Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating
(1991)–A.J. Dekker, Marie van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||||
3
| |||||||
ToelichtingEvenals de voorafgaande liederen (nrs. 1 en 2) is dit lied een uitloper van de zogenoemde herderspoëzie, een genre, ontstaan in de zeventiende eeuw, waarin op nogal gekunstelde wijze het landelijk leven wordt verheerlijkt. | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
1
Zeg vrienden hier staan in het ronde
En luistert naar mijn lied:
Wat ik zing heb ik zelf ondervonden
Wat mij op de jacht is geschied.
Ik trok laatstmaal eens uit jagen
In het schoonste van mijn dagen,
Was om het liefst te behagen
Langs ene groene vallei.
2
Met twee van mijnen jachthonden,
Een hazewindhond daarbij,
Ben ik door die bossen gekomen
Tot aan die schone vallei.
Het wild dat kon ik niet schieten,
De jacht begon te verdrieten,
Geen vreugde kon ik genieten
En ik liet het jagen staan.
3
Zo ben ik door die bossen gekomen
Tot aan deze klare rivier.
Wat heb ik daar vernomen
Tot mijn allergrootste plezier?
Ik vond een visserinne,
Ik sprak: Jij schone vriendinne
Wilt gij me steeds beminnen?
Ik zal uw minnaar zijn.
4
Och jager 't kan er niet baten,
Ik heb nog ene vrind.
Hij dient daar bij die soldaten,
Door hem word ik bemind.
| |||||||
[pagina 72]
| |||||||
Doe nooit geen moeite verloren,
Gij zijt voor mij niet geboren,
Gij kunt mijn hart niet bekoren.
Neen, het zal geen jager zijn.
5
Vaarwel dan, visserinne,
Zo verliet ik die klare rivier,
Blijft gij je minnaar beminnen,
Dat doet mij geluk en plezier.
Nooit heb ik gevonden bijGa naar margenoot* deze
Die zo getrouwelijk wezen.
Zulk een maagd moet zijn geprezen
Voor haar standvastigheid.
Gezongen door Jan Mathijs Smeets (1888-1982) te Ell, samen met zijn twee dochters Petronella Jozefina Peeters-Smeets en Maria M. Smeets, geboren resp. in 1921 en in 1926. In Tungelroy, zijn geboorteplaats, runde de heer Smeets samen met zijn vrouw een boerderij, in Ell vanaf 1926 twee boerderijen. In zijn spaarzame vrije tijd was hij jager. Op boerderij ‘Linj’ in Tungelroy had hij een knecht in dienst, Bert Janssen (1905-1968), met wie hij een goede verstandhouding had. Beiden hielden van muziek en zongen zeer veel samen, de knecht de eerste stem, de heer Smeets een geïmproviseerde tweede stem; muzieknoten kwamen er niet aan te pas. Bert Janssen is later muziek gaan studeren en werd organist en dirigent van het Keenter kerkelijk zangkoor in Weert. Tijdens de lange winteravonden werd in het gezin Smeets bij het schemervuur van de kachel en het gele licht van de petroleumlamp, waarin men elkaar nauwelijks zag zitten, kaart gespeeld en ook veel gezongen. Tijdens de advent en in de kersttijd vooral kerstliederen. Op zomeravonden werd er dikwijls buiten gezongen, op een bank onder de wijnrank, tot veel genoegen van de buurtschap Ellerheide. | |||||||
Data en plaatsen van opname
|