| |
| |
| |
24
Het gevaar dat Brog bedreigde en dat zijn plannen en toekomstdromen vernietigen zou, kwam van een andere kant dan hij vreesde. Het noodlot hing letterlijk boven zijn hoofd, toen hij zijn woning verliet en een vliegtuig dat landen ging, laag over de daken heenvloog. In dit toestel zat Frans Herder, die, na in Zwitserland herstel van gezondheid te hebben gevonden, naar huis terugkeerde.
Dokter Drewes en Walter Taverne waren naar de luchthaven gekomen om hum vriend af te halen. Zij brachten hem naar huis in de wagen van de dokter, waar alles voor zijn komst in orde was gebracht. Er waren bloemen van het bestuur van het Wijkcentrum, een taart van de leden der Esperanto-club en er was een hem onbekende vrouw, die de woning opgeruimd en voor koffie gezorgd had. Herder informeerde naar Sophie en kreeg te horen dat zij, kort na zijn vertrek, haar ontslag genomen had. Een allermerkwaardigste geschiedenis, een heel verhaal, dat men hem echter beter vertellen kon, als de drukte van het bezoek wat geluwd was.
Nog diezelfde avond kreeg hij het te horen van Taverne, die het plakboek met zijn artikel en andere knipsels van publikaties betreffende het geval, had meegebracht.
- Hoe is het in 's hemelsnaam mogelijk, vroeg hij, de lezing van het stuk onderbrekend. En daar ben jij, Walter, daar zijn jullie, rustige en verstandige mensen ingevlogen?
| |
| |
- Jij bent niet de enige die mij er om uitgelachen heeft, zei Taverne geraakt, maar tot nu toe heeft niemand een verklaring kunnen geven.
- Maak je niet boos, zei Herder. Die onbedorvenheid siert je en, merkwaardig genoeg, schijn je er nog meer goede eigenschappen op na te houden. Zo blijk je, ondanks je nieuwsgierigheid die bij je beroep hoort, geen onbescheiden snuffelaar te zijn. Maar die Sophie, onderbrak hij zichzelf lachend. Wie had zoiets nu kunnen denken. Een gravin!
- Leuk ja; maar snap jij er iets van?
- Alles!
- Kom er dan mee voor de dag, riep Walter ongeduldig.
- Dadelijk. Binnen vijf minuten hoop ik jullie uit de droom te helpen.
Nieuwsgierig door de anderen gadegeslagen, begon hij iets op zijn schrijfbureau te zoeken.
- Hier hebben wij de sleutel van het mysterie, zei hij, zijn gasten een koperen sleuteltje tonend, dat met enige grotere sleutels aan een ring bevestigd was.
- Het drama vangt aan in het jaar zestien acht en veertig. Het jaar waarin de vrede van Münster tot stand kwam, zegt ons Walter, die zijn jaartallen goed onthouden blijkt te hebben.
Herder nam uit de boekenkast een met snijwerk versierd, antiek eikenhouten kistje en zette dit op de tafel.
- Het geboortebewijs van de gravin, zei hij, wijzend op het getal 1648, dat in relief op het deksel stond. Dit kistje bevat nog heel wat meer gegevens over het leven van gravin Sophie en haar familieleden.
- Als ze er tenminste nog in zitten, viel Taverne hem in de rede.
- Er schijnt dus al iets tot je door te dringen?
- Doordringen? Ik begrijp, ik zie opeens alles: een röntgenop- | |
| |
name van mijn stommiteit. Dat bliksemse wijf! Toen jij ziek was, was zij hier in huis, ging aan het snuffelen en ontdekte haar vorig leven tussen je paperassen.
- Toch knap om dat allemaal uit haar hoofd te leren, zei Luns. Zij zal op school wel een goede leerling zijn geweest. Maar hoe kom jij aan die gegevens, wat heb jij met het geslacht van Rimshagen en Blauwvelden te maken?
