Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdPiggelmeeEen visser en zijn vrouw wonen in een pispot aan de zee. Op een dag vangt de visser een goudvis, die smeekt om zijn vrijlating; in ruil daarvoor zal deze een wens mogen doen. De visser zet hem weer terug zonder een wens te doen. Wanneer zijn vrouw dit hoort, zegt ze dat hij een wens had moeten doen: de vis had de pispot moeten veranderen in een huis. Ze stuurt hem terug om dit alsnog aan de goudvis te vragen. De visser gaat met tegenzin naar de zee terug en roept:
Viske, viske oet het meer,
Ik vroag die, koom hier even heer.
Hij vertelt de goudvis wat zijn vrouw wil en de wens wordt onmiddellijk vervuld. Maar de vrouw is al spoedig niet meer tevreden. Wat heeft ze aan een huis zonder geld om erin te leven? Ze stuurt de visser weer naar de goudvis en die vervult meteen de wens van de vrouw. Na korte tijd is ze weer ontevreden. Wat heeft ze aan al dat geld als ze zoveel moet werken? Ze wil koningin worden en zich de hele dag laten bedienen. Ze stuurt haar man weer naar de goudvis, die de wens weer onmiddellijk vervult. De oude visser voelt zich in zijn nieuwe omgeving niet thuis, en zijn vrouw bekommert zich trouwens niet meer om hem. Maar na enige tijd wordt ze weer ontevreden: ze wil de macht van God bezitten. Haar man is ontzet, maar hij gaat tenslotte toch naar de goudvis. Zodra hij heeft gezegd wat de wens van zijn vrouw is, begint het te donderen en roept een stem uit de lucht:
Doe olle zot,
Wilt doe de macht van God?
Kroep weer onner dien olle pispot!
Het hier weergegeven sprookje (at 555, ‘The Fisher and his Wife’) werd in de jaren twintig door de Groningse verzamelaarster van volksverhalen mevrouw E.J. Huizenga-Onnekes uit de mond van S. Kerkhof uit Tjamsweer opgetekend. In de jaren zestig en zeventig tekenden de verzamelaars Dam Jaarsma en Ype Poortinga in Friesland ongeveer dertig versies van dit sprookje op. In de details vertonen ze allerlei verschillen. De wensen verschillen zowel qua aantal als inhoud, maar het eindigt steeds met de terugkeer naar het | |
[pagina 278]
| |
Omslagillustratie van het door koffiebrander Van Nelle in 1920 uitgegeven prentenboek Van het tovervisje: de echtelieden Piggelmee voor hun bescheiden behuizing, een Keulse pot.
leven onder de pispot (ook wel Keulse pot, doofpot, mosterdpot, oud huisje) als straf voor de mateloze begeerte. Ook de namen van de visser en zijn vrouw (vaak dwergen), in het Groningse sprookje afwezig, verschillen sterk. In de Friese varianten heet de visser Bouwe-om, Hoantsje, Igelom, Jan Pichem, Pier, Piggelmee, Timperté, Tinteraté, en zijn vrouw Antsjemuoi, Boantsje, Hikke, Hillebil, Isebil, Isebel, Jetsjemuoi, Kike, Tryn, Ulebút. Sommige van die namen vertonen gelijkenis met de namen in het Grimm-sprookje ‘Von dem Fischer un syner Fru’ (Kinder- und Hausmärchen nr. 19) Timpe Te en Ilsebill. De gebroeders Grimm gebruikten voor hun verzameling een versie van de Noord-Duitse schilder Philipp Otto Runge (1777-1810), die deze samen met het sprookje van de jeneverbesstruik (»Moeder doodde mij, vader at mij) in 1806 had opgeschreven. Runge vermeldde erbij dat deze sprookjes wel door kinderjuffrouwen verteld werden. Ook in andere delen van Duitsland blijkt het sprookje in die tijd bekend te zijn. Sindsdien is het in heel Europa opgetekend, maar ook in grote delen van Azië, Amerika en Afrika. In Vlaanderen werd het sprookje 25 keer opgetekend. Dit sprookjestype kan grofweg in twee subtypen worden onderverdeeld: sprookjes waarin de vis een hoofdrol speelt en sprookjes waarin in plaats van het vismotief een tot in de hemel groeiende boom voorkomt. Het vismotief komt voornamelijk in Noordwest-Europa voor. In Franse en Zuidoost-Europese versies klimt een arme man in de tot in de hemel groeiende boom en zegt daar aan God, Sint Petrus of een andere heilige wat hij wil hebben. Ook in een enkele Friese variant vinden we dit motief. | |
[pagina 279]
| |
Het sprookje is gebaseerd op de algemene thematiek van de hoogmoed die voor de val komt (vergelijk ook ‘De Japanse steenhouwer’ uit de Max Havelaar van Multatuli uit 1860; = at 2031, ‘Stronger and Strongest’). In de literatuur is het daarom door tal van schrijvers gebruikt om bepaalde situaties te verbeelden (bijv. Günter Grass, Der Butt). Ook als opera komt het sprookje voor (Fr. Klose, Ilsebill, 1903; O. Schoeck, Vom Fischer und syne Fru, 1956; en Eberhard Werdin, Der Fischer und seine Frau, 1952). De thans algemeen bekende naam Piggelmee dankt de visser in Nederland aan het voor 't eerst in 1920 verschenen prentenboek Van het tovervisje, dat door de koffiebrander Van Nelle is uitgegeven. De tekst is van L.G. Steenhuisen, hoofdvertegenwoordiger van Van Nelle, en begint met de woorden:
In het land der blonde duinen
En niet heel ver van de zee,
Woonde eens een dwergenpaartje
En dat heette ‘Piggelmee’.
Het slot is hier, passend bij de reclamedoelstelling, verzoenend gemaakt:
Tot het einde hunner dagen
Zat het eenzaam dwergenpaar
Steeds ‘Van Nelle's’ koffie drinkend,
In-gelukkig bij elkaâr.
ton dekker teksten: Huizenga-Onnekes 1930, pp. 26-30; khm nr. 19; Van der Kooi 1979a, nr. 19. |
|