| |
| |
| |
De Groote Meidag.
Wanna maakte haar vroegere woonplaats in orde, tegen den tijd dat de kinderen van het oefenveld thuis kwamen. Peepee zat als versuft in een hoek.
‘Luister eens hier,’ begon Wanna plots, ‘je hoeft daar niet te gaan zitten als een sufferd! Schiet nu ook eens uit je slof en toon wat je waard bent! De kinderen kennen heelemaal niets! Ze worden achtergesteld bij de landkikkers! Dat moet veranderen! Jij moet ze leeren springen, zwemmen en duikelen; ik zal ze leeren zingen. We hebben nog een week tijd, dan is het de Groote Meidag, waarop de kroning plaats heeft. Er worden dan allerlei wedstrijden gehouden, en daarin moeten onze kinderen met eere kunnen uitkomen!’
‘Ja, je hebt gelijk, Wanna! Dat is niet om te verdragen, dat onze kinderen achter de landkikkers geplaatst worden!’ zei Peepee.
Elken dag oefende hij met zijn kinderen bij den vijver. Ze mochten over deze extra-oefening niet praten; het moest een verrassing zijn voor den kroningsdag.
Wanna leerde ze een mooi lied, waarmee ze in den zangwedstrijd moesten uitkomen. Het lied, dat een
| |
| |
landkikkermeisje hun leerde, zouden ze niet zingen, maar dat zeiden ze niet. Nu ze elken dag met Wanna samen zongen, ontwikkelden zich hun stemorganen heel goed.
Zoo was het ook met hun achterpooten; ze werden elken dag sterker en veerkrachtiger. De jongen zwommen, duikelden en sprongen als echte goed opgeleide waterkikkers.
Op het oefeningplein lieten ze daar echter niets van blijken. Ze sprongen nooit verder dan de landkikker, die hen voordeed. Ze zongen er ook niet, maar bromden, zooals landkikkers deden.
De groentjes, die nog wel eens een praatje maakten met de bruine landkikkers, deden net of de gevlekten er niet waren.
Zoo naderde de groote dag. Het was of de zon haar medewerking verleende aan het kikkerfeest. Al heel vroeg scheen haar weldadig gouden licht over Kersouwenland. Alle kikkers waren reeds voor den dageraad uit de veeren. De jeugd wriemelde op het oefenveld door elkaar. Daar werd de stoet opgesteld.
Kiki had het heel druk en Keetje eveneens. Ze voelden zich natuurlijk als zuster en broer van den koning heel gewichtig. Kaatje was niet bij de jeugdorganisatie aangesloten. Ze was reeds een volwassen
| |
| |
kikkermeisje geworden en wachtte af tot een prins haar ten huwelijk zou komen vragen.
In volmaakte orde stapte de stoet naar het feestterrein; eerst de groentjes, toen de landkikkers en heelemaal achteraan de gevlekten.
Het feestterrein was een sappig weitje vol madelieven en paardebloemen. Op een met groen versierden boomstronk had Kootje plaats genomen. Aan zijn rechterhand zat Kaa, aan zijn linker Kaatje.
Aan den voet van den boomstronk zaten Bert, Korry, Kor en Betje als een eerewacht.
Rondom het plein hadden de volwassen landkikkers plaats genomen. Er bleef nog nauwelijks een plaatsje tusschen hen over voor Wanna en Peepee.
Daar verscheen de jeugdstoet. Hij werd door de ouderen warm begroet. Nu zouden de verschillende wedstrijden plaats hebben. Wanna was er niet heelemaal gerust op. Wanneer haar kinderen door de landkikkers overwonnen werden, dan zouden ze voor goed bij dezen worden achtergesteld. Dat zou een eeuwige vernedering zijn!
Eerst kwamen de verschillende zangvereenigingen. Een groene knapengroep, een groene meisjesgroep, een groene tweestemmige groep, dan dezelfde groe- | |
| |
pen van de bruine kikkers en laatst de gevlekte tweestemmige groep.
Met welgevallen hoorde Kootje het zuivere kwaken aan van de groene meisjeskikkers. De knapen zongen een beetje minder in den toon, maar de tweestemmige groep zong zoo mooi, dat een luid gejuich uit de toehoorders opsteeg.
De landkikkers, die meer brommen dan kwaken, deden hun best maar konden het bij de vorigen niet halen. Dat wisten zij wel vooruit, maar ze wedijverden onderling om de vierde plaats te bemachtigen. Het was de meisjesgroep die haar kreeg.
