| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Eerste tafereel.
Het park vaneen kasteel in Vlaanderen, waar voor een paar eeuwen een ernstige beeldenstorm heeft plaatsgevonden. De bomen hebben zich inmiddels van de slag hersteld, die de beelden niet geheel te boven zijn gekomen. Ter linkerzijde bevindt zich een Venus zonder hoofd maar met haarlokken die door de vingers van de opgeheven handen worden gestreeld. Ter rechterzijde ziet men op een sokkel een gehurkte fluitspeelster, die een gedeelte van de schedel mist. Terzijde, dichter bij de Venus dan bij de fluitspeelster, bevindt zich een stenen bank, waarvan de ajour-leuning gedeeltelijk ontbreekt. Het is een lenteochtend, een van de laatste dagen van april. Op de bank zit een page in het groen, enigszins verfijnd, met geslepenarchaïsche glimlach om de mond; naast hem ligt halfovereind een windhond, van een artificiële grijs-blauwe kleur en een intelligentie die hem boven het genre van de gewone verstandige hond verheft en die zowel in zijn houding en oogopslag als in de genuanceerdheid van zijn brommen, janken en blaffen tot uitdrukking komt.
Valdemar, je hebt er geen idee van, werkelijk, je hebt er geen idee van wat een mooie dagdromen mijn mijmeringen tegenwoordig voortbrengen.
(neemt zijn meester met een ongelovige glimlach op)
Ja, je gelooft mij niet, maar je zult je twijfel op slag laten varen als ik je mijn dagdroom vertel.
(wendt de blik af en bromt lichtelijk geërgerd, alsof hij getreiterd wordt)
Of vind je dat ik je lastigval met mijn verhalen?
(houdt de blik bevestigend op zijn meester gericht)
| |
| |
Maar begrijp je dan niet, Valdemar, dat ik niemand anders heb, niemand anders bij wie ik mijn hart zou kunnen uitstorten?
(jankt uit gebrek aan overtuiging)
Je bent zo verstandig, Valdemar, waarom wil je mij dan niet begrijpen?
(eensklaps vertederd, krabt tegen de hartstreek van zijn meester aan)
Welnu, ik zal je een bekentenis doen. Ik weet dat je mij zult begrijpen. Vroeger vertelde ik alles aan mijn moeder, mijn intieme gedachten, mijn innigste gevoelens, mijn vurigste wensen. Toen zij in leven was, maar ook nog lange tijd nadat zij was gestorven. Nu kan het niet meer. Nu kan het eensklaps niet meer.
(kijkt hoogst verwonderd op)
Ja, Valdemar, het kan niet meer. Mijn moeder is uit het vagevuur verlost, door het vurige gebed van de gemeente. Zij is in de hemel opgenomen. Zij is in eeuwige adoratie verzonken. Zij heeft voorlopig geen tijd meer voor kindertoezicht en kinderbescherming ...
(jankt uitermate meewarig, ernstig getroffen door de woorden kindertoezicht en kinderbescherming)
Mijn vader zou ik alleen maar kwaad kunnen maken met mijn dagdromen. Die houdt niet van dromen, hij houdt alleen van daden. Hij houdt zelfs liever van een rotdaad dan van een dagdroom.
Je denkt zeker dat mijn geliefde Leontien graag mijn verhalen aanhoort. Dat doet ze vast en zeker. Zij zal mij aanhoren, maar zij zal mij niet begrijpen.
(bromt wederom ingehouden sarcastisch)
Je moet het haar ook niet kwalijk nemen. Ik trouw met haar, luister goed, mijn waarde, op grond van de liefde van de jonge edelman voor de rijke boerendochter met een goede opvoeding. Ik doe het niet om mijn blazoen te vergulden, tenminste niet in de eerste plaats, maar om het leven in zijn werkelijkheid terug te winnen.
(neemt zijn meester ernstig onderzoekend op)
| |
| |
Ja, ja, Valdemar, zij zal naar mij luisteren, met al de gedweeheid van de mooie boerendochter, maar aan haar boezem zijn mijn dagdromen gedoemd ineen te storten. Als eendagsvlinders, als libellen.
(Jankt uitermate weemoedig)
Je ziet, Valdemar, ik heb niemand dan jou, niemand anders.
(krabt afwisselend nieuwsgierig en teder tegen de schouder van zijn meester)
Je ziet, Valdemar, je bent een echte hond. Een echte lieve hond. Teder en nieuwsgierig. Soms meer nieuwsgierig dan teder en soms meer teder dan nieuwsgierig.
(krabt voort, eerder nieuwsgierig dan teder)
Hou je koest, Valdemar. Als je stil bent, zal ik met mijn dagdroom beginnen.
(legt het hoofd op de tenen en spitst zijn oren)
Welnu, Valdemar, het begon zo, ik wist niet wat het te betekenen had en waarom het zo begon. Maar het was nu eenmaal zo, het begon in Rome... (terwijl hij vertelt zinkt de bank langzaam in de diepte en wordt het voordoek opgehaald)
| |
Tweede tafereel.
Als het licht weer aangaat bevinden wij ons in het werkvertrek van paus Veracius in het Vaticaan. Op de achtergrond twee boogvensters, waaruit lentelucht naar binnen waait. In het linkervenster vertoont zich de blauwe lucht, in het rechter de contouren van de koepel van Sint-Pieter. Aan de rechterhand is een drieluik-kamerscherm geplaatst, beschilderd met symbolen van de drie-eenheid; in het midden de hand Gods in de ledige ruimte, ter linker het Lam Gods met vendel over de schouder en ter rechter de duif van de Heilige Geest. De wanden zijn behangen met portretten van pausen door bekende renaissance-kunstenaars. De paus zit links in een armstoel, naast een lage ronde tafel, versierd met de aardbol. Hij vertoont gelijkenis met de paus op het onvoltooide schilderij van Titiaan van paus Paulus III met Alexandro en Ottavio Farnese. Een menging van kwaadaar- | |
| |
digheid en onkreukbaarheid met een achtergrond van vage weemoed. Hij beantwoordt in vele opzichten aan zijn naam: paus Veracius. Hij is gekleed in purper met wit hermelijn. Hij schijnt soms zijn omgeving geheel te vergeten en kijkt dan om zich heen, alsof hij onraad meent te bespeuren, of naar zijn handen op zijn knieën in het besef van de hoge ouderdom ervan en dat er niets meer af te tasten valt. In het midden van het vertrek zit, eveneens in een leuningstoel, aan een vierkante tafel, beladen met folianten en manuscripten, de particuliere secretaris van de Heilige Vader. Een krachtig gezicht, voor wat het onderdeel betreft, neus, kin en wangen, maar enigszins zonderling voor wat betreft het opvallend wijkend voorhoofd, dat eindigt in een puntschedel, slechts ten dele verscholen onder het kalotje. Hij beantwoordt in vele opzichten aan zijn naam: pater Amargus. Hij draagt het grijze habijt van de Celestijnen. Als het doek opgaat zijn de twee prelaten bezig te psalmodiëren uit het Breviarum Romanum. De woorden zijn niet verstaanbaar, men hoort alleen
de monotone melodie.
