| |
| |
| |
[XXXV]
Voor de vierde maal sedert het land bezet is, vallen de bladeren, bloeit de aster en gaat de bevolking de verschrikking van een oorlogswinter tegemoet. Nog donkerder dan vroeger zijn de vooruitzichten, schaarschte is in gebrek veranderd, het grootste deel van het volk komt tekort, is niet meer bestand tegen de lasten en beproevingen van een harde winter. Nederland, vroeger een der rijkste landen van de wereld, is arm geworden. De sprinkhanenzwermen uit het Oosten hebben het leeg- en kaal gevreten, de Teutoonsche Moloch heeft het, op wat armzalige resten na, opgeslokt. Maar nog altijd is het monster niet verzadigd en vreet het door.
Een half millioen mannen werken buitenslands in de wapenindustrie aan verdedigingswerken en wegen, binnenslands zwoegen minstens evenveel voor den vijand, honderdvijftigduizend Joden, van alles, zelfs van hun identiteitspapieren, beroofd, zijn gedeporteerd met onbekende bestemming, het land bloedt uit duizend wonden, maar de heeren in Berlijn staken de bloedtransfusie niet en tappen hun slachtoffer maandelijks tweehonderdmillioen gulden af, de industrie is lamgelegd en werkt alleen nog maar voor Duitschland, winkels, kantoren, werkplaatsen en magazijnen zijn bij duizenden gesloten, fabrieken en laboratoria van hun kostbaarste machines en werktuigen beroofd, nog altijd rollen lange karavanen vervoermiddelen, wagons, locomotieven, trams en autobussen naar het Oosten, worden kudden vee over de grenzen gedreven, het weinige dat de vitrines der geopende warenhuizen bevatten is niet meer dan afval, dat de overwinnaar zelfs geen blik waard acht. Vier jaar lang heeft het monster gevreten en zijn maaltijden doorgespoeld met stroomen bloed, maar het is er niet dikker, niet sterker en gezonder van geworden. Het Derde Rijk verbruikte meer dan het vreten kon, het heeft zijn krachten en een deel van die der onderdrukte volken in een vernietigende oorlog, de grootste en krankzinnigste van alle tijden, roekeloos verteerd, het begint teekenen van uitputting te vertoonen, die wijzen op het naderend einde.
Het najaar is nog maar nauwelijks begonnen of het onuitputtelijke Rusland, met vulpen en microfoon reeds eenige keeren totaal verslagen, zet een nieuw offensief in, dringt voorwaarts
| |
| |
en herovert Kiëf, de hoofdstad van de Oekraïne. De Duitsche legerleiding noemt de gedwongen terugtocht van de troepen een elastische verdediging en de wereld, die reeds kennis maakte met het elastische front, dat de Franschen en Engelschen in 1940 in Noord-Frankrijk gevormd hadden, kort voordat zij werden verslagen, glimlacht hoopvol. Na Kiëf vallen Schitomir en Berdichef; het Roode Leger nadert de westgrens van zijn rijk. In Italië is de geweldige Mussolini, schepper van een Imperium waarvan geen emmer vol zand meer over is, met een schop tegen de achterkant van zijn purperen maarschalkenpantalon naar huis gestuurd en kan aan het schrijven van zijn memoires beginnen. De oude Badoglio, die van de eerste dag af niet veel aardigheid in een met Duitschland gedeelde wereldheerschappij heeft gehad, heeft met een voor een bejaarden maarschalk verrassende voortvarendheid, gecapituleerd. De helft van het land is bezet door Engelsche en Amerikaansche troepen. De zendlampen der Duitsche radiostations gloeien en barsten van verontwaardiging over deze trouweloosheid en dit verraad, maar de wereld lacht. In Jougo-slavië en Rusland vallen partisanen de Duitschers in de rug aan, knauwen in een sloopende guerilla het moreel en de stootkracht van Hitler's keurtroepen. Dag en nacht kleurt de gloed van brandende steden de lucht boven Duitschland rood, regent het bommen en phosphor in het nazi-paradijs, wordt de wapenindustrie vernield, het leven gedesorganiseerd. Terreur, schreeuwen Goebbels' kranten, een verschrikkelijke vergelding wordt voorbereid. In Engeland staan millioenen gereed om de vesting Europa binnen te vallen en dwingen de Duitschers een machtig leger, dat goed in Rusland gebruikt zou kunnen worden, in het Westen te houden. Goebbels pocht op zijn Westwall, tart de Yankee's en de Tommies om een poging tot invasie te doen. Ondanks haar vrees voor hetgeen straks, als de oorlog zijn hoogtepunt bereikt, gebeuren kan, lacht de wereld, omdat zij begint te begrijpen, dat Duitschland's rol spoedig zal zijn uitgespeeld.
