Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating
(1991)–A.J. Dekker, Marie van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ToelichtingDe Duitse versie van dit lied, Es stand eine Lind' im tiefen Thal, die volgens Erk & Böhme (I, nr. 67 c) in heel Duitsland bekend was (is), werd in 1807 voor het eerst gedrukt in de Sammlung Deutscher Volkslieder van Büsching & v.d. Hagen. De in Duitsland algemeen in zwang zijnde melodie heeft in Nederland geen opgang gemaakt, evenmin als de doorgecomponeerde melodie die Joh. J.H. Verhulst ‘in den Volkstoon’ maakte op de door Jan Pieter Heije in het Nederlands vertaalde tekst; de vertaling zelf ligt overigens wèl ten grondslag aan de Nederlandse varianten. De melodie van voorbeeld B zal menigeen niet onbekend in de oren klinken. Het is de melodie van het lied Ich hab ein kleines Hüttchen nur, waarvan de tekst in 1775 werd gedicht door J. Wilh. Gleim, en waarvan ook wel Nederlandse versies in oudere liedboekjes te vinden zijn. Een gedicht uit 1824 van Wilhelm Hauff, Steh ich in finstrer Mitternacht (die Schildwache) werd (wordt) eveneens op deze melodie gezongen. In meer dan de helft van onze opnamen heeft de lindeboom plaats gemaakt voor een denneboom.
In vergelijking met Daar zou er een magetje vroeg opstaan (lied 28) is de afscheidsscène, evenals in het oude Es steht ein Lind in jenem Thal, langer uitgesponnen. De ruiter, uit het magetje nagenoeg verdwenen, is weer terug (zie voorbeeld A, str. 4). Uit de achtste strofe van het tweede voorbeeld [A'] blijkt, duidelijker dan uit het eerste, dat het om hetzelfde verhaal gaat; het is alleen in een nieuw jasje gestoken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lied
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opname 7 februari 19541
Een lindeboom stond diep in 't dal,
Van onderen breed, van boven smal,
En deronder zaten vol eer en deugd
Twee geliefden uit haar zoetsten jeugd.
2
In droefheid sprak hij tegen haar:
Ik moet gaan scheiden zeven jaar.
Al was 't ook veertien jaar mijn vrind:
Nooit dat mijn hart een ander mint.
3
Maar na verloop van zeven jaar
Vlocht zij een bloemkrans in haar haar.
Zij sprak: Nou komt mijn liefste zoet,
Verheugd snel ik hem tegemoet.
4
Terwijl ze daar zo loopt in 't woud
Verscheen een ruiter uit het hout.
Hij sprak: Wat doet gij, schone maagd,
Hier zo alleen in 't bos gewaagd?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5
Ik zoek mijn allerbeste vrind
Die ik na zeven jaar niet vind.
Nog gisteren reed hij door de stad
Waar hij een grote bruiloft had.
6
Wat wenst ge zo'n ontrouwheid wreed
Die zo zijn woord brak en z'n eed?
Ik wens hem zoveel heil en vree
Als korrels zand zijn in de zee,
Ik wens hem zoveel heil en pracht
Als sterren fonk'len in de nacht.
7
Hij trok van zijne vinger 'n ring,
Een zuiver blanke gouden ring
En wierp het meisje 'm in haar schoot
Terwijl een traan haar oog ontschoot.
8
Een lindeboom stond diep in 't dal
Van onderen breed, van boven smal
En d'ronder zaten vol eer en deugd
Twee geliefden uit haar zoetsten jeugd.
Gezongen door Anja van der Laan-van der Wijk (1900-1960) te Hoogkerk, geboren in Noordbroek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
De denneboom stond eens in 't dal
Van ond'ren breed van boven smal
Daaronder zat in stille vreugd
Een minnend paar vol liefd' en deugd.
8
Droog af die traan, o schone maagd,
Ik ben het zelf die voor u staat.
Een denneboom stond eens in 't dal
Van onderen breed, van boven smal.
Gezongen door mevrouw Varenhorst uit Hengelo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. In 't dennenbos heel diep in 't dalOpname 19 Januari 1962In 't dennenbos heel diep in 't dal
Van boven breed en van ond'ren smal
Zaten twee geliefden in stille vreugd
Zo eenzaam in hun prille jeugd.
Hij sprak: Zoetlief, ik moet gaan scheiden,
Ik moet gaan scheiden voor zeven jaar.
Al was 't voor veertien jaar mijn kind,
Mijn hart dat nooit een ander mint.
Gezongen door Jacoba Antoinetta Schipperen-van Seters (1903-1988) te Raamsdonksveer. Zij leerde het lied van haar vader, Rook van Seters, die uit een rietvlechtersfamilie kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Data en plaatsen van opname
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermeldingen/literatuurBartelink 1967, 130-131; de Haan 1968, nr. 6; idem 1979 nr. 11 = Heije 1872; Kunst 1951, nr. 71. Zie ook vermeldingen/literatuur bij lied 28. |
|