Het is nu tijd het brevier terzijde te leggen en onze dringende werkzaamheden te hervatten.
De werkzaamheden van het Vaticaan zijn vele. Mag ik horen welke werkzaamheden de Heilige Vader wenst te hervatten?
Amargus, Amargus, hoe laat leven wij op het ogenblik?
Het is thans vier uur des middags. U is zojuist uit uw middagslaap ontwaakt.
Tussen twee en drie uur, om u te dienen.
Ja, twee en drie uur Romeinse tijd. Ja, dat is waar ook. Ik heb een vreselijke droom gehad. Ik was gewikkeld in een twistgesprek met de Spaanse koning. Een twistgesprek, stel je voor.
Een twistgesprek met de Spaanse koning! Hoe verschrikkelijk!
| |
| |
Hou jij je daar alsjeblieft buiten. Ik verzoek je je niet in mijn dromen te mengen.
U gelieve mij te verontschuldigen, het was alleen als blijk van belangstelling bedoeld.
Waar blijven de werkzaamheden?
Wenst u de internationale berichten te vernemen?
Ik heb meer dan genoeg van die dwaze koningen van Frankrijk, Polen en Hongarije.
Verkiest u de geruchten van Rome?
Doe mij een genoegen. Spaar mij vandaag voor de achterklap.
Wenst u misschien de optekening van uw memoires voort te zetten?
Amargus, ik heb je herhaaldelijk daarop geattendeerd. Spreek vooral niet van memoires, dat riekt naar het boudoir.
Wenst u dan uw testament voort te zetten?
Ik voel er niets voor mij vandaag met het verleden op te houden. Ik denk aan de toekomst van het christendom.
Mag ik horen op welke wijze u de toekomst van genoemde godsdienst wenst te versterken?
Spreek niet van genoemde godsdienst, dat riekt naar scepticisme, agnosticisme, atheïsme (plotseling fel uitvallend) , heb je dat nog niet begrepen, huichelaar?
Ik verzoek u mij te verontschuldigen, het was alleen maar een blijk van mijn objectieve gezindheid.
Het gaat vandaag om een subjectieve aangelegenheid, een uiterst subjectieve aangelegenheid.
Ik ben geheel tot uw dienst.
Het hangt gedeeltelijk samen met het twistgesprek dat ik met de Spaanse koning heb gehad in mijn droom.
(de handen gevouwen, de ogen ten hemel) Moge de Heer u behoeden.
(wederom onverwacht fel) Je denkt toch niet dat Hij iets anders te doen heeft (weemoedig) , neen,
| |
| |
Amargus, je hebt gelijk, moge de Heer ons behoeden. Hoor 'ns Amargus, ik heb een jonge monnik nodig die een geheime opdracht voor mij in Spanje kan uitvoeren.
Moet hij aan bepaalde eisen van lichaam voldoen?
Een zeker mannelijk voorkomen verdient aanbeveling, al is opvallende schoonheid niet vereist, evenmin gewenst. Alsjeblieft geen Adonis in mijn dienst.
Moet hij aan bepaalde eisen van geest voldoen?
Kennis van het Spaans en Arabisch zijn vereist, kennis van andere talen daarnaast kan tot aanbeveling strekken.
(neemt zijn foliant op) Geheime agenten. Wij beschikken momenteel over drieënzeventig uitnemende krachten. Ja, drieënzeventig. Wij hebben nog honderddrieëntwintig met matig intellect. Voorts eenentachtig leerlingen die dienstdoen als bespieders van de bespieders.
Het gaat mij niet om de personeelsbezetting, het gaat mij om een geheime agent.
(zonder echt te slaan op de woorden van de Heilige Vader) Pater Gerontius kent de Slavische talen, maar Spaans noch Arabisch; pater Venantius is het Arabisch machtig, maar stottert als hij Spaans spreekt.
Hoed je voor stamelaars. Ik moet een Spanjaard hebben.
(de foliant doorbladerend) Een Spanjaard, een Spanjaard. Kijk, kijk. Daar hebben wij pater Antonius. Hij beheerst de Romaanse talen, Italiaans, Castiliaans en Provençaals. Hij beheerst het Latijn, het Grieks en het Arabisch als zijn moedertaal. Hij heeft daarbij een rudimentaire kennis van het Vlaams.
Het rudimentaire Vlaams kan hij vergeten. Pater Antonius, that is the right man in the right place.
Dat is rudimentair Engels. Dat versta je toch niet, Amargus. Ik verzoek je pater Antonius te ontbieden.
| |
| |
(staat op, begeeft zich naar de wand rechts waar hij een luik openmaakt) Broeder Giraflius, verzoek pater Antonius, no. 23 A van de Geheime Dienst van de Propaganda Fide, op te roepen. Hij dient zich terstond bij de Heilige Vader te melden.
de stem van broeder giraflius
(krakerig) De Propaganda Fide. Geheime Dienst. Hier spreekt Broeder Giraflius, ja juist, broeder Giraflius. De particuliere secretaris van de Heilige Vader verzoekt nummer 23 A, pater Antonius, zich terstond bij de Heilige Vader te melden. (Er treedt een grote stilte in)
Broeder Giraflius, wat een naam! Hoe langer hoe gekker. Het is de eeuw van de dwaze namen.
(met een uiterst pijnlijk gezicht) En van de maagzweren.
Je zult ons allen nog overleven. (De deur wordt door broeder Giraflius, een skeletachtige figuur, geopend en pater Antonius treedt binnen. De paus neemt de jonge priester aandachtig op, terwijl pater Amargus de ogen uit voorgewende bescheidenheid neerslaat. Pater Antonius is nog jong, ten hoogste zesendertig, maar vroegtijdig verweerd, met droomzieke ogen en verbitterde mond)
Gaat u zitten. (Pater Antonius kijkt om zich heen en gaat op een willekeurige stoel zitten)
Is het de bedoeling dat ik tijdens uw onderhoud met pater Antonius aanwezig ben?
Ik verzoek u mij te verontschuldigen, ik zou onder vier ogen met pater Antonius willen spreken. (Pater Amargus af, met een uitdrukking van spijt om onbevredigde nieuwsgierigheid) U zit er zo eigenaardig, neemt u de plaats in van pater Amargus, ik ben gewend die richting uit te kijken. (Pater Antonius zet zich in de stoel neer van pater Amargus met een flauwe glimlach om de lippen) Ja, u bent een typische Spanjaard. Voorwaar, u lijkt meer op een boer dan op een geheime agent. Zo moet het ook. Waar komt u vandaan?
Hoe lang bent u uit Spanje weg?
| |
| |
Ik ben in tien jaar niet in Spanje geweest.
Denkt u wel eens aan uw geboortestad?