- Persoonlijk niets, antwoordde Frans, het kistje openend. Mijn grootvader en mijn vader onderhielden relaties met de familie. Zij waren beiden architect en mijn grootvader, die het kasteel van binnen verbouwd heeft, was bevriend met de oude graaf. Deze gaf hem ook een exemplaar van de familiekroniek, die hij zelf had samengesteld. Kijk dit, vervolgde hij, een dun in perkament gebonden bandje uit het kistje nemend. En daar hebben wij een tekening van het kasteel, zoals het voor de verbouwing was. Hier, nog een oud etsje van de slotpoort met brug. Als kind ben ik er een keer met mijn vader geweest, maar toen bestond die brug niet meer. Later is alles door brand vernield. Wel, voor zover ik het kan nagaan, is het zaakje compleet en ligt het hele verleden van de gravin voor ons op tafel. Meer dan in deze stukken te vinden is, kan zij in ieder geval niet hebben geopenbaard.
- Zoveel geslepenheid, zuchtte Holmers. Ik zou het niet achter haar hebben gezocht.
- En jij? vroeg Taverne aan dokter Drewes. Wat zeg jij ervan? Als ik het mij goed herinner, verwierp jij haar verhaal toch ook niet als volkomen onaannemelijk.
- Je geheugen blijkt minder scherp te zijn dan dat van juffrouw Sophie, antwoordde de dokter glimlachend. Toen wij het over occultisme hadden, heb ik eens gezegd, dat niet alle merkwaardige verschijnselen aan bedrog of zelfmisleiding toegeschreven mogen worden en dat soms het woord wonder voor het onver- | |
| |
klaarbare wel op zijn plaats is. Dat verhaal van die reïncarnatie heb ik nooit een wonder genoemd. Misschien weet je je nog wel te herinneren, dat ik je publikatie voorbarig en onverantwoord vond, omdat, ondanks die juist gebleken mededelingen, elk spoor van bewijs ontbrak. Dat neemt niet weg dat ik, juistnu wij de ware toedracht kennen, van mening ben, dat onze Sophie in een bepaald opzicht toch iets fenomenaals heeft gepresteerd.
- Verbazingwekkend ja, zoals elke bedrieger die stokstijf weet vol te houden.
- Misschien toch nog een beetje anders.
- Maar Walter, wat ben jij nu van plan te doen? vroeg Luns.
- Wat zou er voor mij anders overblijven dat alles zo gauw mogelijk recht te zetten, te erkennen dat ik te grazen genomen ben. Het boetekleed siert de zondaar en brutaliteit onder het mom van oprechtheid, siert de journalist. Ik kan zeker wel een paar stukken uit je kistje lenen, om ze te laten fotograferen?
Nog diezelfde avond begon Taverne aan zijn artikel en schreef: Een ontluisterend einde van een mysterie, dat tallozen gedurende de laatste maanden bezig heeft gehouden...
Walter's onthulling veranderde het wonder in een farce, een vernederend schandaal, waardoor, meer dan Sophie, Brog zich getroffen voelde. De spanning tussen hen kwam tot ontlading en voor de eerste en laatste keer kregen zij echt ruzie. Hij verweet haar dat zij zijn goede naam, zijn toekomst en zijn gezin er aan gewaagd had, door hem mystisch te bedriegen en hem een verleden voor te spiegelen, dat van a tot z gelogen was. En zo'n bedriegster had hij vertrouwd, op zo'n misselijke leugenaarster had hij zijn plannen gebouwd, zo'n bedorven schepsel had hij op alle mogelijke manieren geholpen. Een misbaksel was zij, een gevaarlijke speling van de natuur. Sophie was minder driftig, minder
| |
| |
fel in haar verwijten. Met haar afkomst was het, ondanks alles, wel in orde. En wie was er met het spelletje dat hij nu bedrog noemde begonnen, wie had een medium van haar gemaakt? O zo! En van bedrog gesproken. Wie had het meeste geld opgestreken en wat was er terecht gekomen van haar auto en van het grote huis, dat hij haar had beloofd? Hij had haar gebruikt, haar aan de praat gehouden met beloften en probeerde nu ook nog de heilige onschuld te spelen.
