| |
| |
| |
| |
Vijfde tafereel.
(Het tooneel verbeeldt eene gewelfde zaal in den toren van den Louvre te Parijs. Rechts twee deuren, waarvan de eerste naar de kamers van Robrecht van Bethune, de tweede naar die van Graaf Gwijde leidt. Links, twee deuren, waarvan de eene toegang geeft tot de kamers van Philippine, de andere tot die van Machteld en andere gezelschapsjufvrouwen van Philippine. In den achtergrond, groote deur in het midden tusschen twee vensters, met ijzeren staven voorzien. Deur en vensters geven toegang op eene gaanderij, over welke men eene warande ontwaart. Men ziet door de vensters eenen hellebardier, heen en weder in de gaanderij, wandelen. Tusschen de twee deuren rechts eene hooge schouw, waarin een houtvuur brandt. Tusschen de twee deuren links eene bidbank; boven de bidbank aan den wand eene schilderij met luiken. (Triptyque). Het middenpaneel verbeeldt een Christus aan het kruis. Meer op den voorgrond een tafeltje, waarop eene vergulde vogelkooi met een leeuwerik er in. Een rijk versierde lantaarn hangt aan het gewelf vóór de schilderij. - (Gothische bouwtrant).
| |
Eerste tooneel.
Bij het opgaan der gordijn wordt de deur in den achtergrond geopend. De Legaat van den Paus, voorafgegaan door den Gouverneur van den toren en gevolgd door den Kanonnik-kanselier Jacob van Donse.
Eerwaarde heeren, gelieft te zitten. Ik zal mijnheer van Dampierre van uwe komst verwittigen (Af rechts, 2e deur).
(nedergezeten tot den kanonnik, die nevens hem blijft rechtstaan). Ik ducht, heer kanonnik, dat wij in onze pogingen niet zullen slagen.
Ik vrees het ook, Eerwaarde: doch wanneer ik bedenk dat het huwelijk van 's Konings dochter met den
| |
| |
prins van Wales zoo goed als besloten is en dat, bij gevolg, de inhechtenishouding van Jonkver Philippine hare grootste oorzaak van bestaan verliest, voed ik de hoop, dat de meer gunstig gestemde Koningin zich niet langer tegen de slaking der jonge vorstin zal verzetten.
Dat ware niet onmogelijk, heer kanonnik. Immers het welgelukken harer plannen zal, hoe boosaardig en wraakzuchtig men de Koningin ook verdenke, haar tot meer menschlievende gevoelens stemmen. Maar wat de invrijheidstelling des Graven betreft, daaraan twijfel ik te meer, dewijl de Koningin tegen het Huis van Vlaanderen steeds wordt aangehitst door haren oom, den graaf d'Artois, en den sluwen en doortrapten De Marigny.
Voeg er den graaf de Chatillon bij, Eerwaarde, en dan hebt gij een drietal, dat zeker niet door de kerstene deugd van liefde uitblinkt.
| |
Tweede tooneel.
de vorigen, graaf gwijde, de gouverneur (De Graaf is zeer verouderd en vervallen).
Mijnheer van Dampierre, zijne Hoog-Eerwaarde de Legaat van den Paus, verder....
Mijn oude, trouwe vriend, de kanselier van Vlaanderen. Ik vraag u om verschooning, Eerwaarde, indien ik de begeerte niet kon wederstaan in de eerste plaats de hand des kanonniks te drukken. Immers de trouwe kanselier van mijn graafschap verlevendigt mij op eenmaal al de gelukkige stonden, die wij samen hebben gesleten.
Ik begrijp, heer Graaf, ik begrijp ten volle wat genoegen het u geven moet den kanonnik te zien.
Mijne heeren, mocht het u believen den toren te verlaten, gelieft mij bij middel dezer bel te verwittigen. Andere plichten roepen mij, en ik laat u thans alleen.
(Gouverneur af.)
| |
| |
Mijnheer de Graaf, Z.H. de Paus zond mij naar het fransche Hof om in zijnen naam uwe invrijheidstelling en die uwer kinderen te vragen. Reeds deelde ik den Koning mijnen last mede, zonder hem echter de pauselijke bulle voor te lezen. Vooraleer nu tot de plechtige aanvraag te besluiten, deelde de kanonnik mijn gevoelen dat het wellicht niet nutteloos ware uit uwen mond te vernemen, welke voorwaarden Uwe Genade zou kunnen aanvaarden.