Als ik slapen ga denk ik altijd aan Toledo.
U gebruikt uw geboortestad als een slaapmiddel. (Zij lachen beiden) Welnu, u krijgt weer kans uw geboortestad te zien. Ik zal u een geheime opdracht verstrekken. Om die uit te voeren zult u voor geruime tijd, misschien voor jaren, naar Spanje moeten terugkeren. U zult weer het humanisme van Italië moeten vergeten. U zult weer Spanjaard moeten worden.
Ik ben tot uw dienst, Heilige Vader.
Ik zal u een geheime opdracht verstrekken.
Ik ben geheel tot uw dienst, Heilige Vader.
U meent toch niet dat wij hier vertrouwelijk kunnen spreken?
Ik neem aan dat onze woorden worden afgeluisterd, Heilige Vader.
Maakt u zich niet ongerust. Ik heb daar rekening mee gehouden (haalt een enveloppe van onder zijn hermelijn te voorschijn) . Ik heb uw opdracht in deze omslag verzegeld. Zij is in het Arabisch gesteld. Zodra u zich alleen bevindt, maakt u de enveloppe open. Na kennisneming van de opdracht zorgt u ervoor dat de brief wordt vernietigd.
Ik zal volgens uw wensen handelen.
Ik hou van de Spanjaarden. Het zijn mensen van weinig woorden.
Mag ik mij weer verwijderen?
(lichtelijk geërgerd) Neen, niet zo haastig, jongeman. Ik heb nog een opdracht maar die draagt een minder vertrouwelijk karakter.
Ik ben geheel tot uw dienst, Heilige Vader.
Luister 'ns, pater Antonius. Iedereen heeft een dubbelganger. Iedereen zonder uitzondering. Ook paus Veracius moet een dubbelganger hebben.
| |
| |
Is het uw bedoeling dat ik tussen de bedrijven door uw dubbelganger opspoor?
Ja, zo zou men het kunnen formuleren. Een dubbelganger die mij van een reeks werkzaamheden zou kunnen ontlasten.
Hij zou met bijzondere intellectuele hoedanigheden begiftigd moeten zijn.
Ach neen, waarom? Ook de paus kent genoeg werkzaamheden die nauwelijks enig intellect vereisen. Om maar iets te noemen: het uitspreken van de dogma's ex cathedra, de zegeningen urbi et orbi vanaf het pauselijk balkon, de beminnelijke gesprekken met bejaarden, de tikjes op de wangen van de onmondigen.
Het is mij duidelijk, Heilige Vader.
Of het ondergaan van operaties, nodig of onnodig, die niet altijd zonder levensgevaar verlopen.
(na een bedenkelijke pauze) Het is mij geheel duidelijk, Heilige Vader.
Of het dienen tot doelwit voor fanatieke ketters.
(enigszins beangst) Ik zal niet nalaten uw dubbelganger op te sporen.
Het is niet dadelijk een geheim van het Vaticaan, maar ik zou het op prijs stellen dat u mij uw bevindingen in het Arabisch doet toekomen.
Ik zal overeenkomstig uw wensen handelen. Kan ik u nog in andere opzichten van dienst zijn?
Jongeman, doe mij een genoegen. Onderzoek alle dingen en behoud het goede. (Hij zegent de jonge priester, die knielt en de pauselijke ring kust) Ik hoop dat wij elkaar niet voor het laatst zien. (Pater Antonius af)
(hij belt driemaal) Een dubbelganger als doelwit voor de fanatieke ketters. (Hij grijnslacht. Pater Amargus is binnengekomen en zet zich op zijn stoet) Pater Amargus, u hebt een goede keuze gedaan. Ik stel hoge verwachtingen in deze jongeman.
Pater Antonius beantwoordt volledig aan de gestelde eisen van fysiek en intellect.
| |
| |
(voor zich uit peinzend) Ik heb laatst een woord opgevangen over toespelingen die op de Piazza di Spagna op mijn naam worden gemaakt. Wat was dat ook weer?
(vergenoegd wraakzuchtig) Men vraagt zich af lof u uw naam hebt gekozen wegens de gelijkenis van Veracius met Voracius (hij kijkt voorzichtig naar de pontifex maximus) of van Veracius met Ferocius.
(berustend) De geschiedenis zal uitmaken wie ik ben geweest. Ferocius, Voracius of Veracius.
De geschiedenis of de Almachtige die heerst in alle eeuwen der eeuwen.
| |
Derde tafereel.
Alleen de voorgrond van het toneel is zichtbaar. Men ziet een cipressenlaan in het kerkhof van Toledo. Men ziet veel mensen, groepsgewijs of alleen, in stemmige of plechtige rouwkleding, die zich van rechts naar links bewegen. Het zijn religieuzen en leken, enkele groepen zijn gemengd. Sommigen dragen bloemenkransen. Een page in het groen beweegt zich verloren tussen de anderen, waarbij hij enigszins detoneert in de rouwsfeer.
(hij heeft een plechtig heer met puntbaard aangesproken) Het is toch vandaag geen Allerzielen?
Hoe zou het Allerzielen zijn op 4 mei?
Nou juist, vanwaar dan al die bloemen?
U bent zeker vreemdeling?
Si señor, ik ben vreemdeling.
Ja juist, uw uitspraak is abominabel. Ga heen, vreemdeling. U moet niet ze detoneren.
Hoe bedoelt u, mijnheer?
(De heer wendt zich met dédain af. De page klampt een tweede heer aan, die er toegeeflijker uitziet) Ach mijnheer, ik ben hier vreemdeling, zoudt u mij niet willen zeggen wat er gaande is?
Het is het feest van de Infanta.
| |
| |
Het feest van de Infanta, wat is dat?
Ik ben geen vreemdeling, ik heb weinig belangstelling voor de bijzonderheden. Als u het naadje van de kous wilt weten, vraagt u dat dan aan die daar. Dat is de bewaker.
Die daar met de volle zwarte baard?
Neen, die daar, met de stoppelbaard.
Dat ik ook zo dom kon zijn! Kerkhofbewakers hebben altijd een stoppelbaard. Stoppelveld, stoppelbaard, stoppelgans, stoppelland. Wat voor stoppels heb je nog meer? (De heer kijkt hem onthutst aan, vervolgt dan zijn weg)
(tot de oude bewaker die inmiddels is opgekomen)
Mag ik u iets vragen? Ja ziet u, ik maak niet graag vergissingen tegenover Castilianen.
Ik ben Toledaan, maar ik bewaak ook graag de andere dode Castilianen.
Ik maak altijd maar vergissingen. U wilt mij toch wel vergeven?
Hoe zou ik u niet vergeven? Ik ben een oud man, mijnheer en u bent een jonge vreemdeling. Zoekt u het graf van een vriend, die in de slag naast u heeft gestreden of van een vriendin met wie u de dekens heeft gedeeld?
