkeer in Berlijn schreef hij een bijzonder warme brief: ‘Van nu af aan zullen we in nauw persoonlijk contact blijven. Dat is voor ons beiden goed, | |
[pagina 526]
| |
en ieder van ons voelt zich minder ontheemd in deze wereld vanwege de ander.’Ga naar eind13 Geroerd begon Ehrenfest, parallel aan Onnes' actie bij het luf, zich onmiddellijk in te spannen voor een gasthoogleraarschap van zijn vriend. Het idee van een ‘komeetachtig bestaan’, met terugkerende verblijven van drie à vier weken te Leiden, sprak Einstein aan. In december deed Lorentz hem namens het Leidsch Universiteits Fonds een officieel verzoek: naar keuze een à twee keer per jaar in Leiden verblijven; nauwelijks of geen verplichtingen, traktement voor de bijzondere leerstoel ƒ 2000.Ga naar eind14 Januari telegrafeerde Einstein naar Haarlem dat hij het aanbod ‘ganz herzlich’ aannam.Ga naar eind15 In zijn brief van november aan het luf had Onnes een termijn van drie jaar voorgesteld, waarna men verder zou zien. De benodigde ƒ 6000, door particulieren op te brengen, kon toch geen probleem zijn. ‘Een naam van de glorie van die van Einstein, die in de volgende eeuw nog zal leven, zou eigenlijk zulk een bedrag als vanzelf sprekend te voorschijn moeten tooveren.’Ga naar eind16 En Lorentz zei erop te vertrouwen dat collega's in de theoretische natuurkunde in de buidel wilden tasten. Opnieuw zorgde de bureaucratie voor vertraging maar in juli 1920 kwam alles dan toch in kannen en kruiken - afgezien van een extra koninklijk besluit omdat Einstein niet in Nederland was gepromoveerd. Intussen had Ehrenfest zijn aanstaande collega alvast ingelicht over de Leidse mores. Bij zijn inaugurele rede kon Einstein geen gebruikmaken van een schoolbord of lantaarnplaatjes, ja zelfs ‘praten met de handen’ ging niet omdat die onder een toga schuilgingen. Ehrenfest instrueerde welke dankwoorden Einstein aan het eind van zijn rede moest uitspreken en gaf hem de raad alvorens daartoe over te gaan eerst op zijn gemak een glas water te drinken zodat de oudere heren in het publiek die tijdens de lezing in slaap gesukkeld waren wakker konden schrikken. Zelfs kwam hij met de correcte uitspraak van de woorden ‘ik heb gezegd’. Ook Onnes was zeer enthousiast over Einsteins komst. December 1919 had hij in een vervolgbrief aan het luf zijn belang bij de transfer uiteengezet. Zeker, Einstein was vooral interessant vanwege zijn relativiteitstheorie, erkende Onnes, maar ook op ‘een ander gebied’ had hij ‘werk van hooge beteekenis’ geleverd. De leer van de nog immer uiterst geheimzinnige quanten, welke Planck op het spoor is gekomen, heeft door Einstein's onderzoekingen hare universeele beteekenis gekregen. Over vele van de verschijnselen op welke deze leer betrekking heeft is eerst door onderzoekingen bij lage temperatuur licht geworpen en het verder ontraadselen er van blijft werk bij zeer lage temperaturen in ruime mate vorderen. Prof. Einstein stelt dan ook groot belang in het werk van het cryogeen | |
[pagina 527]
| |
laboratorium en vooral wanneer dit laboratorium als een internationale instelling voor soortgelijk werk optreedt zal de voorlichting van prof. Einstein daarbij van groot belang zijn.Ga naar eind17 Zodra Einstein toezegde te zullen komen, schreef Onnes ook naar Berlijn hoge verwachtingen te koesteren.Ga naar eind18 Omdat Einsteins werk aan quantumtheorie aansloot bij het Leidse onderzoek bij lage temperaturen, herhaalde hij, zou het gasthoogleraarschap de bloei van het cryogeen laboratorium zeer ten goede komen. ‘Uw hulp zal dus veel goeds tot stand kunnen brengen,’ aldus Onnes. Einsteins komst was voor het cryogeen laboratorium ‘net zo'n groot geluk als voor de theoretische fysica’ en hij zag ernaar uit samen met zijn nieuwe collega ‘plannen uit te werken en problemen te verhelderen’. Op 27 oktober 1920 hield Einstein zijn inaugurele rede: Äther und Relativitätstheorie. Intussen was hij in Berlijn als pacifistische joodse kosmopoliet met unanschauliche theorieën onder vuur komen te liggen. Was in februari al eens een college op de universiteit verstoord, augustus 1920 werd Einstein op een bijeenkomst van de pas opgerichte Arbeitsgemeinschaft deutscher Naturforscher in de Philharmonie in zijn gezicht uitgemaakt voor ‘publiciteitsgeile hond’, ‘plagiator’, ‘bedrieger’ en ‘wetenschappelijke da-Albert Einstein en Heike Kamerlingh Onnes in 1920, het jaar dat Einstein in Leiden aantrad als bijzonder hoogleraar. Schets Harm Kamerlingh Onnes.
