Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe slimme boerenjongenEen koning komt tijdens een jachtpartij bij een boerenwoning. Hij stelt eenvoudige vragen aan de boerenjongen, die in raadselachtige bewoordingen antwoord geeft. De koning blijkt de antwoorden niet te kunnen ontraadselen, en moet de oplossing telkens aan de jongen vragen. Uiteindelijk moet de koning zich wel verbazen over de snuggerheid van de jongen.
Aldus in een notendop het sprookje van de Slimme boerenjongen, dat in de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson staat gecatalogiseerd als at 921, ‘The King and the Peasant's Son’. Het sprookje komt niet voor in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm, maar kent wel een brede mondelinge verspreiding. Het sprookje is in heel Europa opgetekend, | |
[pagina 324]
| |
Titelpagina van Salomon ende Marcolphus. Antwerpen 1501. De confrontatie tussen de koning en de slimme boer, hier Salomo resp. Marcolfus.
maar is ook bekend uit India, Indonesië, de Verenigde Staten, Argentinië, de Dominicaanse Republiek, Puerto Rico en Jamaïca. Het aantrekkelijke van dit sprookje is het vraag-en-antwoordspel tussen de koning en de boerenjongen. Het sociaal superieure personage stelt steeds betrekkelijk eenvoudige vragen, maar de sociaal onaanzienlijke (en jonge) gesprekspartner weet hem te verbluffen met zijn raadselachtige antwoorden. De sociaal hogere kan de raadsels niet oplossen en moet zich bij wijze van spreken vernederen door om uitleg te vragen. Aldus blijkt in het verbale machtsspel de mindere uiteindelijk superieur. Internationaal bezien zijn er velerlei vragen en antwoorden mogelijk. Tot de meest voorkomende behoren de volgende: als de koning te paard door de deuropening kijkt en vraagt of daar iemand binnen is, dan antwoordt de jongen: anderhalve man en een paardenkop (jongen + bovenlichaam koning + kop van het paard). Als de koning vraagt wat hij aan het koken is, antwoordt de jongen: ‘Twist en tweedracht’. In de pan worden bijvoorbeeld bonen gekookt, die voortdurend dooreen woelen. Gewoonlijk vraagt de koning dan vervolgens naar de vader, de moeder, de | |
[pagina 325]
| |
broer en de zus van de jongen, en telkens geeft de jongen een raadselachtig antwoord dat hij nader moet toelichten. De vader maakt bijvoorbeeld veel uit weinig - hij is aan het zaaien. De moeder bakt vergeten brood - ze brengt een brood naar de mensen van wie ze eerder een keer meel had geleend. De broer is op jacht, maar hij gooit weg wat hij vangt en hij neemt mee naar huis wat hij niet vangt - hij is namelijk bij zichzelf op luizenjacht. De zuster beweent de vreugde van vorig jaar - toen had zij een liefdesverhouding, maar nu is zij zwanger. Het sprookje van de Slimme boerenjongen behoort tot een cluster van novellesprookjes waarin raadsels en slimheid centraal staan. Verwantschap, wederzijdse ontleningen en contaminaties treffen we aan bij sprookjes als het »Slimme boerenmeisje (at 875), de »Koning en de boer zonder zorgen (at 922) en ‘Het gelaat van de koning op de munt’ (at 922b). Eveneens verwant is het sprookje met een typenummer dat door de volkskundige Jurjen van der Kooi is geïntroduceerd, te weten de »Brutale jongen en de heer, vdk 921j*, dat alleen al in Friesland reeds zo'n twintig keer is opgetekend. De belangrijkste motieven van het sprookje zijn reeds te vinden in het oudjoodse gedicht over Salomo en Marcolfus, dat in het Latijn vertaald via Byzantium en Rusland in West-Europa bekend is