De winter, die iedereen met bezorgdheid had tegemoet gezien, bleek mee te vallen, de temperatuur daalde zelden meer dan enkele graden beneden het vriespunt en sneeuw viel er bijna niet. Het weer was zoo mild, dat de menschen begonnen te gelooven aan de mogelijkheid van een invasie vroeg in het jaar, zooals de Duitschers dit hadden voorspeld. In Januari werd algemeen verwacht dat deze groote gebeurtenis, waardoor een eind aan de oorlog kon komen, ieder oogenblik kon plaatsvinden. De dagbladen publiceerden bijna elke dag een bericht over de voorbereidende maatregelen in Engeland en er werden biljetten
| |
| |
aangeplakt, waarop de bevolking werd medegedeeld, wat zij in geval van een landing te doen en te laten had. Overal in het land werden maatregelen getroffen, die er op schenen te wijzen dat ook de vijand de beslissende actie op komst achtte. De telefoonverbindingen van tienduizenden aangeslotenen werd verbroken, in de nabijheid der groote steden werden tankgrachten gegraven, op alle punten van eenig strategisch belang maakte men kazematten en machinegeweerposten. Er was zooveel prikkeldraad noodig, dat de voorraden onvoldoende bleken en de boeren gedwongen moesten worden het draad van hun hekken en omheiningen te sloopen en in te leveren. Nieuwe gebieden moesten worden ontruimd en in de westelijke provincies werden polders onder water gezet. Midden in Amsterdam verrezen bunkers, door Duitschers gebruikte gebouwen werden in vestingen veranderd, bootenhuizen in de Amstel afgebroken. Als het zoo doorgaat wordt Amsterdam een tweede Stalingrad, zeiden de menschen bezorgd.
De negentig dagen, welke de Duitschers Churchill na zijn laatste redevoering gegeven hadden om Europa vanuit het Westen binnen te vallen, verstreken zonder dat er iets gebeurde. Wie nauwkeurig naar de berichten uit Engeland geluisterd had, wist dat daar nooit gesproken was van een bepaalde termijn, maar de Duitsche propaganda hield het hardnekkig op drie maanden, alsof zij te beslissen had. Het volk geloofde het en was teleurgesteld toen de tijd voorbij ging en de Engelschen niet kwamen. De zenuwoorlog werd intensief gevoerd: de Engelschen zorgden er voor dat de dreigende invasie geen oogenblik werd vergeten, de Duitschers matten de bewoners der Noordzeelanden af door telkens nieuwe termijnen vast te stellen en door er onophoudelijk op te wijzen, dat West-Europa een grondige verwoesting te wachten stond. Meester Prikkeldraad, een oubollig renteniertje met een lintje in zijn knoopsgat, verscheen op de aanplakzuilen en leuterde in ulevellenrijmen een beetje over de oorlog. Hij vertegenwoordigde den gemiddelden Nederlander, zooals de Hitlerjongens zich dien voorstelden, maar wat men verder precies beoogde met dit in verschillende gedaanten ten tooneele gevoerde onbeduidende figurantje in de zenuwoorlog, was geen oningewijde duidelijk.
