Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap
(1989)–A.J. Dekker, Marie van Dijk, Ernst Heins, Henk Kuijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |||||||||
ToelichtingRond de eeuwwisseling moet dit lied een meezinger zijn geweest. Deelman nam het op in zijn Melodieën-Gids voor bruiloften en andere gezellige bijeenkomsten (Groningen 1893). | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
2
Ik liep in gedachten, ik was maar alleen,
Ik zag een lief meisje en ik ging naar haar heen.
En ik zag een lief meisje en ik ging naar haar heen,
3
Ja ging naar haar heen en ik sprak haar toen aan,
Maar ze hield zich heel dom en kon mij niet verstaan,
Ja ze hield zich heel dom en kon mij niet verstaan.
4
Ze sprak heel geslepen: 'k begrijp u niet echt
Van al deze dingen die gij mij hier zegt,
En van al deze dingen die gij mij hier zegt.
5
Maar kom wil dan zo goed zijn, doe mij een plezier,
Kom breng mij naar huis toe want ik woon ver van hier,
En kom breng mij naar huis toe want ik woon ver van hier.
6
Om u naar huis te brengen als ik een klein kusje verdien
Want het is reeds half duister en ik kan niks meer zien,
Want het is reeds half duister en ik kan niks meer zien.
7
Al is het ook duister daarvoor weet ik een goeie raad,
Ik heb ene lantaren, neem die dan te baat,
Ik heb ene lantaren, neem die dan te baat.
8
Maar hare lantaren waaid' open en toen,
Ze sprongen van blijdschap, ja ze werden nooit moe,
Ja ze sprongen van blijdschap en ze werden nooit moe.
9
Maar ze waren met haar beiden zo men wel denken kan,
Maar na negen maandjes kwam er een kleine van,
Ja maar na negen maandjes kwam er een kleine van.
10
En na deze kleine wierde zij ras mevrouw
En ze bleven elkander tot aan de dood toe getrouw,
En ze bleven elkander tot aan de dood toe getrouw.
Gezongen door Metje de Lang-van der Wal te Hardergarijp, geboren in 1912 te Suameer. | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
B. Ik ging laatst al op een avondOpname 14 februari 19701
Ik ging laatst al op een avond
En een wandelinkje doen
En toen raad eens wat ik zag
Een hele lief meisje
En ik kwam er net van pas.
Ik liep naar haar toe
En ik sprak haar eens aan
Maar het scheen of ze doof was
Of ze wou me niet verstaan.
| |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
Maar opeens sprak zij fluisterend:
Ach doe mij pleizier
En breng mij naar huis toe
Want ik woon ver van hier
Van je troelala, van je troelala, van je troelalala
Van je troelala, van je troelala, van je troelalala.
2
Ja dat wil ik wel doen
As 'k een kuske verdien
Want het is haast zo duister,
Ik kan haast niet zien.
O wa geef ik na die duisternis,
Ik weet goeie raad,
Ik heb een lantaren
Die neem ik dan baat.
3
Hebt gij een lantaren
En o wis en zo fijn
Dan moet daar behoorlijk
Ook een kaarsje in zijn.
Ik heb wel een kaarsje
Zo net en zo zoet,
Als gij uw lantaren
Maar eens open doet
Van je troelala, van je troelala, van je troelalala.
4
En het kaarsje werd slapper
En het paaltje die ging uit,
Uit was de pret.
Hillechiena Wijsbeek-Schiphuis (1886-1976) te Muntendam. Ze werd geboren in Kibbelgaren. | |||||||||
Data en plaatsen van opname
| |||||||||
KaartZie de volgende pagina. | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
|