| |
[pagina 528]
| |
daïst’. De man van de relativiteit, een publieke figuur, sloeg hard - maar aangedaan - terug in het Berliner Tagesblatt, waarbij met name Lenard het moest ontgelden. Zodra Ehrenfest in de krant van alle commotie vernam, bood hij Einstein op eigen gezag opnieuw een positie in Leiden aan. Maar die hield het op een gasthoogleraarschap, in eerste aanzet met tussenpozen van een jaar. Onnes greep de oratie van 1920 aan om in zijn rol van voorzitter van de eerste commissie van het internationale koude-instituut een driedaags symposium over magnetisme te organiseren, met als deelnemers Einstein, Ehrenfest, Keesom, Weiss, Langevin en hijzelf (zie hoofdstuk 28). Graag wilde Onnes Einsteins mening weten over eventuele quantumcorrecties op de toestandsvergelijking en de wet der overeenstemmende toestanden, met name bij eenatomige gassen als helium, neon en argon. Empirisch materiaal om de gedachten te bepalen was er te over. Onnes verheugde zich, zo schreef hij zomer 1921 vanuit Hotel Tiblis Engelberg, om in november bij Einsteins tweede verblijf als gasthoogleraar de ‘quantuminvloed’ te bespreken, inclusief de mogelijkheid van nulpuntsenergie - waar Onnes niet in geloofde.Ga naar eind19 November 1924 kwam Einstein nog eens op de quantumcorrecties terug en voorzag Onnes op basis van speculatieve redeneringen van formules waarvan het belang onduidelijk bleef en die Onnes maar aan de gemeten afwijkingen van de wet der overeenstemmende toestanden moest zien te toetsen.Ga naar eind20 Onnes antwoordde dat Einsteins suggesties, al had hij hier en daar bezwaren, hem ‘kolossale Freude’ hadden gebracht en dat het idee dat quantumregels de tijd dat moleculen in elkaars nabijheid vertoeven mede bepalen voor hem ‘ein Lichtblitz’ was geweest.Ga naar eind21 Maar het bleven vage noties en Onnes was, ondanks zijn verzekering dat er ‘vast iets moois’ uit zou komen, te oud er nog iets mee te doen. In 1953 schreef Einstein, door de directrice van het Rijksmuseum voor de Geschiedenis der Natuurwetenschappen (nu Museum Boerhaave) ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Lorentz en Kamerlingh Onnes gevraagd om karakterschetsen, dat wetenschappelijke discussies met Onnes tamelijk stroef verliepen. Met Onnes' intuïtie was helemaal niets mis, aldus Einstein, maar zich trefzeker uitdrukken kon hij niet en ook stond hij weinig open voor de gedachtengang van anderen.Ga naar eind22 | |
De splitsing van het laboratoriumVan het duo Keesom-De Haas was Willem Keesom een soort tweede Onnes. Maar wie was Wander de Haas? Opgeleid door Onnes, was hij in 1912 gepromoveerd op metingen van de samendrukbaarheid van waterstofgas, een typisch ‘door meten tot weten’-product. De Haas, die voor hij met natuurkunde begon eerst vijf jaar voor kandidaat-notaris had geleerd, trouwde met | |
[pagina 529]
| |
Berta Lorentz, zelf ook assistent bij Onnes geweest. Het paar trok in 1913 naar Berlijn, waar De Haas in het Bosschalaboratorium van Henri du Bois aan magnetisme deed en van 1913-1915 als ‘Wissenschaftlichen Mitarbeiter’ bij de Physikalisch-Technische Reichsanstalt werkte. Het was in Charlottenburg dat hij met gast-experimentator Einstein het Einstein-De Haaseffect ontdekte: het verschijnsel dat een ijzeren staafje zodra het gemagnetiseerd raakt een draaineiging vertoont.Ga naar eind23 Een geval van actie is min reactie: atomaire kringstroompjes die door toedoen van het magnetische veld opeens dezelfde kant op draaien, wekken als reactie een draaiing in tegengestelde zin van het ijzerstaafje als geheel op. De zaak lag gecompliceerder dan Einstein en De Haas dachten, en hun waarde lag een factor twee te hoog, maar kwalitatief zaten ze goed. In 1916 kwam De Haas onder de hoede van zijn schoonvader en als conservator van het laboratorium van de Teylers Stichting deed hij de Berlijnse proeven in aangepaste vorm nog eens over. In 1917 werd hij hoogleraar inWander Johannes de Haas, in 1924 samen met Keesom opvolger van Kamerlingh Onnes als hoogleraar-directeur.