Eerwaarde Heer, ik ben thans een oud, afgeleefd man, zonder andere zucht dan mijne kinderen gelukkig te zien en mijn graafschap in de handen mijns wettigen erfgenaams te doen overgaan. Mijne onrechtvaardige inhechtenisneming, wanneer ik mij op het gegeven woord betrouwde; - de mishandeling der trouwe vrienden, die mij vergezelden; - de afval van het meerendeel mijner vlaamsche steden: dat alles vervulde mijn hart met bitterheid en niets zou mij nog aan het leven binden, indien mijne dochter, dat onschuldig slachtoffer van staatkundige twisten, in vrijheid ware. Mijne zonen zijn mannen, hunnen stam en hun land waardig; zij kunnen lijden en strijden: want lijden en strijden is leven.
Recht zoo, Genadige Heer! Wij Vlamingen vooral, kennen geen ander leven: en dat leven van hardnekkige worsteling zullen wij volhouden tot aan de eindelijke zegepraal of de algeheele vernietiging van onzen stam.
Philippine echter is eene onschuldige maagd, wie het gevang drukt, wie het gemis aan lucht en vrijheid van lieverlede doodt. Voor mij zou ik geen streep achteruitwijken, want mijne dagen zijn geteld; - voor haar ben ik bereid alle voorwaarden aan te nemen, die niet tegen mijne eer of met het geluk van Vlaanderen strijdig zijn.
Gij zoudt dus, heer Graaf, den vrede van Melun bezweren; afstand doen van uw graafschap, dat de Koning u onmiddellijk wil terugschenken, en het rantsoen betalen dat de Koning eischen zou?
Ik ben bereid mijn graafschap af te staan ten voordeele van mijnen zoon Robrecht; maar ik ontken mij het recht afstand te doen ten voordeele van den Koning.
| |
| |
Indien echter de Koning zich tegenover den Heiligen Vader verbond, Uwe Genade onmiddellijk in hare rechten te herstellen?
Ik ben Graaf van Vlaanderen met hetzelfde recht als Philips Koning van Frankrijk is. Als leenhouder ben ik bereid hem op nieuw manschap te doen, doch sta de rechten mijner kinderen niet af.
Genadige Heer, bedenk dat de Koning zich tegenover den H. Vader verbinden zou, ja zich plechtig verbinden, en dat de afstand, dien hij u vraagt, dus louter eene bloote plichtpleging geldt.
De verbintenis van den Koning, van den man, die het gegeven woord zijns eigen broeders verbrak, die verbintenis voldoet mij niet. Ik heb geen vertrouwen meer in den Koning.
De Koning is zwak van karakter, boosaardig is hij niet.
Het is mogelijk, eerwaarde heer; maar de Koningin en hare raadgevers zijn het voor hem. Van afstand kan er dus geene spraak wezen. Is dat alles, heer Legaat?
Neen, want men eischt van Uwe Genade de plechtige belofte geen verbond, van welken aard ook, aan te gaan met Frankrijks vijanden; geenen oorlog te voeren dan met oorlof of ten voordeele van haren leenheer.
Dat heeft vooral betrekking op Engeland, Genadige Heer.
Dat weet ik, doch ik hecht thans aan een verbond met den engelschen vorst te weinig belang, om die voorwaarde niet aannemelijk te vinden. Ook Koning Eduard bleef zijn woord niet gestand: hij ook verliet ons in het ongeluk; hij ook heulde met de vijanden van ons Huis, met de vijanden van Vlaanderen.
Ja, Genadige Heer, daaromtrent is geep twijfel meer mogelijk.
Aan de vriendschap tusschen het engelsche en het vlaamsche volk hecht ik het hoogste belang; aan de vriendschap van den engelschen vorst verzaak ik. Dubbelhartigheid komt bij den Vlaming niet te pas; - de tonge des engelschen
| |
| |
Konings heeft gelogen, het hart van Vlaanderens grijzen vorst blijft thans voor hem gesloten.
Dus, Genadige Heer, buiten de voorwaarden des afstands, zou uwe Hoogheid het besprokene van Koning Philips kunnen aannemen?
Ik geloof ja, doch ik wensch er met mijnen zoon Robrecht over te spreken; Philippine ook verlang ik daaromtrent te hooren.
Het ware ons een wezenlijk geluk, Genadige Heer, aan de Jonkver onze hulde te mogen brengen.
