Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio *8r] [fol. *8r] I. afdeeling. Gods bestaan, voorzienigheid en volmaaktheden. [Folio A1r] [fol. A1r] Christelijke gezangen en liederen. I. Het bestaan van God. Hoe heeft de waan ’t verstand gekrenkt Van hem, die zich een wereld denkt, Waar ord’ en wet elkaêr verzellen, Gevormd naar zulk een heerlijk plan, Als slechts Alwijsheid vormen kan, En Alvermogen daar kan stellen, Die zelf daarin ’t bestaan geniet En in die wereld God niet ziet? 2 D’ opmerkzaamheid van ’t zwakst begrip Kan zelfs in d’ allerkleinste stip Van ’t groot Heelal zijn’ oorsprong vinden: ’t Leert door natuur, ’t leert door gevoel, Gewrocht en Oorzaak, Dáárzijn, Doel, In zijn bevatting [Folio A1v] [fol. A1v] t’ zaam verbinden; Een juist besluit, en zo gewis, Als dat des grootsten wijsgeers is. 3 Het pragtig schittrend firmament Maakt ons ’t Bestaan van God bekend; ’t Viooltj’, in ’t kruipend groen verschoolen, Schoon ’t aan onz’ oogen schijnt t’ ontvliên, Doet ons een’ eeuwig’ Oorzaak zien. In ruime velden, donkre holen, Waar w’, in ’t Heelal, onz’ oogen slaan, Zijn predikers van Gods Bestaan. 4 Wat een woestijn is zonder bron, Een heerlijk landschap zonder zon, Het schoonste menschbeeld zonder leeven, Dat was onz’ aard’, dat waren wij, Bestondt G’, ô God! niet, en hadt Gij ’t Bestaan aan alles niet gegeeven. Een denkend wezen zonder God! Wie siddert niet voor zulk een lot? 5 Ia; d’Aarde was een traanendal, Indien [Folio A2r] [fol. A2r] de wereld aan ’t Geval, Aan ’t Noodlot, Stof, aan ijdle klanken, Die ’t Ongeloof zelf niet verstaat, Verdicht door ’t brein, ’t welk Godsdienst haat, Zijn heerlijk dáárzijn had te danken. Wie God erkent ziet Zijn Bestaan Alleen voor ’t zaligst voorrecht aan. Vorige Volgende