| |
[pagina 530]
| |
Delft en nog eens vijf jaar later volgde hij in Groningen experimentator Haga op. Eerder had Julius, hoogleraar in Utrecht, bij Lorentz gepolst of De Haas geschikt zou zijn als opvolger van de plotseling overleden Du Bois. Die was na het uitbreken van de wereldoorlog zijn privé-laboratorium in Berlijn ontvlucht en had in Utrecht in ruil voor zijn instrumenten een eigen laboratorium gekregen. Zich bewust van de ‘eigenaardige moeilijkheden’ die het beoordelen van een schoonzoon opleverde, kweet Lorentz zich dapper van zijn taak.Ga naar eind24 De Haas zag hij als ‘een echt experimentator’, iemand die met ‘geestdrift’, ‘vindingrijkheid’, ‘groote vaardigheid’ en ‘onuitputtelijk geduld’ het liefst in het laboratorium bezig was. Maar Lorentz was de eerste om toe te geven dat De Haas wiskundig ‘weinig geschoold’ was, wat zijn schoonzoon overigens niet belette een voorkeur aan de dag te leggen voor onderwerpen op het gebied van de grondslagen van de natuurkunde. ‘Het kost mij, meer wiskundig aangelegd, wel eens moeite zijn gedachtengang te volgen’ - wat niet wegnam dat De Haas het bij het rechte eind kon hebben. Overigens verdween de vacature Du Bois als sneeuw voor de zon zodra Ornstein in Utrecht als opvolger van Julius in 1920 het roer overnam.Ga naar eind25 Omdat De Haas nog maar pas in Groningen zat werd besloten Keesom opvolger van Kuenen te laten zijn, waarna Onnes in september 1924 plaats zou maken voor De Haas. Van meet af aan was duidelijk dat de verhouding Keesom-De Haas, in tegenstelling tot die tussen Onnes en Kuenen, gelijkwaardig zou zijn. Waarom werd Keesom geen tweede Onnes en De Haas geen tweede Kuenen? Het is nauwelijks voor te stellen dat Onnes, Lorentz en Ehrenfest de twee op dezelfde voet plaatsten. Keesom was de man van het Enzyklopädie-artikel, van de ‘wilde ideeën’ over quantumtheorie, van het barotropisch effect (het zinken van een gas in een vloeistof). Daarbij vergeleken stak het Einstein-De Haaseffect toch wat schriel af. Speelde er iets bijzonders? Volgens Leo Dana, in Leiden postdoc toen de opvolgingskwestie speelde, was dat inderdaad het geval. Omdat hij vurig katholiek was, en Leiden een protestantse universiteit, zou Keesom, hoewel bij uitstek de beste man, voor de curatoren en ministerie onacceptabel zijn geweest als alleenheerser over het laboratorium.Ga naar eind26 Maar Dana noteerde deze herinnering zestig jaar na dato. Andere bronnen voor zo'n half beroepsverbod ontbreken: de brieven van Onnes, Ehrenfest en Lorentz zwijgen erover. Het lijkt ook weinig waarschijnlijk: in de jaren twintig, met zijn regeringen van confessionele signatuur, waren benoeningen van katholieken in hoge functies geen uitzondering. De periode 1918-1925 was Ruys de Beerenbrouck Nederlands eerste katholieke minister-president, met de hervormde dominee Visser als zijn minister van Onderwijs, kunsten en wetenschappen (de eerste met die com- | |
[pagina 531]
| |
binatie van de twintigste eeuw). Weliswaar had het kabinet-Ruys de Beerenbrouck de benoeming van de sterrenkundige en theoreticus van het socialisme Anton Pannekoek tot adjunct-directeur van de Leidse Sterrewacht in 1919 geblokkeerd, maar dat was uit angst voor het ‘rode gevaar’.Ga naar eind27 Of Dana het juist zag valt dus te betwijfelen, eerder lijkt voor de hand te liggen dat hij een roddel doorgaf. Waarschijnlijk had Keesom noch De Haas trek in een ondergeschikte positie. Zodra het koninklijk besluit van Keesoms benoeming er lag (februari 1923), zocht Onnes contact om de tweedeling van het laboratorium te bespreken.Ga naar eind28 Keesom eiste het beheer over het cryogeen laboratorium, en wenste geen teruggang in salaris. In april