Mijne dochter ook, mijne heeren, zal gelukkig zijn u te mogen groeten. - Mag ik u uit oude gewoonte verzoeken, heer Kanselier, uwe nicht te willen gelasten mijne dochter te verwittigen, dat wij hier op haar wachten? Die deur geleidt naar de zaal, waar de gezellinnen van Philippine zich ophouden. Uwe goede, trouwe nicht zal gelukkig zijn u te zien.
(Kanonnik af).
| |
Derde tooneel.
graaf, legaat.
Mijne dochter verkeert in ziekelijken toestand, Eerwaarde. Het verdriet verteert haar, en de eertijds zoo levenslustige maagd kwijnt weg als eene bloem, wier stengel is geknakt. Haar toestand baart mij onrust en vrees, en vooral om harentwille wenschte ik mij tegenover den Koning minder hardnekkig te toonen.
Dat vereert u, Genadige Heer. De Jonkver, in de vrije vlaamsche lucht grootgebracht, kan zich moeielijk aan de enge wanden eens gevangs gewennen, al heeft men dit gevang ook rijkelijk versierd. (Naar de vogelkooi wijzend). Eene vergulde gayole, heer Graaf, is niettemin een kerker voor den armen vogel, die er in opgesloten zit.
Die vogel, heer Legaat, werd in de velden van Wijnendale gevangen en door den broeder van Machteld, de gezellin mijner dochter, aan zijne zuster vereerd. Deze schonk
| |
| |
hem aan Philippine, die uren lang tot den vogel kan spreken over haren jeugdigen leeftijd in de vlaamsche gouwen, als verstond haar het goede dier.
Dat begrijp ik, heer Graaf; de Jonkver leeft met den geest in het verledene, en spreekt den vogel aan om luide te kunnen denken.
| |
Vierde tooneel.
de vorigen, de kanonnik.
Mijne nicht is de Jonkver gaan verwittigen, Genadige Heer. Mag ik thans Uwer Genade verzoeken ons ook in de gelegenheid te willen stellen tot een onderhoud met graaf Robrecht?
Ja, mijne heeren..... en.... bedrieg ik mij niet, daar komt mijn zoon juist te goeder ure.
| |
Vijfde tooneel.
de vorigen, robrecht van bethune.
Genadige Heer vader. - Eerwaarde Heer. - Oude, trouwe vriend, wat blijde verrassing u de hand te mogen drukken!
Mijn zoon, die heeren hebben zich onzer in onze gevangenis herinnerd en komen ons den vriendentroost aanbieden.
Eerwaarde heer, wees daarvoor gezegend; heer kanselier, heb dank. Hebt beiden dank, mijne heeren, voor de vreugde, die gij ons verschaft.
Niet enkel is het bezoek dier heeren een bezoek van vriendschap en troost; het heeft nog eene hoogere beteekenis, Robrecht. Mijn zoon, zijne Eerwaarde de Legaat is drager eener bulle, waarbij de H. Vader den Koning vermaant tot meerdere edelmoedigheid ten onzen opzichte.
| |
| |
Zeg rechtvaardigheid, heer vader, het woord is juister.
Zoo ook luiden de woorden Zijner Heiligheid, Mijnheer van Bethune.
De heeren hebben daar reeds met den Koning over gesproken.
In de hoop dat de zaak zonder uitdrukkelijke tusschenkomst des Pauzen kon geregeld worden.
Heeft onder meerdere voorwaarden den afstand der rechten van mijnen genadigen heer op het graafschap Vlaanderen gevergd.
Enkel propter formam, mijnheer van Bethune. Philips verklaart zich bereid den Graaf onmiddellijk in die rechten te herstellen.
En tevens den halsband, dien hij ons om den nek wrong, wat nauwer toe te nijpen.
Ook weigerde ik, Robrecht.
En gij deedt wel, mijn genadige heer vader. De trouwelooze bedoelingen des Konings zijn ons bekend, en beter is het te vallen met eere, dan in schande recht te staan.
De Koning vraagt ook dat wij op nieuw den vrede van Melun bezweren.
Genoeg, heer vader. Het betaamt den Graaf van Vlaanderen niet nogmaals den vrede te bekrachtigen, die sedert vijf en zeventig jaar als een looden juk op den nek der Vlamingen weegt. Gij hebt geweigerd, vader, en nogmaals deedt gij wel.
Mocht ik weifelen in mijn besluit vooraleer ik u gesproken had: thans, mijn zoon, thans weiger ik.
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
de vorigen, philippine (in eenvoudig zwart gewaad).
Vader! Broeder, Eerwaarde Heer, Heer Kanselier, het doet mij oprecht genoegen u hier te mogen zien.
