Lof der geldsucht, ofte Vervolg der rym-oeffeningen(1702)–Jeremias de Decker– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de vertalingen van Florus en Evtropivs, Gedaen door mijnen vader Abraham de Decker. LUst u tot bescheyt te komen, Duytsche Leser, wie ghy zyt, Hoe voor veler eeuwen tijd 't Rijck van 't Sevenbergig Roomen Uyt den grond is opgehaelt, Is geklommen en gedaelt? En van all' sijn wedervaren Grondelijck te zijn bewust? En noch tijd en hebt noch lust Om den grooten stapel blâren [pagina 16] [p. 16] Van den grijsen Paduaen, Of den swijger, om te slaen. Siet hier komt u kans ontmoeten, Om dat ysselijck gevaert Door te loopen metter vaerd, Selfs op wandelende voeten, Selfs op wagen of in schuyt Van begin af tot besluyt. Florus sal u onderwijsen Van sijn' kindsheyt, van sijn' Jeuchd, Van sijn' mannelijcke deuchd, Van sijn' groenen, van sijn grijsen, Van sijn welvaert en gevaer, Grondig, bondig, kort en klaer; En u met geswinde stappen. Leyden, eer ghy ommesiet, Van sijn Koninglijck gebied Tot sijn Borgermeesterschappen, En van borgerlijck gewoel Tot sijn Keyserlijcken stoel. Wilt gy dan noch verder kommen En de Basen boven dien Oock eens onder d'oogen sien, Die dien stouten stoel beklommen! Soo vervolg uw' eersten loop, En treed over tot Eutroop; Die u vry een' lange rye Van die gasten stout en fier Sal doen volgen op 't papier, Ja van heel de Monarchye, Eerst op Broedermoord gesticht, Doen sal kort en goed bericht. Als gy dan dit hoopken bladen Eens ten vollen hebt doorrent, 'k Wedde dat gy strax bekent, Dat ghy all' de krijgsbravaden [pagina 17] [p. 17] Van 't geweldig roomsch gevaert Noyt beknopt 'er saegt verklaert, En dat dier met ys're tanden, 'T welck by Daniel soo woed Soo veel vleesch verslind en bloed, Soo veel steen vertrapt en landen, Nergens met volmaeckter swier Afgeschildert saegt als hier. 'k Wedde, dat ghy moet bekennen, Dat het Nederduytsche kleed Aen dees' schrijver is besteed. Kroont ghy dan met prijs hunn' pennen, Soo deelt, leser, (dits mijn bê) Des vertalers oock wat mê. Vorige Volgende