Toen zij, nadat hij weggegaan was, het artikel nog eens herlezen had, vroeg zij zich af wat haar nu te doen stond. Met Brog was alles afgelopen en in zijn huis blijven kon en wilde zij niet langer. Maar waarheen? Terug naar Mathilde kon zij nieten Radboud zat in het Huis van bewaring. Geen geld, geen familie en geen vrienden. Zij stond alleen, iedereen had haar in de steek gelaten, Terneergeslagen staarde zij naar haar gravinnejurk, die op het bed lag en terwijl haar ogen zich met tranen vulden, streelde zij vertederd het zachte fluweel. Alleen haar jurk had zij nog, een trouwe maar dode hond.
Het middagmaal bij Coba liet zij voorbij gaan. Bij die rotzakken stak zij haar voeten niet meer onder de tafel. Toen zij weg wilde gaan, vond zij in een zak van haar mantel David's verkreukeld briefje. Onder het licht van een lantaarn las zij het nog eens. Toch een lief briefje, dat haar meer deed dan toen zij het voor de eerste keer las. Die goeierd! Zij had hem nog niet gezien, nadat hij uit het ziekenhuis ontslagen was, hem verwaarloosd omdat Leo beslag op al haar tijd gelegd had. Nooit was zij er toe gekomen om hem te zeggen, dat het een vergissing van hem geweest was om te denken, dat zij hem in de steek gelaten had voor de man, die voor haar deur afscheid met een zoen van haar genomen had. Domme jongen!
Toen zij hem opbelde, kon zij aan zijn stem horen, dat hij blij
| |
| |
was. Zij moest maar gauw komen, hij zou beneden in de winkel op haar wachten. Of hij de krant al gelezen had, vroeg zij. Natuurlijk en wat dan nòg? Laat ze maar kletsen, zei hij resoluut. Zo was hij, die David. Een jongen met een hart van goud.
Hij ontving haar in het volle magazijntje achter de winkel, waar de prikkelende geur van wasmiddelen en chemicaliën hing. Zij zaten tegenover elkander op kisten, verlegen en naar woorden zoekend, alsof zij elkaar voor de eerste keer ontmoetten.
- Daar zitten wij nu, zei zij en omdat zij niet wist hoe zij verder moest gaan, nam zij maar zijn hand en begon die te strelen.
Deze beweging, die scheen te bewijzen dat zij nog altijd voor hem voelde, was bijna zo goed als een antwoord op de vraag die hem bezig hield en nam iets van zijn onzekerheid weg.
- Wie had dat kunnen denken, zei hij.
- Wat?
- Ik weet het niet.
Zij gaf hem een liefkozend en bestraffend kneepje, zei dat hij een deugniet, een vreemde jongen was, die haar met zijn malligheid een hoop verdriet had bezorgd. Zij had hem niet eens meer durven opzoeken, omdat zij dacht dat hij haar niet meer wilde zien.
- Hoe kwam je zo gek om te denken, dat ik iets zou hebben met een andere man?
- Toen ik die avond op je stond te wachten en zag dat jullie elkaar voor de deur...
Hij hield maar op, omdat zijn woorden hem te verwijtend klonken uit de mond van iemand die zelf had staan spioneren. Het kwam er ook niet meer op aan. Nu zij weer bij hem zat en zijn hand vasthield, was het hem alsof het niet eens gebeurd was.
- Die avond met Radboud? vroeg zij lachend. Een verre neef van haar, die zij in jaren niet gezien had en die nu al weer naar Ameri- | |
| |
ka was. Een avondje uit met een zoen voor afscheid, omdat hij zo aangehouden had.
- Een verhouding met Radboudje, stel je voor! riep zij. Nogal wat moois. Heb je gezien wat een gedrocht het is? En als ik nu wèl eens iets met hem zou hebben gehad, vervolgde zij ernstig. Tussen ons bestond toch niets. Wij waren vrienden, meer niet.
