‘Opgepast voor de bocht!’ riep Kaa. ‘Naar het midden van de beek!’
De kikkerkinderen stuurden zoo goed mogelijk op het midden aan, om niet tegen den boomwortel, welke net op de bocht vooruitsprong, aan te botsen.
‘O, moeder, heerlijk!’ riep Keetje. ‘Ik vlieg over et water!’
‘Ja, leuk!’ riep ook Kootje.
Maar Kaatje, de oudste, zweeg en kleine Kiki werd angstig en drong dicht tegen moeder aan.
Toen ze de bocht voorbij waren, schrok Kaa eerst recht. Een eind verder rees een dikke steenen dam uit het water op, met een smallen watergang in het midden.
De beek stortte met geweld tegen den dam aan, alsof ze hem omver wilde loopen. Maar de dam stond pal en wierp haar met even veel kracht terug. Ziedend van toorn bleef ze een oogenblik kolken en draaien, om zich dan plots door den watergang te werpen. Kaa hoorde hoe zij aan den anderen kant van den dam donderend in de diepte stortte.
De kikkermoeder begreep, dat ze allen in levensgevaar verkeerden en dat ze snel ingrijpen moest. Ze moest er wat op vinden om uit de strooming te geraken, vóór ze bij den dam waren. Wanneer ze daar