Ik kom uit het Noorden, weet u, het land van de nevels, het water en de hoge luchten. Ik ben bezoeker, ik zou graag willen weten wat dat is, het feest van de Infanta.
Ja, jongeman, dan bent u vast een vreemdeling. Iedereen weet wat dat is in Spanje, het feest van de Infanta. Maar laten wij onder die boom gaan staan. Onder de cipressen. Wij staan de anderen dan niet in de weg. Weet u dat de cipressen in God geloven?
De cipressen geloven in God, zegt u?
Dat is zo, sinds de mensen dat niet meer doen.
(in verrukking) Wat is dat mooi! Wat is dat verrukkelijk! De cipressen geloven in God.
U heeft dus nooit gehoord van het feest van de Infanta.
| |
| |
Neen, maar geloof mij, als u het mij vertelt, zal ik het nooit vergeten. Nooit, nooit zal ik het vergeten.
Hoort u dan jongeman, tien jaar geleden werd een samenzwering ontdekt in Madrid. Dat is op zichzelf niets buitengewoons. Wij kennen ze in alle soorten in Spanje, in alle soorten, in alle afmetingen.
U bedoelt van die samenzweringen?
We hebben ze in alle soorten. Opstootjes, oproer en opstand, omwentelingen, staatsgrepen.
Laat ik u eerlijk zeggen, bewaker, ik heb weinig gevoel voor politiek. Mensen die daaraan doen, zijn altijd hoogst vervelend. Zij kunnen niet inzien, dat de cipressen in God geloven.
Daar gaat het ook niet om. Het gaat niet om de samenzweerders. Het gaat om de Infanta.
Die heeft toch niet aan het relletje meegedaan?
Wat bent u voortvarend. Wat bent u voorbarig, u bent jong. Luistert u maar. Het is gegaan, zoals het gewoonlijk gaat. Tenminste bij ons, bij u gaat het misschien heel anders. De eerste dag hadden de opstandelingen succes. De garnizoenen van Madrid en Toledo verklaarden zich solidair met hen, de passen van de Guadarama werden door hen bezet. De koninklijke familie werd met de voornaamste leden van de hofhouding, mannen en vrouwen, gevankelijk weggevoerd. Daarna volgde een week van hoogspanning. Er werden arbeidsraden ingesteld. Arbeidersraden, nijverheidsraden, soldatenraden, boerenraden, kerkhofbewakersraden. Raden, raden om er radeloos van te worden. De bevolking bleef in zichzelf verdeeld. De een bleef de koning trouw, de andere neigde tot de raden. Begrijpt u? Zo gaat het. Na een week kwam de wending. De opstandelingen werden door de koningsgetrouwe troepen verslagen. En een paar dagen later was alles weer bij het oude. Nadat men natuurlijk de leiders, belhamels noemde men ze nu, de geëigende straffen had toebedeeld. Met verbanning en gevangenis, met galei en galg.
Hoe vreselijk moet dat zijn, de verbanning. Men
| |
| |
mag zijn land nooit meer terugzien. Ik zou de nevels, het water en de hoge luchten niet meer terugzien.
Neen, dat waren alleen maar vreemde gedachten. Maar waar blijft nu de Infanta?
Ik zeg weer, u bent jong. Wat bent u voortvarend. Wat bent u voorbarig. Alles was weer bij het oude, zoals ik zei. Maar toch niet helemaal. Toch niet helemaal.
Wat zegt u het goed. Toch niet helemaal. Ik zou bijna van u houden.
Past u op voor uw aanhankelijkheid voor kerkhofbewakers. De koninklijke familie werd in vrijheid gesteld. De koning, de koningin en de twee prinsen, de kroonprins en het nakomertje met zijn kwaadaardige vosseblik. De koninklijke familie was in vrijheid gesteld behalve de Infanta, die men niet terug kon vinden.
Was zij in die dagen van oproer om het leven gekomen?
Men wist het niet. Niemand die het wist. Er gingen allerlei geruchten. De droom van de prinses zou werkelijkheid zijn geworden.
De droom van de prinses, zegt u?
Men wist te vertellen dat de Infanta kort voor de opstand een droom had gehad. Zij werd in die droom met een dolk doorstoken, waarna zij in het paradijs werd opgenomen om daar in haar gele jurk en met haar doorstoken hart voor het arme volk van Spanje te bidden.
Haar gebed zal worden verhoord. U kunt erop rekenen, bewaker. U kunt erop rekenen.
Vijf jaar lang heeft men naar haar gezocht. In de Spaanse landen, op het schiereiland en overzee. In de landen van vreemde meesters. In Frankrijk, Duitsland, Italië. Zelfs bij de Turken heeft men navraag naar haar gedaan.
Neen, gelooft u mij, bewaker, zij is in de hemel opgenomen. U kunt erop rekenen, haar gebed zal worden verhoord.
Hoe kunt u dat nou weten?
| |
| |
Ik geloof in de sterren, ik geloof in het voorgevoel.
De koning heeft tenslotte berust. Hij heeft in het kerkhof van Toledo een herdenkingsmonument laten oprichten. Daar begeeft men zich heen op 4 mei, de dag van de bevrijding.
Waar is het kerkhof van Toledo? Ik moet er dadelijk heen, dadelijk.
U hoeft er niet heen, u bent er al, dit is het kerkhof van Toledo.
Dat is waar ook. Uw verhaal heeft mij van de wijs gebracht.
Het verhaal is nog niet uit.
Waarom vertelt u dan niet verder?
Luistert u dan. Ieder jaar wordt ter herdenking van de Infanta een ballet uitgevoerd in Madrid.
Het is een ballet afkomstig uit Italië, men noemt het pavane. Het volk noemt het de pavane voor de vermiste Infanta. Het moet heel mooi zijn, maar ik heb het nooit gezien.
Het hangt ervan af. Kent u don Fernando, de hertog van Talavera?
De hertog is belast met de supervisie van het ballet. Hij is het die ieder jaar bepaalt, welke jonge vrouw de rol van de Infanta zal dansen.
Neen, ik ken hem niet. Is dat een aardige man?
Het is een diplomaat. Als u dat iets zegt. Weet u hoe hij de Infanta uitkiest?
Vertelt u mij alles. Ik wil alles weten.
Hij zendt jaarlijks een rondbrief uit met opgave van lengte- en breedtematen en andere bijzonderheden aan de hoofden van de Spaanse gemeenten en parochies.
Ik hou niet van politici, ik hou ook niet van diplomaten.
Ik heb al begrepen, u kent hem niet. Het bal-
| |
| |
let wordt voor een exclusief gezelschap vertoond. Is u van adellijke bloede?
Dat nou juist niet. Mijn naam begint met een d, maar de d is met een hoofdletter.
U zou een poging kunnen doen met uw geld. Als u dat tenminste heeft.
Weet u wat nou zo merkwaardig is?