In Maart begonnen de nazi's een ‘Slag om Amsterdam’, werden duizenden propagandisten en werkers van de N.S.B. gemobiliseerd, om te elfder ure te trachten de hoofdstad voor het nationaal-socialisme te winnen. De Jeugdstorm zwermde uit, vulde de doodsche straten met gezang en tromgeroffel, iedere
| |
| |
avond werden vergaderingen gehouden en huisbezoekers werkten de stad systematisch af, straat na straat, huis aan huis. De bevolking haalde haar schouders op voor dit vertoon van ijver, zoo kort voor het afscheid, zij begreep niets van deze werfcampagne voor een ten doode opgeschreven Beweiging, welker einde reeds in zicht scheen.
Met de mededeeling, dat hij wel even zou opbellen, als hij een nieuwe wereldbeschouwing noodig had, had van Tuin den nazi-propagandist, die reeds naar boven gekomen was, op het trapportaal laten staan en was naar zijn kamer gegaan. Je behoeft je niet met politiek in te laten; als de nazi's de baas zijn, bemoeit de politiek zich wel met jou. Toen hij voor zijn tafel zat en aan dien ridder van de driehoek dacht, die zooeven een aanslag op zijn politieke maagdelijkheid had willen doen, herinnerde Ger zich deze woorden, welke Redens lang geleden tot hem had gezegd. Arme Hans, zou hij ook in het concentratiekamp nog altijd wachten op het uitbreken van een proletarische revolutie in Duitschland?
Hij greep een boek, las eenige zinnen zonder aandacht, begon toen opnieuw, doch hield er na een paar minuten mee op. Het wilde vandaag niet, de oorlog waaraan geen eind scheen te komen, zat hem weer dwars. Toen Purax bestond had hij zijn werk gehad, was nij niet zoozeer zijn wisselenden stemmingen ten prooi geweest en had het oorlogsgebeuren niet voortdurend in het centrum van zijn belangstelling gestaan. Nu echter schoot er te veel tijd over om na te denken en boden zijn boeken hem niet voldoende afleiding meer. Zijn bestaan was kleurloos en eentonig geworden. Vroeger kon hij, als het hem thuis te benauwd werd, nog eens naar Sannie gaan, maar sedert een ander de hem eens toegedachte plaats bij de tapkast had ingenomen, bezocht hij de kroeg niet meer. Lex, een gezellige jongen om een glas bier mee te drinken, was van de aardbodem verdwenen; Carla scheen niet meer te weten dat hij bestond en alleen aan haar Peter te denken. De eenige, die hem trouw gebleven was, was Bert van de rijwielstalling, maar hij ging niet vaak meer met hem op stap omdat hij, zoowel lichamelijk als financieel, niet meer in staat was het tempo bij te houden waarin de oude olieman dronk. Hij werd oud en voelde zich eenzaam en vermoeid.
Tusschen een pak papieren, dat hij onder zijn ledikant vandaan gehaald had, vond hij de huurderslijsten, welke hij had ingevuld, toen hij als opzichter de juist gereed gekomen huizen voor Stevens had verhuurd. Dat was nu, op een paar maanden
| |
| |
na, vijf jaar geleden. Vijf jaar, waarin een wereld was ondergegaan, millioenen de dood waren ingejaagd, steden van de aardbodem weggevaagd en heele landen verwoest waren. Waarvoor? Hij was arm geweest toen de oorlog uitbrak, rijk geworden en zou straks, als het vrede was, weer even arm zijn. Maar hij leefde nog, ofschoon hij herhaaldelijk gedacht had, dat hij de houten overjas had moeten aantrekken. Om je rot te lachen, zoo grillig en onberekenbaar alles was. Verheul, las hij op een lijst. Dat was Peter's vader, de wagenbestuurder, dien ze na de staking hadden doodgeschoten. Gompertz, het boekenjoodje, weg en waarschijnlijk al lang dood. Stampfer, de mof, ook dood, gevallen op het veld van eer, zooals die jongen van Beumer. Die oude Beumer zou het ook wel niet lang meer maken. Degen, weg; Beekman, ook dood. De politieagent te Slaa was een der weinigen van de eerste bewoners in wiens gezin niets gebeurd was, en dan daar, Bakelmans, de miezerige bankbediende, die nu voor de Gestapo scheen te werken. Van de verder verwijderde bewoners kon hij niet veel nagaan, omdat hij alleen zijn naaste buren kende, maar in die andere huizen zou het zeker niet veel beter zijn. Overal, in elk huis, in ieder gezin, had de oorlog zijn sporen achtergelaten. Zoo was het in dit straatje, zoo was het in de heele stad en zoo was het bijna over de geheele wereld. En dan gingen er nog gekken langs de huizen om te informeeren of je soms lust had aan dit moord-en-brandspelletje mee te doen.