Om hem aan zijn verstand te brengen, dat deze onzekere en tot misverstanden aanleiding gevende vriendschap wat haar betrof gerust in een meer soliede verhouding kon worden omgezet, sloeg zij haar armen om zijn hals en drukte haar mond op de zijne. Na de koele behandeling die hij altijd van haar gewend was geweest, verraste en bedwelmde hem haar warmte, alsof hij, na lang in een sneeuwstorm te hebben gelopen, een oververhitte kamer betrad. Het duurde echter niet lang of hij had zich aan de nieuwe toestand aangepast en gaf blijk van zoveel ondernemingslust, dat zij het beter vond om zich uit de omarming los te maken.
- Goed, laten wij dan maar trouwen, zei zij, alsof zij, om hem een plezier te doen, besloten had om eindelijk dan maar toe te geven.
- Dank je, zei hij, opnieuw zijn arm om haar leggend. Ik heb het je vroeger nooit durven vragen. Jij was altijd zo uit de hoogte, op een afstand. Gelukkig ben je nu weer gewoon, geen gravin meer.
- Geen gravin? Je gelooft toch zeker niet al die leugens van Herder, die ze in de krant hebben gezet? Ze kunnen beweren wat ze willen, maar ik blijf wie ik ben. Als kind wist ik het al, daarvoor had ik Brog heus niet nodig.
Hij begreep er niets van, maar hij vond het beter om de goede stemming niet te bederven, door haar de indruk te geven, dat hij haar vijanden zou geloven.
- Ook goed, mij best, zei hij toegevend. Als jij mij maar hebben
| |
| |
wilt, mij niet beneden je stand vindt. Een paard! Ik heb het eigenlijk nooit begrepen. Jij wel?
- Wat kan het ons schelen? Die hele bende kan voor mijn part naar de hel lopen. Als wij het samen maar kunnen vinden.
Zij gaf hem nog een zoen en zei, dat zij nu maar gezellig een uurtje naar Betlem moesten gaan.
Zij brachten de avond samen door, dronken Cola met rum in Het Kruispunt en spraken gezellig over hun plannen, zonder zich iets aan te trekken van de blikken en het gelach, waarmee een paar bekenden die bij de toog stonden, wilden laten blijken dat zij er alles van wisten. Afgunst, niet op ze letten, zei Sophie.
Op David's voorstel gingen zij nog even naar de nieuwe uitbreiding, om naar het in aanbouw zijnde winkelhuis te kijken, dat zijn broer wilde huren. Hij had maar toe te slaan om filiaalhouder te worden. Er zat een goed stuk brood in en boven de winkel was een mooie woning. Alles hing van haar af en als zij er niet tegenop zag om hem in de drogisterij te helpen...
- Doen, zo vlug mogelijk, vond zij. Helpen wilde zij ook wel, alleen geen stiekem gedoe met vrouwen. Dat geknoei in een kamertje achter de winkel was niets voor haar.
- Abortus? vroeg hij. Wat haal je in je hoofd? Veel te gevaarlijk. Hoogstens wat kruiden als het te lang wegblijft.
Zijn antwoord viel haar tegen en zij geloofde hem niet. Maar dit kon zij later wel uitzoeken.
Toen zij op weg naar huis het Wijkcentrum passeerden, kwam Herder juist naar buiten met een onbekende, die hij naar een auto bracht. Zij kregen elkaar gelijktijdig in het oog, maar toen hij haar groette, draaide zij haar hoofd om. Zij had geen boodschap meer aan die praatjesmaker, die haar in de krant liet bekladden. Dat was zijn dank, omdat zij hem verpleegd en zich al die jaren voor hem uitgesloofd had.
| |
| |
- Wees maar goed voor de mensen, zuchtte zij.
- Een mens kan ook tè goed zijn, antwoordde David.
Zijn toon en de kracht waarmee hij haar tegen zich aan drukte, zeiden haar dat hij haar waardeerde en bewonderde. Dit deed haar goed en zij voelde zich gelukkig, omdat zij voor het eerst met zekerheid wist dat zij van hem hield, al was hij dan ook maar een doodgewone winkelbediende.