Ik heb nooit het geluk de aanhankelijkheid van een vermogend man te winnen. Het zijn altijd maar weer arme drommels, die zich tot mij aangetrokken voelen. Maar daar valt mij iets te binnen, daar valt mij iets te binnen. Ge hebt geen blazoen, geen dukaten, geen vriendschap met de hertog van Talavera. Maar ge hebt iets anders.
U hebt uw jeugd. Uw slanke blonde jeugd. Hier op het kerkhof slaat u een slecht figuur. Maar daar zijn plaatsen waar u niet zou detoneren. In Madrid. U zou moeten vragen naar de hertogin van ... Verdomme, dat ik haar naam nu juist moet hebben vergeten. Hoe heet ze ook weer? Geil als boter. Hoe heet ze ook weer?
Breekt u zich daar het hoofd niet over. Ik zou me als kerkhofbewaker niet meer om de levenden bekommeren. Ik heb u begrepen. Ik dank u voor de goede wensen. Het ballet zal mij niet ontgaan. Als het dit jaar niet is, dan het volgend. Als ik terugga naar de nevels, het water en de hoge luchten, is er iets dat ik heb gezien en niemand anders van mijn landgenoten heeft meegemaakt.
Hoe jammer dat ik u niet anders dan met woorden van mijn hart kan bedanken.
Dat is ruim voldoende, mijn jonge vriend. Ruim voldoende voor een oude man. (Page en bewaker ex. Men hoort een ijl gezang dat uitsterft als de coulissen van de achtergrond wijken en het volgende toneel zichtbaar wordt)
| |
| |
| |
Vierde tafereel.
Een vertrek in het kasteel van don Rodrigo, graaf van Morina, in La Mancha. Het is in de late avond. De tafel is niet afgenomen, men ziet lege flessen tussen het servies. Don Rodrigo, een landedelman van ongeveer zesendertig jaar, met de daarbij behorende menging van boersheid en haast vrouwelijke schuchterheid, is in gesprek met pater Antonius, die blijkbaar inmiddels terwille van zijn speurtochten de functie van kapelaan in het verafgelegen dorp heeft aanvaard.
Hoe heerlijk als het hart tot bedaring komt. Als het hart tot bedaring komt. Als het hart bedaart. Herinnert u zich dat lied? Ik moet zeggen, het stemt mij rustig in uw gezelschap te zijn. Een priester is de aangewezen man om goede raad te geven.
(lachend) Niet ieder denkt er zo over. Er zijn landen waar mijn soortgenoten worden opgespoord en naar het schavot geleid.
Dat zullen ze vaak ook wel verdiend hebben. Maar ik doe niet aan godgeleerdheid, alsjeblieft niet, alsjeblieft geen godgeleerdheid! Het gaat mij ook niet om uw soortgenoten in het algemeen maar om u persoonlijk. Kapelaan, ik wil u iets toevertrouwen als u het mij toestaat. Ik heb de indruk dat u vele dingen weet die de anderen nog niet hebben gepeild.
Dat zal zo wel met alle mensen het geval zijn. De een is op de hoogte van de bewegingen op het slagveld, de ander van de pleidooien voor de rechtbank. Daar hebt u nou bijvoorbeeld de chirurgijn. Die weet alles van de ingewanden. Wat weet ik nou, don Rodrigo, van ingewanden?
U moet mijn vragen niet ontwijken. Het is mij niet ontgaan, u heeft veel gestudeerd. De heilige boeken, met de commentaren daarop, van kerkvaders en anderen, maar ook de boeken van sybillen en planeten.
Het ziet er misschien eenvoudiger uit dan u denkt, don Rodrigo. Op het seminarie muntte ik uit in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid. Ik had er een knobbel
| |
| |
voor, begrijpt u? Om die reden heeft men mij een beurs voor Salamanca gegeven en daarna naar Rome gestuurd. Daar heb ik een groot deel van mijn leven doorgebracht. Ja, in Rome heb ik een groot deel van mijn leven doorgebracht.
Op den duur is niemand gelukkig buiten zijn eigen land. Het is merkwaardig, maar het is zo. U hebt hier toch geen dubbele muiren?
Dubbele muren? Hoe bedoelt u?
Dubbele muren zijn een geschikt hulpmiddel voor bespieders.
Neen, de muren hebben hier geen oren.
Dat is juist het merkwaardige van muren, dat men dat nooit met zekerheid kan weten. Men kan er de oren niet van afsnijden zoals men dat doet met bepaalde overtreders van de wet.
Dat ben ik met u eens. Maar wilde u mij dan iets toevertrouwen?
Ja eigenlijk, maar niet iets bijzonders, ik wilde alleen maar een algemene opmerking maken; in abstracto, zou men kunnen zeggen.
Ik heb geen aanleg voor in abstracto. Ik weet niet of La Mancha ooit mensen met aanleg voor in abstracto heeft opgeleverd.
Het is een gedachte die bij mij opgekomen is toen ik van Rome vertelde. Ik geloof dat het moeilijk is zijn land voor lange tijd te missen. Ik geloof dat zelfs de duivel naar de zwavelgrotten van het inferno terugverlangt.
Ja ja, ik begrijp. Het is niet bestemd voor de oren van de primaat van Toledo. U bedoelt dat Spanje veel gemeen heeft met het inferno en de Spanjaarden met de bewoners van dat oord.
Ik wist niet dat ik dat had bedoeld, maar nu u het zegt, ja, ja ... Misschien hebben wij daar iets van. Misschien hebben alle mensen daar iets van. Maar ik kan u iets anders verzekeren en dat doe ik dan niet alleen voor de muren voor zover zij oren zouden hebben. Ik ben niet uit eigen
| |
| |
beweging uit Rome teruggekeerd. Het is de Heilige Vader, die mij de opdracht heeft gegeven naar mijn land terug te keren.
Is u dan met een speciale opdracht naar Spanje teruggekomen? Behoort u dan tot het soort dat de muren oren verstrekt?
Dat doen wij allen, wij monniken. Dat zal niemand ontgaan, die ons ziet rondlopen, de ogen terneergeslagen en de handen in de mouwen van het habijt. Toch luidt de opdracht al heel eenvoudig. Ik moest de humanistische geleerdheid afleggen en weer Spanjaard worden, heeft de Heilige Vader beslist. Hij pleegt zulke dingen met een enigszins versleten grijnslach te zeggen.
De Heilige Vader is een wijs man.
Van afbeeldingen ja, maar die stellen hem weinig aantrekkelijk voor. Hij ziet erop uit als een tanige oude woekeraar die een dreigende houding aanneemt.
U heeft hem goed getypeerd, zo ziet hij eruit. Innemend zou men hem niet kunnen noemen. Hij houdt er drie heren op na. Niet uit lafheid of angst, maar vanwege zijn indrukwekkende eruditie.