geworden, waarschijnlijk al vóór het jaar 1000 en veelal onder de titel Dyalogus Salomonis et Marcolphi. Later wordt de stof in de diverse volkstalen vertaald en komt het verhaal terecht in volksboekjes. De oudst bekende druk in het Middelnederlands is Salomon ende Marcolphus, uitgegeven in 1501 door Henrick Eckert van Homberch te Antwerpen. De dialoogvorm is intact gebleven, maar de tekst is nu in proza. Het volksboekje is een aaneenschakeling van scènes waarin koning Salomo en de lelijke maar slimme boer Marcolfus elkaar met wijsheden en raadsels proberen de loef af te steken. De episode waarin we het verhaal van de Slimme boerenjongen herkennen, verloopt aldus: koning Salomo rijdt met zijn jachtstoet langs het huis van Marcolfus. De koning kijkt, gezeten op zijn paard, de deur binnen en vraagt Marcolfus wie daar binnen zijn. Deze antwoordt raadselachtig: ‘Daer is inne een gheheel man ende een half ende eens paerts hooft, ende hoese meer op climmen hoese meer dalen’ [Anderhalve man en een paardenkop, en hoe hoger ze stijgen, hoe dieper ze dalen]. De hele man is natuurlijk Marcolfus, terwijl de binnenkijkende koning op zijn paard de halve man en de paardenkop zijn. Wat stijgt en daalt zijn de bonen die in een pan staan te koken (dat een hoge koning ook diep kan vallen, wordt misschien wel plagerig gesuggereerd, maar niet met zoveel woorden uitgelegd). Dan vraagt de koning waar zijn vader, moeder, zuster en broeder zijn. Het antwoord luidt: ‘Mijn vader is inden velde ende maect van eenre schaden twee. Mijn moeder is gaen doen hoerre ghebueren [haar buurvrouw] tghene dat si haer niet meer doen en sal. Mijn broeder sittet buyten op strate ende doot al dat hi vint. Mijn suster sittet inder slaepcameren, ende bescreyt tghene dat sy 't jaer beloech [waar zij verleden jaar om lachte].’ Even later volgt de verklaring. De vader zet op het looppad een hek van doorntakken, zodat ieder eromheen loopt en er naast het pad twee nieuwe paden ontstaan. De moeder gaat de ogen sluiten van de buurvrouw die op sterven ligt. De broer is zichzelf aan het ontluizen en hij doodt alle luizen die hij vindt. De zuster beweent het zoete minnespel van vorig jaar omdat ze nu zwanger is. De huisarts C. Bakker uit Broek in Waterland heeft in 1901 bij veehouder Dirk | |
[pagina 326]
| |
Schuurman (1839-1908) een versie van het sprookje opgetekend, waarin een contaminatie met ‘Het gelaat van de koning op de munt’ (at 922b) te constateren valt. Het verhaal verloopt aldus: een koning verdwaalt van de jachttroep en komt bij een hut waar een jongen in een pot staat te roeren. Op de vragen van de koning geeft de jongen raadselachtige antwoorden: 1. Wat roer je? Twist en tweedracht. Uitleg: twee soorten erwten die staan te koken en te pruttelen. 2. Wat is je vader aan het doen? Hij jaagt, maar hoe meer hij vangt, hoe minder hij thuisbrengt. Uitleg: de vader vangt vlooien. Op de derde vraag moet schade en schande geantwoord worden, maar de verteller kon zich de vraag en de uitleg niet meer herinneren. De koning heeft schik in de antwoorden en hij maakt zich bekend. De jongen moet zijn gevolg straks dezelfde raadsels voorleggen. Maar de jongen mag geen uitleg geven vooraleer hij de koning nog twaalf keer gezien heeft. De jongen belooft dat. Het gevolg arriveert en weer komen dezelfde vragen en antwoorden. De jongen zegt dat hij geen uitleg mag geven voordat hij de koning twaalf keer gezien heeft. Het gevolg toont de jongen twaalf munten met de beeltenis van de koning. Aan