Er was al haast geen belangstelling meer voor de gevlekten. Ze hadden op de oefening nooit anders gedaan dan de landkikkers nabrommen. Hun gebrom was daarenboven niet zoo zuiver als dat van de landkikkers en zij zouden dus wel op de zevende plaats blijven.
Ze traden aan. De leidster moest om stilte verzoeken en toen zij die verkregen had, gaf zij het teeken om te beginnen. Tot haar grootste verbazing echter begonnen de gevlekten het liedje niet te brommen, dat zij hen had geleerd, doch zetten te samen in met een helder, zuiver gekwaak. Het was een mooi, oud
| |
| |
kikkerlied, dat alle kikkers kenden. Maar zoo mooi hadden zij het nog nooit gehoord!
Toen ze ophielden viel er even stilte. Wanna en Peepee hielden hun hart vast van angst. Als er nu maar rechtvaardig geoordeeld werd!
Maar Kootje stond op en sprak de menigte toe:
‘Wij hebben nu alle zanggroepen gehoord. Ze hebben allen erg hun best gedaan, maar deze groep overtreft onze verwachtingen. Ik wil dat alles rechtvaardig gaat en laat de beslissing over aan mijn moeder, de oudste en wijste vrouw van dit land. ‘Welke plaats verdient deze groep, moeder?’
‘De derde!’ zei Kaa. ‘De groene tweestemmigen blijven de eersten, de groene meisjes de tweeden, maar de gevlekten hebben beter gezongen dan de
| |
| |
groene jongens. Zij worden dus derde geplaatst voor het zingen.’
De omstaanders juichten toe, maar het scheen toch niet van harte te gaan. De landkikkers zagen hun kinderen door de gevlekten voorbijstreven. Maar wacht maar! Ze konden haast niet springen! Dan verloren ze hun plaats toch weer!
Maar bij het springen was de verrassing haast nog grooter dan bij het zingen. Hier behaalden ze de tweede plaats en het scheelde niet veel of ze werden met de groenen gelijk gesteld.
Na het springfeest begaven allen zich naar den vijver. De landkikkers wisten zich nu al bij voorbaat verslagen want hun achterpooten en vooral hun zwemvliezen waren lang niet zoo goed ontwikkeld als die van de waterkikkers. Ze hadden gehoopt dat de gevlekten, door gebrek aan oefening, toch nog zouden verliezen, maar na de verrassingen van het zangen het springfeest hadden zij niet veel hoop meer.
Het zwem- en duikelfeest werd voor de gevlekten inderdaad ook een heele triomf. Ze bleven bij de groentjes maar weinig ten achter, zoodat hun de tweede plaats in de rangen van de Jong-Groene-Kikker-Jeugd-Centrale werd toegewezen.
Daar nu niet alleen bruine, maar ook gevlekte kik- | |
| |
kers van deze centrale deel uitmaakten, besliste Kootje dat het woord: ‘groen’ vervallen zou. Maar de Centrale zou echter van vandaag af het woord ‘koninklijke’ voor haar naam mogen plaatsen, ter herinnering aan dezen grooten dag.
‘Leve de Koninklijke Jong-Kikker-Jeugd-Centrale!’ werd er geroepen. De groentjes waren dadelijk bereid het woordje: groen te laten vallen, daar zij toch de eerste plaats behouden hadden.
Nu moest de kroning volgen. Op een plompenblad brachten twee groene kikkermeisjes een kroontje van sterrenkroos met een groote witte madelief of kersouwe versierd. Twee gevlekte kikkerknapen volgden daarop met den koningsstaf: een fraaie, rechtopstaande water-iris, met een goudgele bloem in den top. Peepee en Wanna straalden, toen hun zoontjes daarvoor werden uitgekozen.
De landkikkers hadden er op gerekend, dat een paar van hun kinderen deze eer te beurt zou vallen; doch nu hadden die gevlekten onverwachts de tweede plaats gekregen en de bruintjes waren erg teleurgesteld. Vroeger waren ze er aan gewoon altijd over het hoofd te worden gezien, maar bij dezen jongen koning was dat veranderd. Zij waren in tel gekomen en nu plots, door dat handjevol gevlekte kikker- | |
| |
tjes, scheen hun waardigheid als kikker weer bedreigd.
Kootje merkte wel, dat ze misnoegd waren, maar hij was, ondanks zijn jeugd, een wijze vorst. Hij wendde zich tot zijn moeder en vroeg haar om raad. Ze moesten er iets op vinden om de landkikkers, die zich zeer trouw en aanhankelijk hadden betoond, te bevredigen.
‘Gemakkelijk genoeg,’ zei Kaa. ‘De kroning moet gebeuren door den oudsten man van het land; dat is de Groote Kikker!’