kwamen de toekomstige directeuren, aan tafel genodigd door de benoemingscommissie, ‘een bevredigende oplossing’ overeen: ieder hun eigen imperium. Maar voorlopig was Onnes nog de baas. Vanuit Zwitsersland zette hij in een brief van tien kantjes nog eens alle assistentschappen op een rijtje: gewone hele, buitengewone hele, halve, privaat- en aspirant-assistenten en assistenten buiten bezwaar van 's Rijks schatkist.Ga naar eind29 ‘Begaafde menschen in 't laboratorium te hebben is alles waard,’ kreeg Keesom nog een wijze raad, ‘maar alleen als hun belang in dezelfde richting ligt als dat van het laboratorium.’ Op 26 september was Keesom toe aan zijn oratie: Het belang van den tocht naar het absolute nulpunt. De Haas volgde op 8 december 1924 met Electrische en andere stroomen, nadat vlak voor de zomerkantie ‘volledige overeenstemming’ was bereikt over de verdeling van de examens, tentamens, colleges (inclusief die voor de medische studenten) en practica. Aldus werd het Natuurkundig Laboratorium gesplitst. Afdeling 1 onder leiding van Keesom hield zich bezig met thermodynamisch onderzoek bij lage temperaturen en omvatte tevens het cryogeen laboratorium. Afdeling 2 onder leiding van De Haas zou zich richten op elektrische en magnetische onderzoekingen. Conservator Crommelin werd als beloning voor bewezen diensten bevorderd tot adjunct-directeur en lector in de instrumentenkunde (buiten bezwaar van 's Rijks schatkist).Ga naar eind30 In een brief aan de curatoren zette Onnes de details nog eens op een rijtje.Ga naar eind31 Afdeling 1 kwam in de oude natuurkundevleugel, afdeling twee betrok de oude chemievleugel. De lokalen voor anatomie werden verdeeld. Ook het vaste en losse personeel werd gesplitst, en voor het materieel subsidie gold niet anders. De gezamenlijke technische en administratieve dienst zat bij afdeling 1. Samengevat: twee laboratoria met twee directeuren. Oktober 1924 ging de minister akkoord, met de aantekening dat Crommelins bevordering ‘op persoonlijke titel’ was. Op dat moment was Onnes al met emeritaat. ‘Het is wel in volle actie dat ik aan de officieele grenspaal voorbij ben gesneld,’ schreef hij begin augus- | |
[pagina 532]
| |
tus vlak voor vertrek naar Zwitserland aan Zeeman.Ga naar eind32 En inderdaad: op het laatste moment deden twee studenten (waaronder theoreticus Jan Tinbergen) doctoraalexamen en waren er drie promoties: Johan Boks op 10 juli en Arend van Urk en Willem Tuyn een dag later. Bij de laatste promotie was ook Lorentz aanwezig, die ‘vriendelijke woorden’ sprak. ‘Het leven is voor ons toch nog mooier geworden dan wij het voor veertig jaar voor ons zagen,’ schreef Onnes in zijn dankbrief.Ga naar eind33 Een week later ontving Onnes de leerjongens van het laboratorium in zijn ‘verlichte tuin’. Maar van echt afscheid was geen sprake. Keesom en De Haas, de twee nieuwe directeuren, hadden Onnes uitgenodigd zijn ‘onderzoekingen met vloeibaar helium voort te zetten’. En de teruggetreden directeur had zich ‘op hun verzoek’ gaarne bereid verklaard bij de verdere afwerking van zijn ontwerp voor het uitgebreide laboratorium ‘te blijven adviseeren’.Ga naar eind34 Onnes zag ernaar uit: ‘Zoo lang ik dit met voldoening kan doen zal het ook wel een even voortreffelijk middel voor mijn gezondheid blijven als het steeds geweest is.’Ga naar eind35 Arme Keesom. Was hij directeur, speelde Onnes nog de baas. In 1925 raakte hij van ellende overwerkt. Paul Ehrenfest maakte zich er zo druk over dat hij in een brief aan Lorentz in karakteristieke stijl zijn hart luchtte: Het doet me zeer verdriet dat Keesom zo oververmoeid is. Jammer genoeg kan ik Keesom en De Haas niet wezenlijk ontlasten - al heb ik hen aangeboden gedurende deze moeilijke periode van reorganisatie bijvoorbeeld de tentamens voor medici op me te nemen maar om mij onbekende redenen heeft De Haas van dit aanbood een beetje hulp te bieden geen gebruik gemaakt. Kunt u missschien aangeven hoe ik tenminste deze zware tijd enigszins zou kunnen helpen? | |
