Lof der geldsucht, ofte Vervolg der rym-oeffeningen(1702)–Jeremias de Decker– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio *8v] [fol. *8v] Op I. de Deckers Lof der geldsucht Aen de Geldsuchtige. GHy die soo vierig woelt en uyt spant all' uw' krachten Slechs om uw' kisten vol te stapelen met geld, En schoon tot berstens toe uw' buydel deckt en swelt, Nochtans niet naer en laet na meer gewins te trachten, Der halven noyt en send ten Hemel uw' gedachten, Veel min verwondert oyt Gods wonderen vertelt, Maer herte, siel en sin met dingen houd verseli, Die voor iet kinderlijcks doorluchte sielen achten: Komt, leert van Decker hier, hoe slaefsch ghy sijt en sot, Als ghy (o rasery!) 't goud maeckt tot uwen God, En al uw' heyl daer in en wel vaerd acht te woonen. Soo ghy de Geldsucht slechs in 't lesen schorter staekt, 'k Meen ghy soo levendig u voelen sult geraekt, Als hare lemten sich hier levendig vertoonen. Op sijn Conterfeytsel. SOo ghy de Decker noyt en saegt in sijnen tijd, Siet hem hier afgebeelt met meesterlijcke streken; Doch soo ghy met dees' verw' noch niet te vreden sijt, En nevens 't sien belust om hem te hoeren spreken; Soo lees de wercken deur van dien door luchten geest. In sijn' Gedichten leeft de Decker allermeest. D.D. Vorige Volgende