wordt, groeten haar vele menschen, want men zegt:
- 't Is een knappe, flinke vrouw.
We wandelen dan nog tot aan het Station, keeren om, krijgen dat alles dan nòg eens en als we op de groote markt zijn, komt het er niet meer zoo op aan. Ik bedoel, dan krijgt ze weer haar gewone postuur: haar buik komt naar voren, de schouders zakken wat neer en ze klaagt:
- 't Is alsof ik op eieren loopt, zoo'n pijn heb ik aan mijn voeten.
- Geeft U me maar een arm, zeg ik dan altijd, want ik weet, dat die mooie moeder van in de Vijverstraat weer wegzakt in de ploeterende vrouw van alle dag. Ik zou haar zeker dragen, wanneer ik de armen van een sterken man had!
Wanneer we onzen drempel over zijn, zegt ze:
- Geef mijn peignoir en pantoffels eens aan en laat me maar even met rust.
Ik trek dan den leunstoel van achter de deur wat meer in de kamer, want we