relaties tussen meer of minder onnozele echtelieden, die kibbelend over trivialiteiten groot onheil over zich afroepen. Het leverde ook de stof voor talloze literaire bewerkingen.
De geschiedenis van dit verhaaltype begint in India. We vinden het voor het eerst in de Tripitaka, een Chinese verzameling van uit het Sanskriet vertaalde boeddhistische geschriften, in een verzameling apologen uit 492. Een man en een vrouw hebben drie pannenkoeken. Ze krijgen er allebei een - de derde is voor wie het langst kan zwijgen. Dieven breken in en kunnen alles meenemen. Ook als ze de vrouw willen grijpen blijft de man zwijgen, maar zij kan zich niet meer stilhouden. De Indiase bron is verloren gegaan maar ruim vijfhonderd jaar later, in 1014 in de Dharmapariksa (Onderzoek van de godsdienst) van Amitagita, vinden we dit verhaal inhoudelijk vrijwel gelijk terug. Het is nu ingebed in een in het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië geliefde raamvertelling: ‘De grootste dwaas’ (at 1332, ‘Which is the Greatest Fool’). Drie (of vier) mannen willen iets hebben wat de domste van hen is toegezegd. Ze vertellen elk hun grootste stommiteit. Ook in de jongere overlevering uit deze gebieden wordt het meestal in dit raamwerk geplaatst. Maar hier duiken ook nieuwe aanleidingen op: wie zal de deur dicht doen en (voornamelijk in Perzië) wie zal het kalf of de ezel water geven. Het is nog vrijwel altijd de vrouw die als eerste spreekt, omdat dieven haar of hun bezittingen mee willen nemen, omdat een rechter dreigt haar man te onthoofden of omdat een barbier zijn gezicht bewerkt.
Waarschijnlijk vanuit het Midden-Oosten waaide het verhaaltype over naar Europa. De invloedrijkste hoewel niet oudste Europese versie is die in de beroemde Italiaanse sprookjesbundel Le piacevoli notti (De aangename nachten; 1550-53) van Giovan Francesca Straparola (ca. 1480-1557). Ook hij plaatst het verhaal in een raamvertelling: drie sufferds vinden een ring en vechten om het bezit ervan. Een heer beslist dat de meest luie van hen drieën hem mag hebben. De derde komt met ons verhaal (in de variant: wie zal de deur sluiten). Weldra wordt het in Europa ongemeen geliefd en op allerlei manieren verder doorgegeven, als prozaverhaal, als rijmstuk, ballade, straatlied, toneelklucht, almanakvertelling, mondelinge overlevering, enzovoort. Het raamwerk raakt hierbij weldra op de achtergrond. Aanvankelijk is vooral het sluiten van de deur de aanleiding voor de echtelieden om er het zwijgen toe te doen, en vaak maakt een man hiervan gebruik door bij de vrouw in bed te kruipen. Nu eens vindt ze dit zelf te ver gaan en stuift ze op, in weer andere versies heeft ze hier geen bezwaar tegen maar kan haar man het niet aanzien, wordt hij jaloers en verliest hij zo de weddenschap. Later, in de 19e eeuw, wordt dan de ook door Dykstra opgepikte redactie (wie brengt de pan terug?) de meest gangbare, meestal met een schoenmaker en zijn vrouw als zwijgers. Dykstra's tekst is overigens niet de oudste uit Nederland. In almanakken (bijvoorbeeld in het Oprecht IJlster Almanach voor 1671) en in kluchtboeken als de uit het Frans bewerkte St. Niklaesgift (1644, 1647) vinden we al veel eerder de deur-redactie.
De oudste Europese versie is een Italiaanse novelle van Giovanni Sercambi (1347-1424). Zij heeft geen raamwerk. De man en de vrouw twisten bij hem over wie de afwas moet doen: wie het eerst spreekt. Als hun buren denken dat ze stervende zijn, doet de man hier zijn voordeel mee. Door middel van gebaren verdeelt hij hun ‘erfenis’. Als hij een geliefd kledingstuk van zijn vrouw aan iemand