Jonkver, wees verzekerd dat ik mij gelukkig acht de edele dochter mijns genadigen vorsten, na zoo lang eene scheiding, weder te mogen aanschouwen.
(half luid).
Gij vindt mij wel veranderd, oude, goede vriend. Uw blik rust treurig op mijn vermagerd en bleek gelaat; ook ben ik ziek, heer kanonnik.
Neen, Jonkver, ik beschouwde u zoo aandachtig, omdat op eens de gelijkenis met uwe genadige ver moeder, zaliger gedachtenis, mij zoo verbazend trof.
Arme moeder! gestorven verre van hare gevangene dochter! gestorven zonder den afscheidskus van haar jongste kind. Arme, arme moeder! (zij weent).
Philippine, mijn kind, matig uwe droefheid. Uwe moeder is thans gelukkiger dan wij.
Jonkver, er staat geschreven: beweent uwe dooden niet met onmatige droefheid, gelijk de heidenen, die geene hoop op beter leven voeden.
Gij hebt gelijk, Eerwaarde: doch de laatste zegen mijner moeder is mij door het noodlot ontstolen.
Neen, mijn kind, de jongste zegen der stervende moeder ontbrak der gevangene dochter niet: dien zegen bracht ik u over.
Wees dus wel gemoed, zuster, en bedroef onzen vader niet langer.
Gij hebt gelijk, broeder. Vader, ik smeek u om vergiffenis. De dochter des vlaamschen leeuws zal moed en kracht toonen en onze vijanden zullen zich in hare treurnis niet verheugen
(Men hoort trompettengeschal).
Een koninklijk bezoek! - Wie mag het wezen, de Koning of de Koningin?
Indien het de Koningin is, vraag ik u
| |
| |
oorlof om mij te verwijderen, vader (ter zijde). De valsche, strakke blik van het zwarte oog dier vrouw doodt mij.
(aan het venster).
Het is de Koning.
Wat mag dat bezoek beteekenen? Zou de Koning voorhebben hier het doel onzer komst nader te bespreken?
Wel mogelijk. Wellicht wenscht hij de zaak af te handelen, vooraleer de Koningin haren noodlottigen invloed op zijn wankelbaar karakter uitoefene.
IJdele hoop! d' Artois en De Marigny vergezellen den vorst.
| |
Zevende tooneel.
de vorigen, koning, robert d'artois, de marigny, de gouverneur.
Onze geduchte heer en meester, de Koning!
Onze lieve nicht en doopdochter ontvange onze ridderlijke hulde. Mijnheer van Dampierre, Mijnheer van Bethune, Eerwaarde heeren!
Sire, wees gegroet. Het is ons in onze eenzaamheid een troost het bezoek van onzen suzerein te ontvangen.
Mijnheer van Dampierre, wij ontvingen dezen morgen het bezoek van zijne Eerwaardigheid den Legaat en van den heer Kanonnik. Zij onderhielden ons over het graafschap Vlaanderen, dat onze Konstabel thans in onzen naam bestuurt, en in onze edelmoedigheid zijn wij bereid gevolg te geven aan het, nederig verzoek van den Heiligen Vader, indien gij, onze vassaal, de voorwaarden aanneemt, welke wij bespreken en die u waarschijnlijk reeds door die heeren zijn bekend gemaakt.
Inderdaad, Sire, de heer Legaat en de Kanselier van ons graafschap brachten ons die voorwaarden ter kennis.
Gij vergeet, mijnheer van Dampierre, dat het graafschap Vlaanderen is aangeslagen: dus kan er
| |
| |
hier van uw graafschap geene sprake zijn. In zijne edelmoedigheid wil de Koning u in uwe rechten herstellen, doch zoolang mijn geduchte heer dat niet gedaan heeft, past het u niet, u hier als graaf van Vlaanderen, maar wel als een van meineed overtuigde vassaal te beschouwen.
En als zoodanig eene meer nederige houding aan te nemen.
Enguerrand de Marigny, herinner u, dat, waar de meester tegenwoordig is, de knecht hoeft te zwijgen.
Mijnheer van Bethune, die hoon....
Die hoon is verdiend, rampzalige, vuige vleier!
Mijn zoon, matig uwe gramschap en weeg uwe woorden.
En waarom, vader? De kelk van smaad en vernedering is ten boorde vol. Dien wil ik niet ledigen, maar hem werpen in het aangezicht der lafaards en verraders, die het vertrouwen des Konings misbruiken om onrechtvaardigheid te plegen.
