Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsolipsismeEtym: Lat. solus = alleen; ipse = zelf > alleen ikzelf. Geestestoestand waarin iemand leeft in de veronderstelling dat het universum en de personen waarmee hij verkeert alleen bestaan binnen zijn waarneming. Het solipsisme is in feite een metafysisch probleem waarin tot uiting komt dat de dingen rondom ons niet echt bestaan, maar een constructie zijn van ons bewustzijn. In het Duitse idealisme speelde solipsisme een rol in het werk van Fichte en Hegel, maar ook latere filosofen als Bertrand Russell hebben zich ermee beziggehouden. Ludwig Wittgenstein schrijft in zijn Filosofische onderzoekingen (1953) over het solipsisme en weerlegt de mogelijkheden van het bestaan ervan door zich te beroepen op de taal als algemeen begrepen fenomeen. In de literatuur hebben o.m. de symbolisten zich soms op solipsistische wijze uitgelaten. Belcampo schreef later in zijn verhaal 'Eenzaam' (opgenomen in zijn bundel Sprongen in de branding, 1950) ironisch over een solipsist. In het absurd toneel (bijv. bij Becket en Ionesco) kunnen personages niet op een zinvolle manier met elkaar dialogeren en verkeren aldus in een solipsistisch isolement. Lit: E. Teensma, Solipsism and induction (1974) P.W. Adriaans, 'Taal en solipsisme in de filosofie van J.A. Dèr Mouw' in Algemeen Nederlands tijdschrift voor wijsbegeerte 78(1986) 1, p. 1-20 S. Schurman, The solipsistic novels of Samuel Becket (1987) H. Stückle, Das subjekt als Seine Welt, als Grenze seiner Welt und als Punkt der Ihm koordinierten Realität: eine Untersuchung zum Solipsismus in Wittgensteins Frühwerk (2015).
|