Kootje riep dadelijk Bart bij zich. Deze moest den Grooten Kikker verzoeken, den koning te komen kronen.
Toen Bart met die boodschap bij den Grooten Kikker kwam, sprak hij luid genoeg, opdat de omstaanders hem konden hooren. Dadelijk liep het nieuws rond, terwijl de Groote Kikker zich vol waardigheid tot voor den troon begaf.
De stralend-mooie jonge prins daalde van zijn zitplaats af en stond recht voor den ouden bruinen kikker.
‘Prins Kootje,’ sprak hij luid, ‘in naam van al de groene, de gevlekte en de bruine kikkers van Ker- | |
| |
souwenland,
kroon ik u tot koning, onder den naam van Koo den Tweede.’
Kootje boog het hoofd; de oude kikker nam de kroon met de witte kersouw en drukte haar Kootje op het hoofd. Daarna nam hij den iris-staf en gaf hem den jongen koning in den poot.
‘Ik beloof al de groene, de gevlekte en bruine kikkers van Kersouwenland mijn raad en steun,’ antwoordde Kootje. ‘Ik zal ze naar mijn beste vermogen regeeren en zal voor alles en voor ieder rechtvaardigheid betrachten.’
Toen kwam een donderend gekwaak los van: ‘Leve de Koning! Leve de Koning!’
| |
| |
Toen het lawaai gestild was, sprak weer de Groote Kikker: ‘In naam van de bruine kikkers beloof ik eeuwige trouw aan den koning. Wij rekenen er op, nu onze eitjes in den vijver de koninklijke bescherming genieten zullen, een talrijk nakroost voort te brengen, dat wij tot eer en glorie van vorst en vaderland zullen opleiden.’
Nadat de koning gedankt had, traden Bert en Korry voor.
‘In naam onzer kinderen beloven wij den koning trouw,’ zegde Bart. ‘Wij zullen zorgen dit jaar een nog overvloediger broed te hebben dan het vorige, zoodat Kersouwenland spoedig veel trouwe onderdanen voor den koning tellen zal.’
Daarna waren het Kor en Betje die voor den koning bogen en trouw beloofden. Kor nam het woord:
‘Betje en ik hebben besloten op dezen blijden dag in het huwelijk te treden. Ook van ons mag de koning nog een talrijk en trouw kroost verwachten.’
Kootje wenschte het echtpaar van harte geluk.
Wanna gaf Peepee een por in de ribben en trad toen eveneens naar voren. Peepee volgde haar, maar het was Wanna die het woord deed:
‘Wij ook komen onze trouw betuigen, majesteit,’ zei ze. ‘Vergeef ons onze dwaze droomen. Wij heb- | |
| |
ben nu ingezien dat er nog iets meer noodig is om een volk te regeeren dan het bezit van een land. Wij moeten uwe bijzondere gaven loven, want wat hier tot stand is gekomen, de gelijkheid van alle kikkers, dat heeft nog geen enkele koning elders bewerkt, hoe oud hij ook is.’
‘Juist omdat de koningen oud zijn, zullen ze het niet meer kunnen, Wanna,’ sprak Kootje vriendelijk. ‘Er moeten jonge koningen komen, om het oude onrecht de wereld uit te helpen. In mijn rijk is iedere kikker gelijk voor de wet!’
‘Dat heb je bewezen!’ zei Wanna. ‘Mijn kinderen hebben ondanks alles wat is voorgevallen, de plaats gekregen die hun toekomt.’
‘Daar hebben jullie in de eerste plaats voor gezorgd,’ antwoordde Kootje. ‘Het is de plicht van de ouders om de talenten van hun kinderen zooveel mogelijk te ontwikkelen. Jullie hebt dat op tijd begrepen en nu word je er in je kinderen voor beloond.’
Wanna en Peepee trokken zich terug. Nu trad Kaa naar voren en sprak de menigte toe:
‘Ik dank alle aanwezigen voor de goede gevoelens welke zij mijn zoon toedragen. Om dit feest te sluiten noodig ik allen uit op een groot festijn rond den vijver.’
| |
| |
Een luid hoera weerklonk. Toen traden alle kikkers stoetsgewijs achter den koning en zijn moeder aan, naar den vijver toe.
Daar werd een feest gevierd, als in Kersouwenland nog nooit gezien was. Broederlijk zaten groene, bruine en gevlekte kikkers naast elkaar en dronken uit hetzelfde blad.
En tot laat in den avond weerklonk het vroolijke kikkerlied, den kikkerkoning ter eere.
|
|