Ja, drie heren. De ene is het Lam Gods, dat voor ons aan het kruis is gestorven, tot bijzonder genoegen van degenen, die graag bloed zien vloeien. De ander is de Verlosser, die ons in het hiernamaals met het nodige ritueel opvangt. De derde is Jezus dolce cor mio, die afziet van zulke gewichtige vraagstukken als kruis en hiernamaals en ons toespreekt van hart tot hart, van mens tot mens, van oog in oog ... (kan zijn zin niet afmaken omdat hij het juiste woord niet kan vinden)
Ik weet niet of ik de betekenis van uw woorden geheel kan begrijpen, maar ik kan uw toespelingen wel volgen. Alles wat buiten het hart zich afspeelt, heeft in wezen geen betekenis. Dat zijn verzinsels, meer of minder
| |
| |
fraai, van het vernuft of de verbeelding, maar het blijven alleen maar verzinselen.
Dat behoort tot de stellingen die u niet moet wagen voor de primaat te verdedigen.
Ik ben geen theoloog uit Rome, ik kan alleen spreken uit mijn eigen hart.
Meent u dat het veilig is zulke woorden tegenover mij uit te spreken? Een monnik die de opdracht heeft weer Spanjaard te worden. Wees op uw hoede, don Rodrigo.
Er zijn zo van die ogenblikken dat men zijn risico moet nemen. Hoort u, kapelaan, gelooft u in de sterren en de voorgevoelens?
Die behoren in ieder geval tot de abstracta. Alleen in concreto kan men daar een oordeel over uitspreken. Voorgevoelens zijn waanzin als zij ons van de sterren bereiken en waarheid als zij uit het hart voortkomen.
Bent u mijn vriend, kapelaan, of wilt u alleen mijn hart doorgronden?
De genegenheid sluit de nieuwsgierigheid niet uit.
Ik heb een verschrikkelijk gevoel, kapelaan, en ik overdrijf niet als ik zeg: een verschrikkelijk voorgevoel.
Weest u ervan verzekerd dat ik u helpen zal zo een mens een mens vermag te helpen.
Luistert u kapelaan, ik heb het voorgevoel, dat het niet lang zal duren en ik heb mijn vrouw verloren.
U weet wel beter. Het zal u ook niet ontgaan zijn dat de hertog van Talavera sedert enkele dagen hier op het kasteel logeert.
Neen, het is mij niet ontgaan. Ik heb hem herhaaldelijk in de omgeving van het gehucht zien wandelen. Tenminste, dat moet hij zijn die ik verrast heb met de gravin onder de kurkeik.
Verrast? Van heimelijkheid is hier geen sprake. Alles gaat openlijk in het werk. Alles voor zover
| |
| |
een mens het weten kan. Weet u wat de hertog van Talavera is komen doen?
Ik vermoed van wel. Zoveel Spanjaard ben ik nog wel gebleven.
De hertog heeft de uitnodiging van de koning overgebracht voor de gravin om dit jaar in de pavane te dansen.
In de rol van de Infanta?
(het hoofd gebogen) Zo is het.
Zo zij het. U zou de uitnodiging niet kunnen weigeren.
Dat zal ik ook niet doen. Maar de uitnodiging heeft de vreemdste denkbeelden in mijn geest wakkergeroepen. Het is of ik een schijnleven had geleid en weer naar de werkelijkheid werd teruggevoerd. Allerlei vage gevoelens en gedachten van vroeger zijn weer levend geworden. De gravin wordt gevraagd de rol van de Infanta te spelen, zij moet dus wel op de Infanta lijken.
U, die afbeeldingen van de paus te Rome zo goed bestudeert, u hebt weinig aandacht geschonken aan de afbeeldingen van de Infanta. Wist u dan niet, wist u werkelijk niet van de gelijkenis van de Infanta en de gravin?
Er zijn zoveel vrouwen in Spanje die op de Infanta lijken. Wij hebben allen onze dubbelgangers. Het is het type van de lange smalle Spaanse, niet donker, niet blond, maar zo daartussen. Men noemt het kastanje geloof ik. Men schrijft deze eigenaardige kleur toe, zo heb ik tenminste gelezen, aan de menging van de Visigoten en de Basken of de Basken en de Moren of de Moren en de Visigoten. Kapelaan, het is in ieder geval om er radeloos van te worden.
Kastanje? Dat is ook wel het type met Vlaams bloed. Dat komt veel voor bij ons, de menging van Spaans en Vlaams.
Het is merkwaardig dat er aantrekkingskracht tussen die twee zou bestaan. Na zoveel onenigheid, zoveel schermutselingen en zoveel handgemeen.
| |
| |
Het handgemeen op de veldslag en in bed vertoont veel overeenkomst.
Dat u dat zou weten, u als monnik, gebonden aan de geloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid.
De gehoorzaamheid gebiedt ons de biecht af te nemen.
Misschien, wilt u zeggen, dat ik mij als biechtvader in de geheimen van de gravin zou moeten opdringen?
Neen, alsjeblieft niet, kapelaan. Dat was zomaar een inval.
De biechten van de vrouw leveren in het algemeen weinig houvast. Zij worden in de meeste gevallen uiterst vaag gehouden.
Dat heb ik wel eens meer gehoord. Het zijn eerder verborgen pogingen tot minnehandel dan openlijke uitingen van berouw.
En al zou u alle feiten kennen, graaf, wat zou dat baten? Uw verbeelding zou niet nalaten haar eigen weg te gaan. Zij zou zich niet om de feiten bekommeren, u moet uw eigen hart raadplegen. Spreekt in uw hart de jaloezie of een wensdroom? Of iets anders waar wij voorlopig geen naam voor hebben?
Ik heb eens uit een gesprek begrepen dat jonge vrouwen, die de Infanta hadden gedanst, niet meer naar hun vroeger bestaan terugkeren. Er zou er een zijn die de sluier heeft aangenomen en in het klooster in Avila is opgenomen en een ander zou alle sluiers hebben afgelegd en het liefje zijn geworden van een hofschilder in Madrid.
De rol van de Infanta kan niet anders dan een aanleiding zijn geweest. Zij waren voorbestemd. Zij zouden anders een andere aanleiding hebben aangegrepen.
Hoort u, die voorbestemmingen laten mij koud. Het zou mij niet eens zo erg lijken als de gravin haar man en haar kinderen in de steek zou laten om een voorkeur aan de dag te leggen voor de Zoete Jezus in Avila of
| |
| |
een verleidelijke minnaar op de grote markt. Ik heb een zoveel ernstiger voorgevoel...
Maar wat kan het dan zijn?
Ik heb het voorgevoel dat de gravin niet alleen op de Infanta lijkt, maar de Infanta is.
Ik zei u al, uw verbeelding gaat haar eigen weg. U weet dat de Infanta niet meer onder de levenden is.
Het bewijs daarvoor is nooit geleverd.
De gedachte aan de Infanta, die nog altijd in leven is, is ook eenmaal bij de Heilige Vader opgekomen.
Misschien werd u de opdracht verstrekt een onderzoek in te stellen naar de identiteit van de gravin.