's Avonds kwam Tom bij hem aanloopen, een verrassing nu zij elkaar nog maar zoo weinig zagen. Zooals het meestal ging, volgdel echter ook op deze vreugde een teleurstelling, want Tom's bezoek was een afscheid. Hij ging er een poosje tusschenuit, omdat hij het niet langer kon uithouden in zijn donkere, vochtige schuilplaats. Voorloopig zou hij logeeren bij een arts op een klein dorp benoorden het IJ, niet ver van Amsterdam. De volgende avond zou hij op de fiets naar zijn nieuwe verblijfplaats vertrekken.
‘Jij ook,’ zei Ger, alsof hij Tom verweet, dat hij hem nu ook nog in de steek liet.
Zij spraken over de oorlog, over de kans op een spoedige vrede. In Duitschland broeide het, meende Garf, daar stegen de kansen voor het communisme. Toen zijn vriend vertrokken was, bleef van Tuin stil bij de kachel zitten, rookte een dure sigaret, die naar smeulende mest smaakte en schonk zich toen een kop surrogaatkoffie in, om de vieze smaak weg te spoelen. Nare boel, alles namaak, surrogaat, alleen de ellende was nog echt en zelfs
| |
| |
die niet eens meer, omdat zij een publieke aangelegenheid was geworden en door de machthebbers geëxploiteerd werd.
Met uitzondering van de voedselschaarschte en de door de bezetting veroorzaakte veranderingen in het openbare leven, waaraan men na vier jaar min of meer gewend geraakt was, bemerkte men niet veel in het dorp van de oorlog. Duitsche militairen of politiemannen zag men zelden in de stille straatjes, er was een nazi-burgemeester, die blijkbaar nog iets van zijn toekomst verwachtte en zich daarom toleranter gedroeg dan de democraat, die vroeger aan het hoofd van de kleine gemeente had gestaan, de politiemacht bestond uit twee slaperige veldwachters, gekleed in de nieuwe martiale uniform van de door de Duitschers ingestelde Staatspolitie, die hun indrukwekkendheid echter niet merkbaar verhoogde. 's Zondagsmorgens luidde de klok en wandelden de menschen naar het kerkje, zooals hun voorouders het eeuwenlang hadden gedaan, zoo nu en dan werd een huwelijk gesloten, kwamen kinderen ter wereld en ging iemand dood. Behalve een beetje geheimzinnig gewroet in duistere schuren, waar clandestien werd geslacht, de schurftig geworden verf op ramen en deuren, welke niet meer op tijd kon worden verfrischt en een paar verbleekte aanplakbiljetten, waarmee men avontuurlijke boerenjongens trachtte te bewegen een gewelddadige dood bij de Waffen-S.S. of de Kriegmarine te sterven, scheen alles in het dorp bij het oude gebleven te zijn.