[pagina 533]
| |
beetje van de kwaal van het de baas spelen last ondervindt. Alleen al die urenlange besprekingen!! Ehrenfest had gelijk: na zijn emeritaat regeerde Onnes gewoon door. Of het nu ging om de herinrichting van de anatomievleugel, waarmee in 1924 werd begonnen, de begeleiding van promovendi als Gerard Sizoo (magnetisme, dus onder De Haas) en A.C.S. van Heel (optisch onderzoek bij lage temperatuur, onder Keesom), het maken van plannen voor nieuwe proeven, de aanschaf van de grote elektromagneet, de redactie van de Communications, het claimen van het Fysiologisch Laboratorium (dat op het terrein van het nieuwe Academisch Ziekenhuis nieuwbouw zou krijgen; pas in de jaren zestig gerealiseerd), de bouw van een ‘paviljoentje’ in het Van der Werffpark voor ‘bijzondere proeven’,Ga naar eind37 het overleg met buitenlandse gasten dan wel het binnenhalen van een gift van de Rockefeller Foundation: steeds bemoeide Onnes zich ertegenaan en vooral Keesom zal van het hineinregieren (Ehrenfest) een punthoofd hebben gekregen. Wat niet wegnam dat Onnes interessante ideeën kon inbrengen. Zo stelde hij in 1925 voor promovendus Van Gulik op ‘de viscositeit van sterk afgekoeld vloeibaar helium’ te zetten. ‘Het zou beginnen met een heel eenvoudig qualitatief onderzoek: stroomen door een capillair met een hoogen druk manometer aan elke zijde [...],’ lichtte hij het plan aan Keesom toe. ‘Al wordt er maar geconstateerd, dat bijv. bij 800 atm. en 1.o5 K nog vrije doorstrooming door een capillair plaats grijpt en het helium dus ook - althans in den gewone zin - nog niet vast wordt, zoo zou dit reeds van belang zijn.’Ga naar eind38 Dat Onnes eerst een kwalitatieve proef wilde, om pas daarna met een differentiaalmanometer nauwkeuriger te kijken, was opmerkelijk en weerspreekt de opvatting van Casimir dat die speelse aanpak in Leiden taboe zou zijn. Onnes' motivatie om op de valreep van zijn geloof te vallen was het verlies van het heliummonopolie. Doordat McLennan te Toronto en vooral Meissner te Berlijn ook vloeibaar helium hadden, kwamen ‘de qualitatieve processen’ [...] ‘meer op de voorgrond’. De vraag dringt zich op of het voor Leiden geen zegen zou zijn geweest wanneer het heliummonopolie veel eerder was gesneuveld. Gulik begon iets anders en het experiment ging niet door. Een gemiste kans: januari 1938 ontdekten Kapitza in Moskou (theoretisch bijgestaan door de briljante Lev Landau) en het duo Allen en Misener in Cambridge via metingen aan capillaire stroming van helium 11 (dus afgekoeld tot beneden | |
[pagina 534]
| |
2,2 kelvin) de superfluïditeit. Ook het ontdekken van vast helium was onder de door Onnes geopperde condities mogelijk geweest. In feite leunde de proefopzet waarmee Keesom in de zomer van 1926 het bevriezen van helium voor elkaar kreeg in niet geringe mate op het voorstel dat Onnes een jaar eerder lanceerde. Overigens had de Poolse hoogleraar natuurkunde Mieczyslasw Wolfke, die in 1924 en 1925 in Leiden de diëlektrische constante van vloeibaar helium mat en over dat onderwerp samen met Kamerlingh Onnes en Keesom publiceerde, al in de zomer van 1924 aan Onnes voorgesteld om helium onder druk tot stollen te dwingen, een idee dat hij een jaar later ook bij Keesom deponeerde. Beide keren, aldus de Pool in zijn dagboek, werd de suggestie om druk te zetten niet opgevolgd.Ga naar eind39 Terwijl