Ik sprak tot den graaf van Vlaanderen, uw leenheer, graaf van Artesie, en nu spreek ik tot den Koning. Koning van Frankrijk, luister naar hetgeen ik, erfgenaam van Vlaanderens grafelijke kroon u zeggen zal. Koning! aan u de schuld en de schande van wat gebeurd is; aan u de verantwoordelijkheid van wat geschieden zal: want God schonk u de macht om wat rechtvaardig en goed was te doen, en gij liet u misleiden door de vleiers en ribauden, die uwen troon omringen en u tot onrecht aansporen om hunne eerzucht bot te vieren! Doch ik verklaar het u plechtig: gij kunt den ouden, grijzen vorst van Vlaanderen en zijne kinderen in boeien knellen; gij kunt het vlaamsche volk bedriegen en misleiden; maar de dag is niet verre dat de Vlamingen op u en uw land het geledene wee zullen wreken, en op dien dag zullen mijne landgenooten zonder genade zijn.
Mijnheer Van Bethune, die taal!
| |
| |
Genadige Heer, die taal verwondert, mij niet. Snoeverij is het kenmerk der bedrogene heerschzucht.
En der onmachtige zwetsers.
Mijn zoon, gij vergeet dat gij voor onzen leenheer staat.
Mijnheer van Dampierre, wij willen wel de vermetele woorden uws zoons vergeten.
Ik dank u, Sire, voor mijnen vader en voor mij. Mijn broeder is verbitterd door zijne lange hechtenis, vergeef hem zijne oploopendheid en bedenk dat mijn vader alleen het recht heeft uwe voorstellen aan te nemen of te verwerpen.
Bij den palster van Mijnheer St. Jacob! mijne lieve nicht, de wijsheid spreekt uit uwen mond en wij volgen uwen raad. Mijnheer van Dampierre, wij vragen u thans of gij onze voorwaarden aanvaardt?
Neen, Sire, ik verkies den kerker boven de eerloosheid.
Recht zoo, mijn genadige heer vader! Uw antwoord stelde mijne verwachting niet te leur.
Liever sterven dan de eer te derven, zoo was, zoo is en blijft de leus der Graven van Vlaanderen.
Gij hoort het, Sire, de vlaamsche stijfhoofdigheid wederstaat aan alles.
Ja, Mijnheer d'Artois, zelfs aan de fransche trouweloosheid.
Genoeg, heeren, ons geduld is ten einde. Mijnheer van Dampierre, gij versmaadt onze genade, gij verwerpt hardnekkig het laatste middel, dat wij u in onze goedheid aanboden om u op den grafelijken troon te herstellen. Aan u, aan u alleen de schuld der gevolgen eener zoo onbedachte handelwijs. Mijne heeren, wij hebben hier niets meer te verrichten.
Sire, dáár, waar menschelijke driften alle verzoening verijdelden, daar blijft den Stedehouder Gods op aarde, eene laatste poging te doen. Sire, Zijne Heiligheid ge-
| |
| |
lastte mij, waar gedienstige tusschenkomst mislukken mocht, aan Uwe Hoogheid lezing te doen eener bulle, door den Vader aller geloovigen, als vertegenwoordiger des Heilands, tot uwe Genade gericht.
(met ongeduld).
Welnu, heer Legaat, laat hooren! Doch vooraf verklaren wij u dat wij die tusschenkomst des Pauzes enkel als eene gedienstige, nimmer als eene gezagvoerende, beschouwen.
(het perkament lezend).
Wij Bonifacius, de VIII van dien name, dienaar der dienaren Gods, Opperpriester door de genade Christi, aan onzen beminden zoon Philips, Koning van Frankrijk.
Beminde zoon,
De Heer der Heeren, de Koning der Koningen, stelde ons een dubbel zwaard ter hand; het zwaard der geestelijke macht, om de Kerk te leiden op de baan der waarheid; het zwaard der wereldlijke macht, om de vorsten te geleiden op de wegen der rechtvaardigheid.
Grenoeg, heer Legaat, wij weigeren het overige te hooren. Wij erkennen het gezag des Pausen niet in de wereldsche zaken onzer Kroon, die wij van God alleen houden. Het is onnoodig verder te lezen.
Sire, Uwe Genade kan van deze letteren al of geene rekening houden; mijne plicht echter gebiedt mij er op aan te dringen, om de lezing voort te zetten.
