Evangelische liederen(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] No. 1354. 1. WEn kryg ik myn Kleed, Dat my is bereidt, Myn Heer en myn God, Dat Kleed, welk zo wit is, besprengt met het rood. 2. Bewaart Gy 't my, Heer'? To eeuwige eer', Doe thans het my aan; Men kan zonder Kleed tot den Koning niet gaan. 3. Ik had een Rok, En had eenen Stok, Die viel uit de hand, Het Kleed heb ik zelve tot asche verbrant. 4. Die Vleeschlyke Stut, (Was mets voor my nut;) Het eigene kleed Bedekte de naaktheit niet eene hand breed. 5. Nu zal het wel gaan, Ik trek my dan aan, Myn Jesus is 't Kleed, Dewyl ik geen ander Gewaad voor my weet. 6. Ten daag' des Gerichts, In 't ooge des Lichts, Zal 't openbaar zyn, Of 't bloed der besprenging de kleed'ren maakt rein. Vorige Volgende