baarde overleg, wat te doen? Naa veel overweegens viel het besluit des Grooten Kerkenraads, dat ’er een nieuwe Verzameling van Gezangen voor de Gemeente zou vervaardigd worden, door eenige der Leden uit het midden diens kerkenraads gekoozen, onder goedkeuring van dien Kerkenraad zelven.
De zeer gegronde aanmerkingen over den aart en inhoud der Psalmen, in ’t algemeen, als min geschikt om in eene Christlijke Vergadering gezongen te worden, blijkens het klein aantal uit alle, die ten openbaaren gebruike dienden, wanneer men, met eenig oordeel, de Zangstoffen uitkoos, maakten het ongeraaden alle de Psalmen te behouden; terwijl de overweeging van het veelvuldig schoone, verheevene, treffende en zuivere Godsverheerlijking ademende, in de Harpliederen voorhanden, het besluit baarde om, schoon veele Psalmen geheel ongebruikt laatende, bijlang na niet alle ter zijde te stellen, maar verscheide, of geheel, of gedeeltlijk, in ons Werk, ter geschikte plaatze, in te vlegten. Uit deezen hoofde konden de Christlijke Gezangen, voor de Openbaare Godsdienstoefeningen door den Kerkenraad der Doopsgezinde Gemeente, vergaderende in de Kerk de Zon te Amsterdam, zo als zy daar lagen, ons wel eenigzins, doch niet ten vollen, dienen.
Een nieuw Plan werd hier uit gebooren. Naa eene verdeeling der onderwerpen en de schikking derzelven, oordeelden wij de handen ruim te hebben, om van de gedrukte Psalmen, Liederen en Gezangen, zo verre dit ons vrij stondt, gebruik te maaken, en voorts Dichters en Dichteressen aan te zoeken, om op deeze en geene Onderwerpen, waartoe wij geene ons voldoende gedrukte Stukken aantroffen, ons met de vrugten van hunnen geest te vereeren, en bij te draagen tot de Christelijke Gezangen en Liederen in dien smaak, als wij het beste keurden, en oordeelden ter meeste Stichting, bij den Openbaaren Eerdienst, te kunnen strekken. Naar ons inzien zijn wij, in dit laatst-