In het gezin van dokter Heerema werd tweemaal per dag over de oorlog gesproken: een keer bij de lunch, als de dokter was thuis gekomen met de laatste van patiënten gehoorde radioberichten en een keer 's middags, als de krant kwam. 's Avonds, als de drukke dag achter de rug was en de dokter niet werd weggeroepen, zat men bijeen in de huiskamer bij een snorrende kachel, waarop een ketel heet water suisde. Als Heerema klaar was met het invullen van aanvraagformulieren voor extra voedsel voor zijn patiënten, sprak men over boeken, over de opvoeding der kinderen, over vacantiereisjes in het buitenland en meer van dergelijke onderwerpen, die belangrijk zijn voor menschen, wier verzekerd bestaan ongestoord verloopt. De schokken, die de wereld uit haar voegen rukte, schenen in deze rustige dokterswoning nauwelijks te worden gevoeld, de oorlog, die heele volken vermalen had, scheen deze menschen zelfs niet licht te hebben gekneusd. Het was alsof zij die vier verschrikkelijke jaren op een andere planeet hadden doorgebracht. En toch leefden zij op de rand van de krater, onder de rook van de stad,
| |
| |
welker bevolking werd gegeeseld door terreur en armoede. Maar wat wist zelfs de stadbewoner van hetgeen zich afspeelde in de kamer van zijn naaste buur? Wie gepasseerd werd, op wiens deur het noodlot niet klopte, kon zich geen voorstelling maken van hetgeen zich afspeelde in het huis van zijn buurman, die zijn deur had moeten openen. Wie niet door het gebeuren gegrepen werd, die liep vrij, die passeerden de ellende en ondergang rakelings, als de snel wentelende wielen van een machine, waarvan hij alleen de zuiging voelde. Het noodlot mat met de micrometer.
Later, toen de stadsmensen vertrouwder geworden was met het aangezicht van het dorp, begreep Tom, dat zijn eerste indrukken, zoowel van den dokter als van de dorpsbevolking, onjuist waren geweest. Ook hier, minder duidelijk waarneembaar dan in de stad, hadden oorlog en terreur de sporen van hun grove laarzen achtergelaten, ook hier woonden vrouwen, die op zekere avond tevergeefs wachtten op de terugkeer van haar man of zoon, ook achter deze lage deuren, waarvan enkele in haar verflaag nog de litteekens van geweerkolven droegen, werd gewacht op de brief die nimmer zou komen. Het dorp verborg, zooals de stad, zijn vervolgden en het huisvestte boeren, wier land onder water was gezet en die van huis en hof verjaagd waren. Dat de rustige Heerema nog vrij rondliep was, naar Tom pas begreep toen hij eenige maanden in huis van den dokter had vertoefd, weinig minder dan een wonder. Geen gelegenheid om de maatregelen van de Duitschers te saboteeren liet hij voorbijgaan, hij scheen in zijn district de vertrouwensman te zijn van het militante Medisch Contact, hij bezorgde mannen die naar Duitschland moesten tijdelijke kwalen, leerde hun simuleeren en schreef onjuiste attesten, hij gaf illegale pamfletten door, verleende onderduikers geneeskundige hulp en deed duizend andere dingen, die hem in de grootste moeilijkheden konden brengen. En zette hij zijn veiligheid niet reeds op het spel door hem, een voortvluchtige die gezocht werd, in zijn huis op te nemen? Ook het meeren-deel van deze schijnbaar rustig levende burgers stond vlak bij de wentelende wielen en kon bij de kleinste ondoordachte beweging gegrepen worden....
Het was vroeg in de lente, boomen en struiken waren nog kaal, maar een milde wind streek reeds over de grauwe aarde, waaruit zich het wit van vlinderfijne sneeuwklokjes, wiegend op ranke stengels, en het geel en paars der eerste crocussen hadden vrijgemaakt, als de voorklanken van enkele instrumenten uit het orkest, dat aanstonds de groote symphonie der kleuren zou inzetten. De velden, nog dor en doorplekt met donkere aarde- | |
| |
vlekken als een versleten tapijt, zouden straks frisch en fluweelig worden, de zwarte skeletten der boomen zich hullen in ruischende, met bloesems geborduurde groene mantels waarin zich zingende vogels verborgen, de kalveren op stijve pooten dwaze sprongen maken op het malsche gras der weiden, de veulens hun manen schudden in de naar bloemen geurende wind. De aarde, haar baan volgend, verwijderde zich van de zon, de warmte nam toe en het zou lente en zomer worden. Dit lag in de aard der dingen, het was eigen aan de rhythmische golfbeweging van het leven, waarin diepte- en hoogtepunten elkander regelmatig opvolgen. Geen menschelijke macht vermocht deze beweging te wijzigen, deze gang te verstoren; de vele millioenen gewapenden, die elkaar op leven en dood bestreden, die steden in puin legden en landen verwoestten, zouden niet bij machte geweest zijn de afwisseling der getijden een seconde te verschuiven of het eind te vertragen van de oorlog, die zijn climax tegemoet ging. De strijd kan niet eindeloos voortgaan, vernietiging moet door opbouw, oorlog door vrede gevolgd worden, niet in de eerste plaats omdat de mensch dit verlangt, maar omdat hij gedwongen is de natuur te gehoorzamen, onderworpen is aan de wetten van het levensrhythme, dat verstoord evenwicht herstelt.