Als dat zo was, don Rodrigo, dan heeft de Heilige Vader voor ditmaal niet zo wijs gehandeld. Hij had zich niet tot mij, maar tot u moeten wenden.
Misschien bent u zijn afgezant en misschien ben ik met open ogen in de val van de afgezant gelopen. Ja, kapelaan, Spanje is een inferno. Wij zullen later ons gesprek voortzetten. Don Fernando heeft de wens uitgesproken met u kennis te maken. Als u tenminste er geen bezwaar tegen heeft?
Ik kan geen bezwaar opperen, maar ik geloof niet dat de hertog van Talavera en een eenvoudige monnik van de orde van de Predikheren bij elkaar horen. (Don Rodrigo heeft reeds aan het koord getrokken. De huisknecht Alfredo staat bij de deur op de orders te wachten)
Alfredo, waarschuw de hertog dat de kapelaan bij mij is. Als de hertog er prijs op stelt zou hij de kapelaan kunnen ontmoeten. (Alfredo af. Rodrigo snelt naar de deur en roept hem terug) Hoor eens, en breng enkele nieuwe flessen wijn. Blijf niet al te lang weg en verdwaal niet in de kelder.
Men moet ze nog uit de vaatjes tappen.
Tap met zorg, maar doe er niet te lang over.
De kruik gaat zolang te water tot ze breekt. (Af)
Don Fernando maakt weinig gebruik van de wijn, maar hij ziet graag dat de anderen dat wel doen.
Goede abstinenten, slechte penitenten, zegt de
| |
| |
Heilige Vader. (Don Fernando is inmiddels binnengekomen, voorafgegaan door de huisknecht, die de tafel opruimt, de nieuwe flessen gereedmaakt en weer vertrekt. Don Fernando is een betrekkelijk lange slanke man van ongeveer tweeënveertig jaar, het type diplomaat met een werkelijke of voorgewende afwezigheid en een zekere onevenwichtigheid die niet dadelijk in het oog valt)
Is het uitgesloten kapelaan, dat ik u al eens eerder heb ontmoet?
U zult mij hier wel eens gezien hebben in het gehucht. De gemeente beschikt, behalve over de herders met hun schapen over zo weinig levende have.
Ja, dat is zo, het is mij niet ontgaan, dat u uw lectuur van het brevier onderbrak om mij tersluiks op te nemen. Maar dat bedoel ik toch niet. Ik heb u al eens eerder gezien.
Dan moet het in Italië zijn geweest, in Madrid ben ik nooit anders dan op doorreis geweest.
Italiam, Italiam, zegt Vergilius. Ja, Italië, wat een mooi land, wat een gelukkig land.
Een land van schurken, met uw welnemen, don Fernando.
Ik herinner mij vaag een kansel. Een weids grauw kerkgebouw, zoals in Padua, of een interieur bezaaid met mozaïeken, zoals in Venetië. Ik zie de priester in het habijt van de Predikheren die zich van de sacristie naar de kansel begeeft. Hij predikte enigszins gekunsteld, niet oninteressant, het was het Italiaans van een Spanjaard. Hij predikte van... van wat... wat kan het toch geweest zijn?
Misschien van een nieuwe heilige in Spanje. Van de Infanta die met doorstoken hart in het paradijs wordt opgenomen.
Neen, dat was mijn dubbelganger. U weet, wij hebben allen onze dubbelganger. De Heilige Vader houdt er altijd een bespieder van zijn bespieders op na.
Behoort u tot de bespieders?
| |
| |
U zult toch niet een diplomaat zijn en de monniken in Italië niet kennen.
U spreekt wel bijzonder openhartig, kapelaan.
Openhartigheid is een van de meest doeltreffende middelen om zich te verbergen.
De Heilige Vader heeft ook eens opgemerkt dat de openhartigheid de aantrekkelijkste vorm is van onbeschaamdheid.
Ja, de Heilige Vader wordt oud en bonmots zijn het enige genoegen dat overblijft voor grijsaards.
Tenzij zij zich interesseren voor Suzanna in het bad.
Ja, als tijdverdrijf, maar dat legt geen zode aan de dijk, zouden de Vlamen zeggen. Mijne Heren, laten wij drinken op de kennismaking. Dat zij tot verbroedering en vriendschap moge leiden. (Zij heffen de bekers naar de lippen. Op dat ogenblik verschijnt de gravin van Morina in de deuropening. Ongeveer drieëndertig. Zij ziet er jong uit voor haar leeftijd. Een lichte brunette, met enige goede wil zou men de kleur van haar haren kastanje kunnen noemen. Misschien knap, eerder interessant, evenwichtig ondanks een lichte pathologische inslag)
U had mij niet verwacht, heren?
Neen, eerlijk gesproken, wij hadden u niet verwacht, maar wij zijn zielsgelukkig dat u onaangemeld is gekomen.
Er zijn toneelstukken, waarin van het begin tot het eind alleen maar mannen voorkomen maar die zijn weinig aantrekkelijk.
In onze kloosters worden dagelijks zulke toneelstukken opgevoerd.
Het eerste of het laatste bedrijf?
Bij de inwijding van de novieten denkt men onwillekeurig aan het uur van de stervenden.
En omgekeerd bij het sacrament der stervenden aan de inwijding van de novieten.
De leer van de eeuwige wederkeer, waarschijn-
| |
| |
lijk afkomstig van een sekte van de Perzische hoogvlakte, zal op het volgende concilie op haar theologische zuiverheid worden onderzocht. (Een klok klepelt in de verte) Dat is het luiden voor de completen. Ik zal u moeten verlaten, ik word in de pastorie verwacht. Ik dank doña Isabela, dat u verschenen is. Ik dank u, don Fernando, dat ik met u mocht kennismaken. Ik dank u, don Rodrigo, voor uw vriendelijk onthaal. (De monnik af)
U moet de gevaarlijkheid van de Italiaanse monniken niet overschatten. Dat is een kwestie van stijl. Bij een hoveling zou het niet passen, bij een habijt staat het wel aardig.
Weet u waarom ik gekomen ben?
Ik geloof niet dat wij dat zouden kunnen raden.
Ik had mij al van mijn jurk ontdaan, ik had al mijn peignoir omgeslagen. Ik zat voor de spiegel en verzorgde mijn kapsel voor de nacht, ik trok de kam behoedzaam door mijn haren. Ik vraag mij dan af, als ik de kam zo langs mijn schedel trek, wat voor kleur haar ik heb. Donkerblond? Lichtbruin? Zou men van kastanje kunnen spreken? Niets zo heerlijk voor een vrouw als voor een spiegel zitten, in peignoir en de kam door haar haren halen. Men kan de eigen schoonheid met diepe teugen inademen en mag toch ontspannen blijven. Anders moet men zich zo inspannen om mooi, interessant, in hoge mate aantrekkelijk te zijn (zij lacht; de mannen lachen) . Men ziet er zo mooi uit, zo heerlijk mooi, het peignoir neemt steeds meer de allure aan van een bruidskleed. Ik zou mij verder voorbereid hebben voor de slaap, het zoete lommer zonder kommer, ware het niet ... ware het niet ... dat in de stilte een stem tot mij was doorgedrongen, ware het niet dat een stem bij mij had aangedrongen u op te zoeken, mij bij u te voegen, mij naar u te voegen ...