Onnes zich grote zorgen maakte of de regering zijn uitgebreide laboratorium wel de ruimte zou geven (de ƒ 40.600 materiële subsidie van 1922 werd de twee volgende jaren teruggebrecht tot ƒ 25.600), werd in het buitenland de ene na de andere steunactie op touw gezet. Al gememoreerd is het fonds dat het Institut International du Froid ter ere van Onnes' veertigjarig professoraat, november 1922, in het leven riep en waaruit vooral postdocs werden betaald die in Leiden bij lage temperaturen onderzoek wilden doen. Enkele maanden voor het lanceren van dit 11f-fonds stuurden de nabestaanden van Ernest Solvay een cheque van 100.000 franc (ƒ18.575). Onnes, een goede vriend van de Belgische industrieel, had het woord gevoerd op de begrafenis van Solvay en schreef en necrologie in De ingenieur.Ga naar eind40 Maar dat was allemaal kinderspel in vergelijking met de gift van $100.000 waarmee de Rockefeller Foundation in 1924 over de brug kwam. Op 1 april kreeg het Natuurkundig Laboratorium bezoek van Wickliffe Rose, hoogleraar filosofie en geschiedenis en in dienst van de New Yorkse oliemagnaat en filantroop John D. Rockefeller jr. In 1923 werd Rose bij de Rockefeller Foundation benoemd tot president van de General Education Board en tot zijn eerste daden behoorde de oprichting van de International Education Board (ieb).Ga naar eind41 In zijn ‘Scheme for the Promotion of Science on an International Scale’ ontvouwde Rose zijn ideeën. De promotie van de internationale wetenschap, ook een Amerikaans belang, moest gestalte krijgen via fellowships en, in mindere mate, via het verstrekken van subsidies aan instituten. Alles vanuit de filosofie: ‘making the peaks higher’Ga naar eind42 - verdelende rechtvaardigheid was Rose vreemd. Zo financierde de ieb in Kopenhagen een nieuwe vleugel voor Niels Bohrs Institut for teoretisk Fyisik, sinds 1920 hét internationale centrum voor quantumtheorie, alsmede een serie fellows om het nog meer leven in te blazen. In totaal zou de Rockefeller Foundation 20 miljoen dollar in de ieb steken. Om zich van de Europese wetenschap | |
[pagina 535]
| |
op de hoogte te stellen, goede locaties voor fellows op te sporen en zijn ieb te promoten, maakte Rose van december 1923 tot april 1924 een rondreis langs vijftig universiteiten in negentien landen. Nederland (Utrecht en Leiden) sloot de rij. Onnes was ziek zodat Rose en zijn secretaris Beckenhore door Keesom en Crommelin werden ontvangen.Ga naar eind43 Ze kregen een rondleiding door het cryogeen laboratorium en vroegen de directeur en zijn adjunct de hemd van het lijf. Ook het subsidiëren van instrumentenaankoop behoorde tot de mogelijkheden, aldus Rose. Wel verlangde hij dat de Nederlandse regering in die situatie met extra geld over de brug zou komen om die instrumenten ‘productief te kunnen maken’ - matching in het jargon van nu. Na vertrek van beide Amerikanen haastte Keesom zich naar Huize ter Wetering voor krijgsraad met Onnes. Vanwege de koppeling van de Rockefeller-gift aan een ‘buitengewoon subsidie’ van het rijk was het zaak vóór Rose het land verliet een reactie van het departement te hebben. Op 4 april hadden Keesom en Crommelin in Den Haag vooroverleg met secretarisgeneraal Van Beeck Calkoen, waarvan ze Rose in Hotel des Indes verslag uitbrachten.Ga naar eind44 Op het ministerie van Onderwijs kwamen de Amerikanen en Nederlanders snel tot zaken: Rose, onder de indruk van een ‘uniek laboratorium’, zou zich hard maken voor $ 100.000 aan ieb-subsidie bestemd voor nieuwe instrumenten - een van de grootste giften die de International Educational Board aan een instituut zou uitdelen. Van haar kant werd de regering geacht daar jaarlijks $4000 (circa ƒ 10.000) bij te doen, waarvan driekwart voor extra personeel om met de aangeschafte spullen wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen.Ga naar eind45 Afgesproken werd dat Keesom en Crommelin snel contact zouden zoeken met de regering en Rose informeel van het resultaat op de hoogte zouden stellen. Vanwege het ‘extreme belang’ van de zaak werd het Leidse tweetal persoonlijk door minister De Visser ontvangen. Die toonde zich zeer geïnteresseerd en wilde het plan met liefde in de ministerraad bepleiten. Of de heren een officieel verzoek wilden indienen.Ga naar eind46 Onnes, die ook vanuit zijn ziekbed wist hoe je met dit bijltje moest hakken, liet de curatoren snel weten dat het ieb-geld natuurlijk geen gevolgen kon hebben voor het toegekende materiële subsidie voor 1924. De ‘som voor instrumenten’ die hij op de begroting had opgevoerd sloeg alleen op ‘wat onmiddellijk nodig is om het laboratorium voor de ondergang te behoeden’.Ga naar eind47 Dat geld - daar kon geen misverstand over bestaan - was louter bedoeld om ‘achterstand in te lopen’. ‘Een krachtig voortgaan’ in de richting waarin het Leidse laboratorium zich had gespecialiseerd vereiste meer en in dat licht kwam Rose als geroepen. Waarna Onnes om de afgesproken ƒ 10.000 buitengewone subsidie vroeg. Nog | |
[pagina 536]
| |
mooier zou het zijn wanneer de regering die extra steun een aantal jaren zou continueren en dus schreef Keesom naar New York of de $ 100.000 niet over tien jaar verspreid kon worden.Ga naar eind48 Nadat de ministerraad de $ 100.000 ‘met groote ingenomenheid’ had omarmd,Ga naar eind49 inclusief de verplichting die de gift met zich meebracht, stuurde Onnes een wensenlijstje naar Rose ter besteding van de eerste $ 25.000. De gevraagde apparatuur sloot nauw aan bij lopend Leids onderzoek, inclusief dat van de gasten van dat moment - de gelegenheid te baat nemen eens een heel ander pad in te slaan was er niet bij.Ga naar eind50 De ieb ging ‘met warmte’ akkoordGa naar eind51 en in de loop van 1925 werd de eerste termijn van $ 25.000 overgemaakt. Het rijk zette in met ƒ 5000, om in 1928 alsnog uit te komen op de door de ieb geëiste ƒ 10.000. Keesom en De Haas benutten hun jaarlijkse extraatje (tot in de Tweede Wereldoorlog gecontinueerd) om vijf à tien onderzoeks-assistenten (gedeeltelijk) te betalen. Zo werd Rockefeller een groot formaat Janssen. En Utrecht? Ornstein kreeg van de ieb geen extra onderzoekers, wel $ 3000 voor de aanschaf en installatie van een nieuw Rowlandtralie.Ga naar eind52 Onnes' laatste grote project betrof het gouden jubileum van Lorentz' doctoraat, op 11 december 1925. Als voorzitter van het feestcomité mobiliseerde hij in binnen- en buitenland tweeduizend ‘vrienden en vereerders’ die samen ‘meer dan een ton gouds’ (ruim ƒ 150.000) bijdroegen aan het Lorentzfonds ‘ter bevordering van de belangen der theoretische physica.’Ga naar eind53 Ook overlegde hij met de Akademie over het instellen van een Lorentz-medaille (vierjaarlijks uit te reiken, de eerste was in 1927 voor Max Planck) en sloofde zich achter de schermen uit voor een Grootkruis in de Orde van Oranje Nassau.Ga naar eind54 Als dank voor zijn jarenlange onderwijs aan aankomende medici verleende de faculteit geneeskunde Lorentz een eredoctoraat - Onnes zal niet getreurd hebben dat Einthoven, beoogd promotor, in Zweden zat voor zijn Nobelprijs. Voor de ziekelijke Heike was het een hele opluchting dat de dokter hem toestond Hentje, met wie hij 54 jaar geleden in Arnhem vriendschap had gesloten, in het Academiegebouw toe te spreken. Maar aanzitten aan het diner met Madame Curie, Einstein, Bohr, Eddington en vele anderen, dat ging niet meer. |
|