Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgildeVereniging van kooplieden of handwerkers uit een stad die per bedrijfstak door middel van statuten het beroepsleven tot in details regelde: de werkuren, de kwaliteit van de producten en het bestrijden van fraude. Erkenning en reglementering gebeurden door de stedelijke overheid. De beoefenaren van een bepaald beroep waren verplicht lid te zijn. Het doel van deze ‘kartels’ was de concurrentie binnen de stad tegen te gaan en het machtsmonopolie van een kleine groep op het stadsbestuur te handhaven. Men onderscheidde het koopmansgilde, dat in Nederland in de 16de eeuw verdween; het handwerkersgilde of ambacht, dat in de Franse tijd werd afgeschaft en het dorpsgilde, dat meer en meer het karakter kreeg van een schutterij. Elk gilde had een patroonheilige en een eigen, aan die heilige gewijde kapel in de kerk. De leden van een gilde vormden vaak ook nog een soort geestelijke broederschap, waarvan de taken onder andere bestonden uit de ondersteuning van leden die in behoeftige omstandigheden waren geraakt door ziekte of overlijden. Gilden zorgden in veel gevallen voor het organiseren van stedelijke feestelijkheden op hoogtijdagen. Zo werden de Brusselse Bliscappen nog tot 1559 opgevoerd door de leden van het Grote Gulde van de Voetboog. De bestuurlijke inrichting van de gilden of gildekens, met name die van de schuttersgilden, stond aan de basis van die van de rederijkerskamers. Zo moesten leden van de Brusselse rederijkerskamer De Corenbloem aanvankelijk tevens lid zijn van het gilde van de handboog. In Brugge ontstond de rederijkerskamer De Heilige Geest uit een apostelgilde, een broederschap rond Christus' discipelen. De stedelijke festiviteiten en de productie van spelen ging steeds meer over in handen van de rederijkerskamers, al zijn het vaak ook nog de gilden die aanleiding geven tot feestelijkheden, zoals de feesten van de schuttersgilden. Boekverkopersgilden dateren van later tijd. Boek- en konstverkopers, boek-, kaart- en plaatdrukkers en boekbinders waren aanvankelijk ondergebracht bij het Sint Lucasgilde (de schilders). Naarmate hun aantal en dientengevolge hun invloed toenam, streefden zij naar een eigen gilde. Dat werd het eerst gerealiseerd in Middelburg (1590), waarna andere steden volgden: o.a. Amsterdam, waar overigens de boekdrukkers buiten ieder gilde gebleven waren (1662), Rotterdam (1699) en Den Haag (1702). Lit: I.H. van Eeghen, De gilden. Theorie en praktijk (19742) B.A.M. Ramakers, Spelen en figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen Middeleeuwen en Moderne Tijd (1996).
|
|