het hof is de koning boos dat zijn gevolg toch de oplossing van de raadsels al kent. De koning ontbiedt de jongen; deze legt uit dat hij de koning echt twaalf keer gezien heeft. Nu moet de koning hem gelijk geven en de jongen krijgt een beloning (archief pjmi). De Friese mollenvanger Anders Bijma (1890-1977) uit Boelenslaan heeft het sprookje van de Slimme boerenjongen tweemaal aan verzamelaars verteld. Kort vóór 1950 vertelde hij het aan Dam Jaarsma en in september 1971 nog eens aan Ype Poortinga. Ondanks de ruim twintig jaar die tussen beide sessies ligt, vertelt Bijma een identiek verhaal, met variaties slechts in details. Zijn vertelling is een aaneenrijging van drie verhaaltypen, te weten dat van de Slimme boerenjongen (at 921), de »Brutale jongen en de heer (vdk 921j*) en ‘Holding Down the Hat’ (at 1528). In 1971 vertelt Bijma aldus: een heer komt in een huisje, waar een jongen en een meisje zijn. De heer vraagt waar hun vader is. De jongen antwoordt raadselachtig: hij is gaan jagen, maar hoe meer hij vangt, hoe minder hij mee naar huis neemt. Dan vraagt de man waar hun moeder is. Antwoord: zij is vertrokken om schade of schande. Ze is geleend brood (variant: geleende koffiebonen) gaan terugbrengen; geeft ze te weinig, dan is het een schande, geeft ze te veel dan is het schade. Volgende vraag: wat kookt daar? Antwoord: twist en tweedracht, want de twee ingrediënten koken door elkaar heen (rond 1950 was de derde vraag nog: waarom huilt je zus?). De man neemt de jongen mee naar huis. Bij de man in de tuin staan aardbeien. Over één grote staat een bloempot (variant: een hoed) want die is bestemd voor de jarige dochter. De jongen eet de vrucht op en poept onder de bloempot. Als het ontdekt wordt, wil de man de jongen een lesje leren. Hij stuurt hem naar de stad met een brief. De jongen komt echter te weten dat er in de brief opdracht wordt gegeven om hem zweepslagen te geven. Hij laat de brief door een jood bezorgen. Als de jongen dit aan de heer vertelt, wordt hij weggestuurd. De slimme boerenjongen die zulke raadselachtige antwoorden geeft aan een superieur, krijgt in de traditie soms een naam: die van Tijl Uilenspiegel. Niet minder dan vier Friese vertellers uit de 20e eeuw noemen hun hoofdpersoon in het sprookje van de Slimme boerenjongen ‘Ulespegel’ (G. Kobus-Van der Zee, A. Bonnema, J. Pultrum en J. Schippers). De episode is dan ook terug te vinden | |
[pagina 327]
| |
als een van Uilenspiegels vele wapenfeiten in de volksboekjes over hem. In het volksboekje De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel, gedrukt te 's-Gravenhage in 1841, komen we het sprookje weer tegen in hoofdstuk 2: ‘Hoe Uilenspiegel aan eenen ruiter antwoordde’. De grap over de anderhalve man en een paardenkop enzovoort zou Uilenspiegel in zijn jeugd hebben uitgehaald. In de oudst bekende druk van Michiel Hillen van Hoochstraten uit ca. 1520 is deze geschiedenis reeds als tweede hoofdstuk te vinden. Dit volksboekje werd in Antwerpen gedrukt onder de titel Van Ulenspieghels leven ende schimpelijcke wercken, ende wonderlijcke avontueren die hi hadde want hi en liet hem geen boeverie verdrieten. Volksboekjes en centsprenten zullen door de eeuwen heen ongetwijfeld hun invloed hebben uitgeoefend op de mondelinge overlevering. theo meder teksten: Debaene/Heyns 1948; Jaarsma 1950, p. 81; Jaarsma 1987, pp. 69-76; Poortinga 1979, pp. 278-279; Vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel 1841, pp. 15-20; De Vreese/De Vries 1941. |
|