Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdpoésie pureEtym: Fr. zuivere poëzie. Benaming voor een opvatting over poëzie die, in de lijn van het Franse symbolisme (o.m. St. Mallarmé), vooral de nadruk legt op het muzikale van de dichtkunst en op haar magische, mystieke, goddelijke karakter. De term werd voor het eerst gebruikt door Ch. Baudelaire in verband met E.A. Poe’s ‘The poetic principle’ (1848-1850). In zijn Notes nouvelles sur Poe, bij zijn vertaling van een aantal van diens verhalen (Nouvelles histoires extraordinaires, postuum gepubliceerd in 1883), verklaart hij het begrip 'poésie pure' als volgt: 'la poésie n'a pas d'autre but qu'elle-même; elle ne peut pas en avoir d'autre, et aucun poème ne sera si grand, si noble, si véritablement digne du nom de poème, que celui qui aura été écrit uniquement pour le plaisir d'écrire un poème' (Oeuvres complètes II , red. Cl. Pichois, 1976, p. 333). Het principe van de poésie pure kreeg een grote bekendheid, ook buiten Frankrijk, na de Eerste Wereldoorlog, o.m. door het werk van P. Valéry en vooral door de studie van H. Bremond, La poésie pure, avec un débat sur la poésie par Robert de Souza (1926). In het Nederlandse taalgebied hebben o.m. Gezelle, Van de Woestijne en Van Ostaijen er zich door laten beïnvloeden. Lit: H.W. Decker, Pure Poetry 1925-30. Theory and debate in France (1962) G. Kazemier, In de voorhof der poëzie (1965), p. 212-214 C. Moisan & P. Moreau, Henri Bremond et la poésie pure (1967) N. Francke, Poésie pure et lyrisme à thème (1986) A.M. Musschoot, ‘Gezelle, Van de Woestijne, Van Ostaijen en de traditie van de poésie pure’ in R.D. Snel Trampus (red.), Nederlandse taal-, vertaal- en letterkunde (1995), p. 79-87 F. Porche, Paul Valéry et la poésie pure [z.j.].
|
|