Dat is onnoodig, heer Legaat. Wij weten wat die bulle behelst. Onder den schijn eener edelmoedige tusschenkomst, maakt zij inbreuk op het gezag des Vorsten en beveelt zij de slaking van den meineedigen vassaal, die 's Konings genade versmaadt (rukt het perkament uit de handen van den Legaat). Die bulle is een hoon, den Koning van Frankrijk aangedaan, en zie, Mijnheer, hoe wij, hoe gansch Frankrijk, op de roekelooze, dolzinnige eischen van den Paus antwoorden.
(Werpt de bulle in het vuur; algemeene verslagenheid).
Koning van Frankrijk, die smaad, den Vader aller geloovigen toegebracht, kan niet ongestraft blijven.
(Groet en vertrekt met den Kanonnik.)
| |
| |
Mijnheer van Dampierre, wij laten u tot vespertijd om onze voorstellen te overwegen.
(Af met Robert d'Artois en De Marigny.)
| |
Achtste tooneel.
graaf gwyde, philippine, robrecht van bethune.
Kom, vader, wij zullen u naar uwe kamer geleiden.
Kinderen! kinderen! ware het niet om u, reeds lang had ik allen aardschen roem, alle wereldsch gezag vaarwel gezegd!
Blijf, mijn kind. Ik heb met uwen broeder te spreken. Ik verwacht u later.
(Graaf en Robrecht vertrekken).
| |
Negende tooneel.
alleen.
Steeds verdrietiger wordt mijn lot en meer somber mijne toekomst. Immer door bespieders en vijanden omringd, zie ik mijne stappen geteld en het grijnzende gelaat der wraakzuchtige en booze Koningin, zelfs tot in mijne droomen steeds voor oogen. Haar zwarte blik dringt tot in mijne ziel en ontdekt de zoetste geheimen mijns harten. Hoe weet zij toch dat een beeld van mannelijken moed en schoonheid geheel dat hart vervult? Wie verriedt haar een geheim, dat niemand kent dan Machteld en ik? En waarom neemt zij elke gelegenheid te baat om een' naam, zijn beminden naam, in het gesprek te mengen en mij daarbij strak in de oogen te zien? Wie - wie, o mijn God! verklaarde haar de verborgenste mijner gedachten? (poos, zij gaat tot bij de vogelkooi) Waart gij het, gij, mijn treurige vertrouwde, met wien ik zoo vaak
| |
| |
over den geliefde sprak? Neen, nietwaar, trouwe medegezel van mijn droevig lot! Want ook gij treurt, mijn arme vogel, - gij ook denkt aan de Wijnendaalsche bosschen en aan de velden van ons geliefkoosd Vlaanderen.
Dyn nature es soet ende rein,
Daer dienstu met den Here alleen
Daer omme ben ic met di ghemeen;
Ander voghel willic gheen,
Dyn nature es soet ende rein,
Daer dienstu met den Here alleen
Nider, boos, onreine, vilein,
De roec, die es wel dyn compein:
Laet minlic herten syn bi een
Arme vogel! waarom ook uw leven verbitterd? Waarom u de vrijheid ontnomen? (Zij neemt den vogel uit de kooi). Arme, arme vogel! wellicht hebt gij ook, in de korenvelden van Vlaanderen, eenen vriend verlaten, die om u treurt, zooals gij om hem. - Ga heen, mijn arm diertje, - ga heen, terug naar het vaderland, terug bij de vrienden, - en als gij hem ziet, den jongeling, den ridder met het open gelaat en het gloeiend oog, - die u naar het vreemde land zond, - zeg hem, - zeg hem - dat ik nog steeds aan hem denk; - dat ook zijn beeld mijne ziel vervult: - zeg hem - zeg hem - o neen, zeg hem niets - en vlieg heen, arme vogel! - vlieg heen, gelukkige vogel! - vlieg heen naar het lieve Vlaanderen - vlieg heen naar het lieve vaderland! (Zij laat den
| |
| |
vogel uit het venster vliegen, ziet hem een oogenblik na en komt dan weenend tot in het midden van het tooneel).
| |
Tiende tooneel.
philippine, machteld.
(in de eerste deur links).
Jonkver! (Philippine antwoordt niet). Jonkver! (Poos) (nader komend) Mijne goede vriendin.
(haar met open armen te gemoet gaande).
Neen - geene vriendin, - uwe zuster. - Zuster Machteld! zuster Machteld! - o spreek mij - spreek mij van hem! - spreek mij van uwen broeder Willem!
(Zij werpt zich aan den hals van Machteld).
DE GOEDIJN VALT.
|
|