De Aeolusharp uit 1942 weten we precies hoe hij zich die had voorgesteld, want het schema is bewaard gebleven en geeft een goede indruk van het verhaalverloop en van de thematische bedoelingen die de schrijver ermee heeft gehad.
Vestdijk moest veel met zichzelf afspreken voor hij aan het schrijven kon gaan. De afspraken hebben het karakter van een kader, dat de grenzen stelt waarbinnen zich zijn geïnspireerde verbeelding mocht bewegen. Zonder grenzen zou die beweging eenvoudig niet op gang komen, want ongericht zijn. Voor de poëzie, in tegenstelling tot het proza waar de afspraken vooral de karakters van de personages en de lijn van het verhaal betreffen, maakte Vestdijk strikt formele afspraken met zichzelf. Hij wilde, bij voorbeeld, als hij een groep of een reeks gedichten schreef, dat de vorm van die gedichten overeenkwam. De stimulans die hij ontving vanuit een eenmaal aangenomen vorm maakte geregeld een flinke bewerking noodzakelijk van een gedicht dat die vorm nog niet of nog niet helemaal had bereikt. De instructies voor de poëzie betroffen niet alleen de versvorm, maar ook het rijmschema, het metrum en zelfs, in enkele gevallen, zoals Mnemosyne in de bergen, noteerde Vestdijk vooraf in welke stijl hij zou dichten: in de trant van Vondel, of Nijhoff, of Leopold. Dergelijke notities vormden bakens, vergelijkbaar met de signalen die een vliegtuig op de aanvliegroute krijgt.
Vestdijks houding in deze maakt hem sterk verschillend van zijn Forum-vrienden Ter Braak en Du Perron. Het verhitte debat destijds, dat eigenlijk nog steeds, zij het meestal in andere termen, in de literatuur gevoerd wordt, namelijk dat tussen ‘vorm’ en ‘vent’, kon op weinig belangstelling van Vestdijk rekenen. Hij koos niet eenzijdig voor de vent en ook niet eenzijdig voor de vorm, hij koos, trouw aan zijn aard, voor een synthese van beide, omdat hij ze in onmiddellijke betrekking tot elkaar ervoer. Beeldend heeft hij het eens zo uitgedrukt: geef mij maar een presenteerblaadje waaroverheen een Perzich tapijtje ligt, met andere woorden: vent en vorm, boodschap en uitdrukking, inhoud en verpakking zijn niet los van elkaar te maken.
In feite had hij er, zoals over de meeste dingen, veel gecompliceerdere meningen over, en sprak hij over de eerste en tweede vorm, of ook wel over vorm en Vorm, en zag hij voor een groot deel de inhoud ook als vorm (in De glanzende kiemcel behandelt hij, nogal opzienbarend, ook de ‘gedachte’ in het gedicht als behorend bij de ‘techniek’).
Er zijn allerlei tegenstellingen of vermeende tegenstellingen te