De toverdoos
(1950)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Er was eens een vrolijke Joker, die een lui leventje leidde, omdat hij nooit iets behoefde te doen. Dat lijkt misschien prettig voor iemand, die van luieren houdt, maar onze Joker vond het helmaal niet leuk. Om te kunnen begrijpen hoe saai hij zijn leven vond, moet ik je eerst eens vertellen wie en wat hij was. Hij was een speelkaart, of eigenlijk, om het precies te zeggen, was hij een mannetje dat op een speelkaart stond. De kaart, waarop hij was afgebeeld, zat met twee en vijftig andere kaarten in een doosje van rood carton. De Joker droeg een kleurig geblokt jasje met een spanbroekje en op zijn hoofd had hij een puntmuts met koperen bellen. Hij was niet de enige pop, want het kaartspel bevatte ook nog vier koningen, vier vrouwen en vier boeren. Deze twaalf waren echter maar halve poppen, zonder buik en benen. Er gingen twee van die halve poppen op een kaart, zodat de koningen en de vrouwen en de boeren dubbel waren. Als je zo'n halve koning omkeerde en op zijn hoofd zette, zag je opnieuw dezelfde | |
[pagina 10]
| |
koning. Bekijk een speelkaart maar eens, dan zul je wel zien dat het zo is. De vrolijke Joker was de enige pop die in zijn volle lengte en met zijn benen er bij op de kaart stond. De halve poppen waren afgunstig op de Joker en daarom bespotten en plaagden zij hem. Nu had onze Joker het slecht getroffen, want de mensen in het huis, waar hij woonde, deden toevallig altijd spelletjes, waarvoor maar twee en vijftig kaarten nodig waren, zodat hij nooit iets te doen had. Als met de andere kaarten gespeeld werd en de koningen, vrouwen en boeren lustig over de tafel buitelden en sprongen, dan zat hij maar eenzaam in zijn donkere doos. Hij had, als je dit ten minste zeggen kunt van een speelkaart, een hondenleven. Bijna nooit kwam hij uit zijn donkere bordpapieren gevangenis. Als de mensen gingen spelen en de andere kaarten uit de doos werden gehaald, zag hij wel eens heel even de gezellige kamer met de grote lamp die boven de tafel hing. Dat duurde meestal maar heel kort, want de doos ging alweer gauw dicht en dan zat hij alleen in het donkere hok. Hij hoorde de namen van de andere kaarten noemen en vaak hoorde hij de mensen lachen. Waarom heet ik eigenlijk de vrolijke Joker? vroeg hij zich af. Ik heb het treurigste bestaan van alle speelkaarten. De man, die mij tekende, heeft mij een feestelijk pakje aangetrokken en een narrenmuts met bellen op mijn hoofd gezet, maar ik leef als een gevangene, die bijna nooit in het licht komt. Wat zou ik graag ook eens willen lachen en over de tafel springen! Misschien zou hij dit sombere leven nog wel hebben kunnen uithouden, als de andere kaarten een | |
[pagina 11]
| |
beetje vriendelijker voor hem zouden zijn geweest. Maar in plaats van hem een beetje op te beuren, plaagden zij hem alleen maar. Zij waren trots en hoogmoedig, omdat de mensen hun namen telkens noemden en omdat de hele tafel voor hen ontruimd werd als er met hen gespeeld moest worden. Wij bezorgen de mensen afleiding, pochten zij, wij gaan van hand tot hand en iedereen is blij als men ons ziet. Maar jou hebben de mensen niet nodig, je bent met je dansende benen en je mooie pakje niemand van nut. Een luiwammes ben je, die niet waard is met ons in dezelfde doos te wonen. De halve poppen plaagden de arme Joker het meest, maar ook de andere kaarten, de gewone hartens en schoppens, deden vaak mee. Eén kaart was er slechts, die nooit meedeed met de plagerijen en die de Joker trachtte te troosten. Dat was Hartenaas, wiens hart op de juiste plaats zat, precies in het midden van de kaart. - Laat ze maar praten, de ijdeltuiten, zei Hartenaas eens. Zij weten niet beter. Zij denken dat het heel erg gewichtig is, dat de mensen met hen spelen en dat zij over de tafel mogen duikelen. Maar wat heeft ten slotte die hele tafel te betekenen? Om de tafel heen is de kamer, die veel groter is, om de kamer heen is het huis en om het huis heen is de wereld, die reusachtig groot moet zijn. Daar komen zij nooit en daarvan weten die stumpers niets. Trek je maar niets van hen aan. Er zal wel eens verbetering in je lot komen, want jij bent een mooie kaart. Misschien ga je nog wel eens op reis of zoiets. - Zou je denken? vroeg de Joker. Ik zou graag eens iets van de wereld willen zien. | |
[pagina 12]
| |
- Dat komt nog wel, antwoordde Hartenaas. Jij bent immers de enige van ons die benen en voeten heeft en die lopen kan? Wacht je beurt maar af. Wie het laatst lacht, lacht het best. Of het toeval was, of dat Hartenaas meer wist dan hij had willen zeggen, zal wel altijd een geheim blijven, maar reeds enkele dagen nadat hij er op had gezinspeeld, kwam de grote verandering voor de vrolijke Joker. Dit gebeurde op een regenachtige middag, toen de mensen, die zich verveelden, de kaarten te voorschijn hadden gehaald. Kleine Annemarie zag de Joker, vond hem een alleraardigst kereltje en vroeg of zij hem hebben mocht. - Je kunt hem wel krijgen, want wij gebruiken hem toch niet, zei de vader. Maar wat wil je er mee doen? - Hij is zo leuk. Ik wil hem uitknippen. - Vooruit dan maar. De Joker kreeg een schok, zowel van vreugde als van vrees. Hij was blij dat hij zou worden uitgeknipt, want daardoor kwam hij los van zijn kaart en zou hij zich vrijer kunnen bewegen, maar tegelijk was hij er bang voor dat Annemarie hem met de schaar zou beschadigen. Als zij een van mijn benen afknipt dan ben ik verloren, dacht hij, en ik moet er niet aan denken wat er gebeurt, als de schaar in de buurt van mijn hoofd uitschiet. Alles liep gelukkig goed af. Annemarie nam de kaart mee naar haar kamertje en knipte de Joker zo voorzichtig uit, dat zelfs aan de belletjes op zijn muts en de omgekrulde punten van zijn schoenen niets beschadigd werd. Ik voel mij zo lekker als kip, nu | |
[pagina 13]
| |
ik van die kaart af ben, dacht hij, toen hij was uitgeknipt. Het is heerlijk als je op je eigen benen kunt staan. Annemarie zette de vrolijke Joker op haar kastje. Daar stond nog meer speelgoed, zoals een Teddybeer, die een inktvlek op zijn snuit had, een negerpop, die Bella heette, een poes met een hoge rug, die niet omlaag kon omdat zij van hout was en Peter, een blikken mannetje met karretje. Peter dacht van zichzelf, dat hij de voornaamste van het gezelschap was, omdat hij in zijn jeugd, toen Annemarie de veer in zijn buik nog niet kapot gedraaid had, echt had kunnen lopen. Vroeger was ik bijna een mens, zei Peter soms, maar de anderen geloofden daar niets van. Jij denkt nu ook wel dat je op eigen benen staat, zei het blikken mannetje tot de Joker, maar het is niet echt, omdat je steunen moet tegen de doos, waarin Annemarie haar plaatjes bewaart. Hij heeft misschien wel gelijk, dacht de vrolijke Joker, maar ik vind het al fijn dat ik het zover gebracht heb en niet meer in die donkere doos hoef te zitten. Recht tegenover de plaats waar hij stond, was een venster en daar doorheen zag de Joker een boom en de gevels van de huizen aan de overkant van de straat. Dat zal de wereld wel zijn, waarvan Hartenaas mij verteld heeft, dacht hij. Wat een geluk dat ik uitgeknipt en hier terecht gekomen ben. 's Nachts, als de mensen sliepen en het overal stil was, spraken de poppen op het kastje veel met elkaar. Vooral Teddybeer, die nogal wat ondervinding had, wist prachtige verhalen te doen. Hij had | |
[pagina 14]
| |
veel van de wereld gezien, was al eens met de vader en moeder van Annemarie verhuisd, had een treinreis en zelfs een tocht met een auto gemaakt. Hij was trots op de inktvlek op zijn snuit en zei dat hij deze gekregen had, toen hij schrijven had geleerd. Peter sprak hem altijd tegen en zei dat hij een pochhans was, die niet eens lezen kon. Toch hield iedereen van Teddybeer, omdat hij altijd in een goede stemming was en nooit kwaad van iemand sprak. Eens, toen uit de hemel witte vlokken omlaag dwarrelden, die op de takken van de boom en op de daken der huizen aan de overkant bleven liggen, vertelde de beer dat dit sneeuw was. - Wat is sneeuw? vroeg de Joker. - Net zoiets als watten en suiker, maar dan weer heel anders, antwoordde Teddy. De kinderen maken er poppen en sneeuwballen van en wat overblijft gebruiken de grote mensen, om er in te lopen en natte voeten te krijgen. Ik heb in mijn familie witte ijsberen, die zijn dol op sneeuw, maar ik ben van de bruine tak en wij houden meer van honing. De Joker luisterde verbaasd naar al deze verhalen. Nooit had hij geweten dat er zoveel te koop was in de wereld. Zo gingen weken en maanden voorbij en de Joker dacht nog maar zelden aan de andere twee en vijftig kaarten, totdat hij ze op zekere dag plotseling weer te zien kreeg. Annemarie had het hele pakje kaarten meegebracht en het vlak bij hem op het kastje gelegd. Hij schrok, toen hij zag hoe ellendig de kaarten er uit zagen. Zij waren oud en vies geworden, de randen waren afgebrokkeld, de hoeken versleten en Schoppenkoning, die altijd de | |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
grootste mond had gehad, was helemaal vet en diep ingescheurd. De Joker vond het toch wel naar voor de kaarten, dat zij er zo slecht aan toe waren, al hadden zij hem vroeger dan ook geplaagd. Ten slotte waren zij toch ook altijd nog een beetje familie van hem. Het ergste vond hij het voor Hartenaas, die altijd vriendelijk voor hem geweest was. 's Nachts vroeg hij Hartenaas of hij misschien iets voor hem kon doen. - Dank je, maar wij zijn niet meer te helpen, antwoordde deze. Wij zijn opgebruikt en afgedankt, daaraan valt niets te veranderen. Alles heeft nu eenmaal zijn tijd. Ik heb het zien aankomen en ik vind het niet zo erg, maar de anderen, die altijd te veel met zich zelf ingenomen waren, kunnen zich moeilijk in hun lot schikken. Nog op de laatste avond, toen met ons gespeeld werd, heb ik ruzie met ze gehad, omdat ik toen zei, dat wij nu wel gauw in de vuilnisbak terecht zouden komen. De volgende dag begon Annemarie de kaarten uit te knippen. Met Schoppenkoning kon zij niet veel beginnen, omdat hij te vies en te diep ingescheurd was en daarom gooide zij deze kaart maar dadelijk in de prullenmand. Maar ook van de andere poppen bleef niet veel over, toen zij ze had uitgeknipt. Zij waren immers maar half, omdat zij geen buik en geen benen hadden? De een na de ander kwam dan ook in de prullenmand terecht. Toen Hartenaas aan de beurt kwam, vroeg de Joker zich in spanning af, wat er nu gebeuren zou. Hij zag dat Annemarie het hartje voorzichtig uitknipte. En toen gebeurde er | |
[pagina 17]
| |
iets merkwaardigs. Zij nam het lijmpotje en plakte het rode hartje op de borst van de Joker. - Je hebt een hart gekregen, nu ben je net zoals de mensen, zei Teddy die nacht. - Je bent pas zoals een mens als je een veer in je buik hebt en opgewonden kunt worden, vond Peter. - Nietwaar, zei Bella, de negerpop. Met een hart ben je meer zoals een mens. Je gaat nu verlangen en je zult wel last van hartewensen krijgen. Bella had gelijk; er scheen werkelijk iets met de Joker veranderd te zijn, nadat hij een hart gekregen had. Hij was opgewekter, maar ook minder rustig dan vroeger en meer dan ooit verlangde hij iets van de wereld te zien. - Dat komt er van als je een hart hebt, zei Bella. Toen het voorjaar kwam en hij de eerste groene blaadjes zag aan de takken van de boom, die voor het huis stond, kon de Joker het bijna niet meer uithouden op het kastje. - Als ik er maar eens een keertje uit kon komen, zuchtte hij 's nachts. De poppen keken elkander zwijgend aan en knikten bezorgd met hun hoofden. Eens, op een zonnige lentedag, had Annemarie haar speelgoed op de vensterbank voor het geopende raam gezet. De Joker stond tegen het raamkozijn en hij scheen te trillen van opwinding, toen de wind langs hem heen keek. Was dit zijn kans, de dag waarop hij zo lang gewacht had? - Ja Joker, dit is de dag, fluisterde de wind. De anderen konden het fluisteren van de wind wel | |
[pagina 18]
| |
horen, maar niet verstaan, omdat zij geen hart hadden. Maar de Joker verstond alles. - Kom, lokte de wind, werp je in mijn armen en ik zal je meenemen, over steden en dorpen, over velden en wouden. Ik zal je dragen over bergen en meren en zeeën. De wereld is groot en mooi. In het groene gras staan witte en rode en gele bloemen, in de weiden dartelen veulens met wapperende manen en springen wollige witte lammetjes. Door het water der rivieren schieten zilveren vissen en op de oneindige zee schrijven de golven oude verhalen in witte letters. Kom, ik zal je laten horen hoe de hanen kraaien, hoe de vogels zingen en de klokken luiden, ik zal je de sneeuw laten zien, de hoogste bergtoppen en het zachte groene mos, dat in de diepste dalen groeit. | |
[pagina 19]
| |
- Is de wereld dan zó mooi? vroeg de Joker. - Voor hen, die een hart hebben gekregen om haar schoonheid te verstaan, is zij mooier dan ik zeggen kan. Kom maar Joker, fluisterde de wind, onze reis zal lang duren, want de schoonheid der wereld is zonder einde. Toen gaf de Joker zich gewonnen en wierp zich in de armen van de wind, die hem meenam, hoog boven de toppen der bomen en de daken der huizen. Hij was als een vlinder, zo wit en zo klein, zo licht als een veertje was hij op de adem van de wind. En nooit meer hebben zijn oude vrienden iets van de vrolijke Joker gehoord of gezien, want de wereld is groot en haar schoonheid eindeloos. |
|