Lof der geldsucht, ofte Vervolg der rym-oeffeningen
(1702)–Jeremias de Decker– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Daer ick niet vromelijck mijn lijf heb derven wagen.
En van mijn dapperheyd geen proef en heb getoont?
Al voelde ick 't Graefflijck bloed noch door mijn aeren ryen,
Ick hebbe niettemin den Nederlandschen Staet
Van 't Graeffelijke jock kloeckmoedig helpen vryen,
En hem bey met rappier gehandhaeft en met raed.
| |
Wolfard.
AL sien wy Mars niet meer op onse vesten woeden,
Niet meer te velde gaen; noch heeft Heer Wolfard kans,
Om den doorluchten Naem en Stam der Breederoeden
Te houden door sijn deugd in hunnen ouden glans.
Laet sijn' Voorouderen op kogelen en klingen,
Op Veldslag en Beleg vry roemen overluyd;
Een groot en edel hert spint lof uyt alle dingen,
En munt soo wel in peys als in den oorlog uyt.
|
|