Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdHet hemd van een gelukkig manEen koning lijdt aan zwaarmoedigheid. Zijn arts adviseert hem het hemd van een volmaakt gelukkig man aan te trekken, dan zal ook hij gelukkig worden. De vorst stuurt zijn dienaren uit om zo'n man te zoeken. Niemand blijkt echter helemaal gelukkig, totdat na een lange zoektocht een arme man gevonden wordt, aan wiens geluk niets ontbreekt. Maar hij heeft geen hemd...
Dit moraliserende novellesprookje, dat thematiseert dat geluk niet te koop is en zich ook niet laat dwingen, lijkt niet zo erg oud, maar heeft een interessante voorgeschiedenis. De oudste versies zijn een gedicht uit 1802 van de Franse graaf P.A.B. Daru en een postuum uitgegeven novelle van de Italiaanse dichter Giambattista Casti (1724-1803). Casti oriëntaliseert de stof: de vorst is bij hem een melancholieke sultan van Ormus, Arsaces. Vanaf het begin van de 19e eeuw wordt het verhaal dan, min of meer gevarieerd, talloze malen literair bewerkt, bijvoorbeeld door Walter Scott (1771-1832) in zijn ‘The Search after Happiness’ (1817), August Langbein (1757-1835), Ludwig Aurbacher (1784-1847) en, in Nederland, door P.T. Helvetius van den Bergh (1799-1873). Diens ‘De gelukkige’ werd een geliefde voordracht. Niet alleen schrijvers van naam, ook anonieme schrijvers van stukjes voor almanakken en kalenders voelden zich tot dit verhaal aangetrokken. Geen wonder dat de jongere mondelinge overlevering van dit verhaaltype (Europa minus het Slavische gebied, verder het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Noord-Amerika) in verregaande mate een neerslag lijkt van de populariteit van het | |
[pagina 162]
| |
thema als leesstof. In Friesland is het acht keer opgetekend, in Groningen eenmaal. In de rest van Nederland en ook in Vlaanderen is het weliswaar niet gevonden, maar het zal zeker ook hier gecirculeerd hebben. Vanaf de late middeleeuwen vinden we een enkele maal in Europa, vaker in Turkije, bij de Perzen, Arabieren en oriëntaalse joden een nauw verwante overlevering: een vrouw zoekt voor haar zoon, die in het leger moet (of voor een dochter die gaat trouwen, enzovoort) een hemd dat geluk brengt. Dit moet genaaid worden door een vrouw die geen zorgen kent. Als ze zo'n vrouw eindelijk gevonden denkt te hebben, blijkt deze toch ook zwaar in de problemen te zitten, bijvoorbeeld omdat zij haar man eens heeft bedrogen en deze haar daarom elke dag het afgehakte hoofd van haar minnaar voorzet. Dit laatste motief, de boete van de echtbreekster, kent ook als zelfstandig verhaal (at 992a, ‘The Adulteress's Penance’) een ruime verspreiding en is ook een enkele maal in Nederland opgetekend (in Friesland en Groningen), ingebed in het novellesprookje van de »Wijze raad. De contaminatie van de zoektocht naar een gelukkige naaister en de boete van de echtbreekster duikt in 1378 in Italië op in de Pecorone van Giovanni Fiorentino. Diens novelle werd in 1747 door de Engelse romanschrijfster Eliza Haywood (1693-1756) verwerkt in haar Fruitless Enquiry. Het lijkt aannemelijk dat, misschien in de 18e eeuw, iemand uit dit verhaal de zoektocht naar het hemd losgeweekt heeft en zo de traditie van dit sprookje op gang heeft gebracht. Aan de basis van deze verhalen lijkt een antieke, in de 2e eeuw door Lucianus en in de 4e eeuw door keizer Julianus de Afvallige vermelde overlevering te liggen, die in de middeleeuwen in de Alexander-epiek werd geïncorporeerd en dan zo luidt: de stervende Alexander laat zijn moeder Olympias schrijven dat ze een groot gastmaal moet geven en hiervoor iedereen uit moet nodigen die geen verdriet kent. Als er niemand komt, begrijpt Olympias dat Alexander haar met zijn brief heeft willen troosten - niemand op aarde kan volledig gelukkig zijn - en berust ze in zijn dood. Over de verdere geschiedenis van dit laatste verhaal weten we nog niets, maar het wordt blijkbaar nog steeds als actueel ervaren en doorgegeven. Zo vertelt Jos Brink in de NCRV-Gids (1993, nr. 16) dat hij het eens hoorde en hij geeft het dan als exempel voor de filosofie achter zijn tv-programma ‘Op zoek’, waarin hij mensen die iets missen in hun leven de kans wil geven dat recht te zetten. Hij volgt trouw de Alexander-redactie, alleen zijn bij hem - in lijn met de gangbare sprookjesoverlevering - de jonge koning en zijn moeder naamloos geworden en plaatst hij het verhaal in een onbestemd, maar ver verleden: ‘Er was eens...’
jurjen van der kooi teksten: De Haan 1979, pp. 106-110; Poortinga 1979, pp. 268-269. |
|