Hun gewoonte getrouw, bleven de bestuursleden van het Wijkcentrum na het vertrek van de spreker nog wat bijeen. Er werd koffie geserveerd door de nieuwe werkster en toen vertelde Herder dat hij Sophie zoëven gezien had. Zij liep gearmd met een man en had hem niet gegroet, waarschijnlijk omdat zij zich schaamde.
- Daarvoor heeft zij redenen genoeg, vond Luns. Zij staat er lelijk op in Walter's artikel.
- Te erg, meende Drewes. Voor Walter bleef alleen de bedriegster over.
- Die begrijpen de meeste lezers beter dan de hysterica.
- Tot die meerderheid moet ik mezelf ook rekenen. Ook na de ontmaskering blijft voor mij nog wel het een en ander onopgelost.
- Het fenomeen laat je dus nog altijd niet met rust? vroeg Taverne.
- Geen demasqué, hoe grondig ook, dat alles bloot legt van het fenomeen dat leven heet. Het bedrog is ontdekt, de epidemie van kinderachtig bijgeloof is hiermee over zijn hoogtepunt heen, de mensen zullen even lachen en daarna vergeten. Maar wat hebben wij ervan begrepen, hoe was het mogelijk dat deze waanzin vat op zovelen kreeg? Maar zo ver hoeven wij niet eens te gaan. Beperken wij ons tot het geval Sophie. Als ik het bedrog er af- | |
| |
trek, dan blijft voor mij nog het psychologische raadsel over, een vrouw die in staat was een gecompliceerd verhaal op te dissen, dat volkomen bleek te kloppen met een overstelpende hoeveelheid gegevens, waarvan zij slechts oppervlakkig kennis had kunnen nemen. Tijdens de ziekte van Frans heeft zij maar een paar dagen vrij spel gehad, nauwelijks voldoende tijd dus, om alle stukken die het kistje bevatte te lezen. Toch gelukte het haar niet alleen een aanvaardbare beschrijving te geven van een tijd en een milieu, die haar volkomen vreemd waren, maar zelfs om met zoveel kennis van zaken over mensen die al eeuwen geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisselden te spreken, dat het was alsof zij het over tijdgenoten had. Dat schijnt er op te wijzen, dat die vrouw over zoiets als een fotografisch geheugen moet beschikken. Zij vereenzelvigde zich zo innig met haar gravin, dat er van bedrog en zeker van bewust bedrog niet kan worden gesproken. Hysterisch dus? Best, doch ook dit is maar een woord, dat wel rangschikt, maar niets verklaart. En dan die Brog, haar medeplichtige. Een brok charlatan, maar toch niet helemaal. Wat hij door of ondanks al zijn listigheidjes en geknoei weet klaar te spelen, verbaast hem niet minder dan ons, die menen dat wij hem door hebben. Behalve de charlatan, het knoeiertje en scharrelaartje, is hij nog iets anders, heeft hij iets in zich van het wonder, dat wij niet kunnen verklaren. Ik was, met al mijn kennis en ervaring, bij Bertha aan het eind van mijn Latijn. Brog gelukte het haar uit bed en aan het lopen te krijgen. Suggestie? Ook een woord dat veel schijnt te zeggen, maar niets verklaart. En welke redelijke verklaring kan gegeven worden van de verschijning van Herder's dochter aan zijn ziekbed, op het moment dat zij overleed? Zoiets noemen wij dan maar telepathie. Maar begrijpen en weten komt er niet aan te pas, hoogstens kunnen wij ons wagen aan de veronderstelling, dat de zoekende en door de
| |
| |
vraag naar het hoe en waarom van zijn bestaan gefrustreerde mens, eens misschien in staat zal zijn dit alles te begrijpen. Voor mij blijft dit twijfelachtig, omdat het dieper doordringen in de geheimen der natuur, ons geen stap nader tot het wonder van het leven heeft gebracht. Wat steeds, na elk demasqué, na elk wetenschappelijk onderzoek, na de spitsvondigste beschouwing en de scherpste ontleding overblijft, is een onaantastbare rest, een trilling, die buiten het meetbereik van ons denken valt:
het andere
|
|