Evangelische liederen(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] No. 889. 1. DAar Christus is, en 't hert uit God herboren, Daar vindt zich ook de geest der eenigheit, Die nog zomtyds naar d'Ouden Mensch wil hooren, Word ligt verstrooit, 't welk meen'ge ziel beschreit. Hoe heeft men niet te waaken, Ook in de beste zaaken, Dat men het wit niet mist! De waarheit moet ons daaglyks vryer maaken, Of 't licht word haast in 't hert weer uitgebluscht. 2. 't Is ydelheit, het hooft met beelden vullen, Het komt alleen op Geest en Waarheit aan; De tegenspraak voor eenen tyd wat stillen, Is in der daad zo veel als niets gedaan. Als Zielen zich verbinden, En arm en klein zich vinden, Dan zyn zy groot en sterk, Is iets uit God, zo zal men 't ondervinden, Daar Jesus woont, word een regtschapen werk. 3. Onze Eigenliefd' heeft een zeer teder leeven, De Mensche wil zo gaarne nog iets zyn; Maar dan, dan word de vrye Geest verheven, Wen z' alles geest aan God, en zelv' word klein. O! laat ons niet meer zuimen, Hem alles in te ruimen, Die alles is en doet. Wat willen wy nog van iets eigens droomen, De zond' alleen die is ons eigen goed. [pagina 151] [p. 151] 4. Wie Gods genaad' heeft tot zyn deel verkoren, Wagt zich voor eige keur, wie die begeert, Of schoon hy waar' voor lang uit God geboren, Zo heeft hy dog vreemd vuur dat hem verteert. De Broeder-liefd' daar neven, Hoe sterk ze word gedreeven, Baart agterdogt en nyd, De Satan wand ons dan in zyne zeeve, Best is 't, wanneer gy kleine kinders zyt. 5. O! laat ons dog naar eenen Regel wand'len, Gy kind'ren Gods, en wassen steeds daarin; Wy konnen niet steeds in de liefde hand'len, Wannneer ons niet verbindt een zelfde zin. Gods Woord stelt dit te voren, Heer', leer ons daarna hooren, Dat wy niets doen verkeert; Men zoek zyn heil op geene and're spooren, Wy moeten dog slegs zyn van God geleert. Vorige Volgende