Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap
(1989)–A.J. Dekker, Marie van Dijk, Ernst Heins, Henk Kuijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||
11
| |||
[pagina 97]
| |||
1
Terwijl dat ik liefhebber was
Al van het pentse jagenGa naar margenoot*,
Nam ik mijn goed en mijn karabijn
Om op het wild te jagen.
2
't Was op een zondagavond
Dat ik pijn in mijn tanden had
En ik dierfde niet gaon slapen.
Ging wandelen langs de straat,
'k Kwam langs die stille wegen
Waar de nachtegaal toch zo lieflijk zong.
En ik zette mij wat neder
Onder die lindenboom
En ik viel zo rustig in slaap.
Mijn tandpijn was genezen
Maar indirect als ik wakker wierd,
De zon was al verrezen.
Maar indirect als ik wakker wierd,
De zon was al verrezen.
3
'k Ging er ook wat verder in het bos gekomen
Waar ik een meisje van drie maal zeven vond.
Ze zegt: wel jager zijde gij niet bang
Van 't jagen zonder sandalen?
Want je weet mijn vaar is harde
En die zal u overvragen.
4
En ach meisje maak geen alarm
Want uwe vader is mijnen beste vriend.
En ik ben een gendarm,
Ik doe hier mijnen dienst,
Niemand kan mij de jacht verbiên.
Meisje waar zijn uw zinnen?
'k Zal mijn karbijn eens laten zien
En ik voer daar sjanst van binnen.
| |||
[pagina 98]
| |||
5
Als zij dat had vernomen
Dat ik een gendarme was
Toen is zij bij mij gekomen
En zij vroeg vergiffenis.
Ze lei haar neder in het gras
En ze riep: lieve gendarrem
Hier is het wild, waar gij op jaagt,
Schiet maar zo wild van d'arrem.
Dit lied werd gezongen door Eduard Francis van Schoonacker (1882-1966) te IJzendijke, geboren in Waterland Oudeman. | |||
Data en plaatsen van opname
|