Tom wandelde door de tuin achter het doktershuis naar de kleine begroeide heuvel, waar hij, als de atmosfeer niet te nevelig was, de torens en hoogste gebouwen van Amsterdam kon zien. Aan de stad denkend, zag hij haar niet zooals zij thans was, zooals vier oorlogsjaren haar hadden gemaakt: een verbanningsoord, waar cipiers in uniform heerschten over veroordeelden, een doolhof van half verlaten straten met verzakt en versleten plaveisel, verwaarloosde huizen, gebroken ruiten en leeggeplunderde wijken, een stad zonder verkeer, zonder welvaart en vreugde, maar hij zag het Amsterdam van voor 1940, geen gevangenis, maar een wereld van vrije menschen, die hardop durfden spreken en lachen. Hij ging langs stille grachten, waar het goed en veilig was, dronk geurige, heerlijke koffie op zonnige terrassen, luisterde naar het vertrouwde klokkenspel der torens en zat in volle rookerige café's met vrienden, debatteerde en schold, prees en laakte, zonder ook maar een enkele maal angstig om te kijken. Beelden uit een oud verleden, gezichten van vrienden, die nimmer terug zouden keeren.
Achter de wolken klonk het geronk van vliegtuigmotoren, hoog boven zijn hoofd barstten de granaten, knetterden mitrailleurs. Achter het wolkendek werd gestreden, daar woedde, vanaf de aarde onzichtbaar, een luchtslag. Er vielen scherven en Tom ging
| |
| |
naar binnen, bleef in de huiskamer luisteren naar het motorgeronk, dat zich verwijderde, weer terugkeerde en soms geheel verstomde. In de verte gromde het geschut nog, toen zijn gastheer thuis kwam met het bericht, dat een Amerikaansche machine getroffen en in de polder neergestort was. Een deel der bemanning zou zich met behulp van parachutes hebben gered. Zij spraken nog over de aanval, toen de dienstbode opgewonden kwam vertellen, dat er twee boeren in de apotheek stonden met een gewonden vlieger. De burgemeester was al gewaarschuwd, zoodat de Duitschers wel spoedig zouden komen om den man te halen.
‘Kom eens mee,’ noodigde de dokter hem later, toen hij den man verbonden had, uit, ‘die Amerikaan is een geschikte vent en die weet wel iets te vertellen. Hij is niet zwaar gewond, een granaatscherf je in zijn dij en hij heeft bij het neerkomen op de grond zijn voet verstuikt. Hij schijnt zich zijn nederlaag niet erg aan te trekken en maakt grappen met de meiden, die hem niet verstaan.’
Tom ging mee, hoorde op de gang reeds het heldere lachen van den vlieger. Bekend klonk hem deze uitbundige, ietwat geforceerde lach, die telkens abrupt afbrak. Waar kon hij dit lachen, dat hem, zonder dat hij het wist thuis te brengen, aan het verleden herinnerde en hem verwarrend ontroerde, eerder hebben gehoord? Het deed goed het weldadig leelijke Amerikaansch weer eens te hooren. Achter den dokter kwam hij binnen en nog voordat hij de drempel had overschreden, had hij den man in het omvangrijke lederen pak herkend: Harry Miller, den investigator, den drinkebroer, die naast hem had gewoond bij Mrs. West.
‘Harry!’
‘The hell, Tom, son of a gun!’ De Amerikaan wilde opspringen, maar viel halverwege in zijn stoel terug. ‘Het gaat niet, ik ben invalide,’ zei hij, ‘levenslang pensioen en een stijve poot. Dat heb ik aan dat mooie Denemarken van jou te danken. Wat een land, alles modder, met voor afwisseling een sloot er tusschen. En daarvoor vechten jullie?’
‘En jullie dan?’
‘Wij vechten niet, liquideeren alleen onze werkloozen. Dat moet toch eindelijk ook eens gebeuren!’
‘En jij?’
‘Ik tel niet meer mee. Twee jaar huwelijk met een gymnastiek-leerares hebben een wrak van mij gemaakt. Ik weet nu wat dictatuur is, daarom vecht ik voor de democratie. Vertel eens,
| |
| |
ben ik nu krijgsgevangen of in het huis van een vriend, die mij verbergen zal?’
‘Ze zullen je straks wel komen halen; de Duitschers zijn al gewaarschuwd!’
‘Gastvrij land! Geef mij tenminste iets te drinken, ik stik van de dorst en nu ik toch in Denemarken ben, wil ik jullie beroemde gin ook wel eens proeven. De groeten van miss McHenri. Zij is nu bij het Roode Kruis en zingt gewonde soldaten in slaap.’
Dokter Heerema had ingeschonken en hief zijn glas jenever op.
‘Op de overwinning.’
‘Amerika wint elke oorlog,’ lachte Harry. ‘Cheerio, op de volgende!’
‘Op een langdurige vrede,’ klonk dokter Heerema.
‘Niet slecht,’ vond Harry, even naproevend, ‘maar jullie glazen zijn te klein.’
‘Wat denk je,’ vroeg Tom, ‘zou de oorlog dit jaar afloopen?’
‘Weet ik het? Dat zijn zaken, die een soldaat niet aangaan, waarmee eigenlijk niemand iets te maken heeft. Zooiets houdt vanzelf op als een cholera-epidemie of als een flesch gin, die je leegdrinkt. Schenk nog eens in.’
In de gang klonken voetstappen.
‘Zijn ze dat al?’
Tom knikte.
‘De vijand,’ zei Harry. ‘Het zal mij benieuwen; ik heb hem nog nooit gezien.’
Vier Duitschers, waarvan twee met een automatisch pistool gewapend waren, traden binnen en de Amerikaan schoot in een lach.
‘Take it easy, boys!’
Tom wilde hem ondersteunen, maar een onderofficier trad in de weg en verhinderde het. Het contact met den vijand had al lang genoeg geduurd. Strompelend tusschen twee soldaten werd Harry weggeleid. Toen hij bij de auto gekomen was, bleef hij nog even staan en riep met scheefgehouden hoofd over zijn schouder heen:
‘So long!’
Tot ziens, mompelde Tom en herhaalde werktuiglijk: So long! Hoe lang nog? Hoe lang nog zou het duren, voordat de mensch tot inzicht kwam, dat het op deze manier niet kon doorgaan, voordat hij den vijand in zichzelf ontdekte en leerde bestrijden, inplaats van anderen de hersenen in te slaan?
Achter het raampje van de auto ziet hij nog even Harry's hulpeloos glimlachend gelaat en hij herinnert zich dat hij deze
| |
| |
onverwachte uitdrukking van weerloosheid reeds twee maal bij een afscheid heeft waargenomen: een keer bij de Greyhound-bus en eenmaal op de natgeregende pier in Hoboken. Menschen in de regen, geboeide menschen in de macht van andere menschen. Harry, de eenzame, die het tumult zoekt om zich in te verbergen, een schreeuwer, dit zichzelf tracht te overstemmen, een kind, belast met de zware taak een mensch te zijn. Een van de twee milliard eenzamen, die elkander niet verstaan.
Als de grijze wagen om de hoek verdwenen is en Tom zich van het venster heeft afgewend, ziet hij de leege stoel en het glas, waaruit Harry zooeven heeft gedronken. Een gevoel van verlatenheid overvalt hem. Op het trage tikken van de klok, die de jaren, de eeuwen in seconden aftelt, deint in de stilte een lied, dat geen einde heeft en geen begin:.... so long.... so long... so long....
|
|