Toen ging ze naar de muis toe: Muis, muis, wil je touw doorknagen? Touw wil geen osse biene, Os enz.
- Nee, zei de muis.
Toen ging ze naar de poes toe: Poes, poes, wil je muis ophappe? Muis wil geen touw doorknagen, Touw enz.
- Ja, zei de poes.
En toen ging de poes achter de muis, En de muis achter het touw, Het touw achter de os, De os achter het water, Het water achter het vuur, Het vuur achter de stok, De stok achter de hond, De hond achter het bargje,
En doe riep het oude wiefke: Koes, koes! en was het varkentje in 't hok. En toen at hij witte boontje en dronk hij zoete melk, en was het een echt tevreden bargje.
Omstreeks 1894 schreven de dames Roorda van Ameland, in het Nederlands maar vermengd met woorden uit het Amelander Stadfries, dit vooral kleinere kinderen aansprekende formulesprookje op voor de verzameling van Gerrit Jan Boekenoogen (1868-1930). Basiskenmerk van de formulesprookjes is dat ze, in tegenstelling tot de rest van de sprookjes, die binnen de grenzen van het genre door de vertellers vrij verteld kunnen worden, qua taal vast liggen, kleine variaties daargelaten. Binnen het genre formulesprookjes behoort dit vertelseltje tot de ketting- en de cumulatieve sprookjes: tot de kettingsprookjes omdat de verschillende coupletten (segmenten) als schakels in een keten aan elkaar geregen zijn, tot de cumulatieve sprookjes omdat elk segment het vorige herhaalt èn uitbreidt, totdat in het laatste de ommekeer bewerkstelligd wordt.
‘Er was eens een oud vrouwtje’ (at 2030, ‘The Old Woman and her Pig’) is in allerlei variaties, subtypen en bijzondere redacties daarvan bijna wereldwijd genoteerd. De redactie van het varken dat niet naar huis toe wil, vooral geliefd in Nederland - de meer dan 60 verzamelde lezingen tonen dit overduidelijk aan - en Vlaanderen (21 lezingen) vinden we vooral in het Germaanse en Slavische taalgebied. Via Nederland bereikte het ook Zuid-Afrika. Soms loopt deze redactie iets anders: het vrouwtje vraagt dan bijvoorbeeld de man om de os te slachten en als deze niet wil, de galg om de man te hangen. ‘Ja’, zegt de galg, enzovoort. De oudst bekende tekst uit Nederland is een Friese van Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869) in de ‘Tredde jefte’ van De Lapekoer fen Gabe Skroor (1834). Geliefd werd deze ‘Friese’ vorm, ook in Nederland, door een kinderboek met een Friese en een Nederlandse tekst van Nienke van Hichtum (Sjoukje Maria Diederika Troelstra-Bokma de Boer, 1869-1939), Der wier ris in âld wyfke (Er was eens een oud vrouwtje, eerste druk 1908), met illustraties van Tjeerd Bottema (1884-1978).
Andere ook in ons taalgebied bekende redacties zijn die van de jongen die niet naar school wil gaan (hond - stok - vuur - water - koe - slager - galg; at 2030j, ‘A Disobedient Boy’) en de jongen die geen haver wil snijden:
Baas Jochem stuurde Joosje uit,
Om haver te gaan snijden,
Maar Joosje sneed de haver niet,
En kwam ook niet naar huis toe.
Er volgt dan de reeks: hond (poedel) - knuppel - vuur - water - koe - slager. Een variant hierop is: