zeg tegen jou Jacob en dan noem je mij gewoon Cor. Ben je niet blij dat je weer bijna genezen bent?
- Ik weet het niet, antwoordde Jacob. Soms wel en dan ineens weer niet. Er is iets in mijn hoofd kapot gegaan en nu twijfel ik zoo nu en dan aan mezelf.
- Heel goed, sprak de verpleger, dat is het begin van je herstel.
- Neen, weersprak de graaf treurig, dat is juist het begin van mijn ziekte. Soms denk ik ineens dat ik weer kruidenier ben en daarvoor heb ik mij toch niet vrijgemaakt, daarvoor ben ik toch niet verlost geworden?
- Vroeger was je heel gelukkig, hernam de broeder, en toen je je voorstelde een graaf te zijn, heb je niets anders dan ellende en narigheid gehad.
- Dus je ziet het, viel de graaf in de rede, ik behoef er niet naar te verlangen, het is wel degelijk een soort noodlot dat ik graaf Arie ben.
- Dat is het, beaamde Cor, maar als je maar inziet dat je gedwaald hebt, kan alles weer in orde komen.
- Als de gravin maar terug was, zuchtte de graaf.
- Die zal nog wel komen, antwoordde de broeder, maar alleen om je te zeggen, dat alles een waan geweest is, dat je je vergist hebt en dat je altijd Jacob Joris was en gebleven bent.
- Ik vergis me niet. Wij zijn altijd heel gelukkig geweest, zij houdt veel van mij. Alleen de menschen, als die maar niet gekomen waren. Maar alles zal wel weer goed worden als ik beter ben.
- Heeft ze je dan niet bedrogen?
- Je kent haar niet: Lea bedriegt niemand.
- Maar je eigen vrouw dan, Coba en de kinderen, denk je aan hen nooit meer?
- Soms, antwoordde Jacob nadenkend.
- Het zijn lieve kinderen, ging de broeder voort. Toen je bewusteloos lag, zijn ze hier geweest en zij hebben bij je bed staan huilen.
- Speelt Jaapje nog mondorgel?, vroeg de graaf.
- Ik weet het niet, antwoordde Cor. Maar je moet naar huis terug gaan. Jij bent hun vader en zij kunnen je niet missen.
- Het komt allemaal wel weer in orde, sprak de broeder. Lea