Het moet de stem van een engel zijn geweest.
Was het een stem of was het helderziendheid?
| |
| |
Was het apathie? Of was het telepathie?
Ik heb de hele middag aan u gedacht. De hele middag, terwijl het licht toenam en afnam, terwijl de schaduwen inkrompen en uitrekten. Ik heb de hele middag aan u gedacht. Wat moet er van de gravin worden? Wat moet er van de gravin worden?
Waarvoor bent u dan bevreesd?
Het zoemde maar door mijn hoofd. Wat moet er van de gravin worden? Zo zoemde het alsmaar door mijn hoofd.
De graaf is soms een zeurkous, u moet hem verontschuldigen.
Don Rodrigo, u bent te lang opgesloten geweest in La Mancha. Iedere verandering jaagt u vrees aan.
Ja, vindt u ook niet? Hij moest wat worden opgemonterd.
Ja, u moet mij verontschuldigen. Ik wilde een wandeling maken in de avondlucht. Dat geeft verstrooiing. U kunt dan de tijd gebruiken om voorbereidingen te treffen voor Madrid.
U zou daar ook een bijdrage voor kunnen leveren.
Het zou geen belangrijke bijdrage zijn. Ik ben niet op de hoogte van balletten en pavanen. Ik wilde trouwens de kapelaan nog een vraag stellen. Een ernstige vraag. Een diepernstige vraag. Hoe komt het, dat ik hem eensklaps in het geheel niet meer vertrouw? Ach mijn hart, wanneer komt het tot bedaren? Wanneer zal ik mijn omgeving weer vertrouwen? Wanneer zal ik de mensen nemen voor wat ze zijn, voor zoals zij zich voordoen? Ik zal niet lang wegblijven. Ik ben zo terug. Laat u zich niet aan mij gelegen liggen. Bekommert u zich niet om mij. (De graaf van Morina exit. De atmosfeer wijzigt zich aanstonds na diens vertrek. Er ontstaat tussen de twee overgeblevenen een sfeer van intieme verstandhouding, niet vrij van wantrouwen en intrige)
(nadat de sfeer van verstandhouding en wan-
| |
| |
trouwen haar hoogtepunt heeft bereikt, zo nodig door bijkomstige geluiden, kraken van het versleten meubilair of nachtelijke ritselingen buiten, op de juiste wijze gedoseerd) Wat moet ik doen, don Fernando? Wat moet ik doen? Ik heb u alles verteld, ik heb mijn hart binnenstebuiten gekeerd, wat moet ik doen?
(afwisselend waakzaam en ronduit achterdochtig) Hebt u mij alles verteld, doña Isabela, alles wat u gedacht en gevoeld heeft sedert de dag van uw gevangenneming tien jaar geleden, in Madrid en vandaag dat ik met u dit gesprek voer in La Mancha?
Alles, alles heb ik u verteld. Zo is het gegaan, zoals ik u verteld heb. Zo en niet anders.
(op en neer wandelend, in zichzelf verzonken, zonder acht te slaan op de ander) Zo is het gegaan. U poogde met uw twee vriendinnen, doña Emilia en doña Rosario, de vlucht te nemen door een van de honderdeen geheime gangen van het paleis, toen u door een groep opstandelingen werd ontdekt.
Ja, drie mannen in vodden van kleren, met stoppelbaard, met een stallucht, met een lucht van verse aarde, afstotelijk en toch aantrekkelijk.
Zo is het, oproerkraaiers dragen altijd vodden van kleren. Dat hoort er zo bij. Ook de stallucht. U werd weggeleid in een ossewagen.
Wij werden van elkaar gescheiden en ieder in een huifkar weggevoerd.
Urenlang hobbelde de ossewagen over de straatweg van Madrid naar Toledo. U lag er tussen de soldaten. Zij hielden zich geruime tijd afzijdig, totdat er een het besluit nam zich met u onledig te houden. Hij streelde uw haren en uw wangen. Totdat een ander besloot zich verder gaande vrijheden te veroorloven. De tweede heeft het misschien gedaan uit jaloezie tegen de eerste, die zich tot uw haren en wangen bepaalde.
Ook mijn neus en mijn oren.
Ik vermoed dat de tweede het uit jaloersheid tegen de eerste heeft gedaan.
| |
| |
Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat het zo gegaan is. Het is moeilijk of misschien al te gemakkelijk in het hart van een soldaat in tijd van oorlog te lezen.
En u weigert verder enige bijzonderheden te vermelden over de handtastelijkheden van de tweede soldaat, de jaloerse vlegel zullen we maar zeggen.
Ik zou u graag nadere bijzonderheden meedelen. Ik zou graag een venijnige jaloersheid bij u opwekken. Of misschien ben ik daar juist bang voor.
U wilt mij dus sparen, doña Isabela?
Neen, dat is het niet, don Fernando, maar ik herinner het mij niet meer. Ik herinner het mij in het geheel niet meer. In het geheel niet meer. Niet meer.
Hoe zou een vrouw liefkozingen kunnen vergeten?
Ik herhaal het, don Fernando, omdat ik de liefkozingen niet heb meegemaakt. Ik heb ze niet bijgewoond. Ik was toen al weer aan mijzelf onttrokken.
Doña Isabela was in de droom opgenomen die zij voor het eerst in haar kinderjaren heeft gehad en nu al gemeengoed van de Spanjaarden is geworden. Zij werd met een dolk doorstoken. Zij werd in de hemel opgenomen met het bloedende hart, om voor het arme volk van Spanje te bidden. Het arme, arme volk. Dat wij nog zonder tranen kunnen leven.
Zoiets moet het geweest zijn, maar vager. Zoiets, maar woeliger en bloemrijker.
(eensklaps het verhaal versnellende) Drie dagen heeft zij in de cel doorgebracht in het Alcazar. Een donkere cel in een van de donkere gangen in de kelder van het Alcazar. Zij kreeg overvloedig eten en drinken, maar zij mocht de cel niet verlaten. Zij kreeg alleen bezoek van een vrouw, die het eten bracht en de ton kwam ledigen. Zij wist niet of het dag, of nacht of avond was. Het was er grauw of donker. Toen klonken de stappen van een soldaat. De deur werd opengetrokken. ‘Hoor eens,’ zei hij, ‘trek deze kleren aan en volg mij. Volg mij. De bewakers
| |
| |
zullen je voor een zigeunerin houden. Gedraag je ernaar. God zij met je. God vergeve ons.’
Gang in, gang uit. Eerst bleef het grauw, toen begon het langzaam te lichten. Toen ik buiten stond, keerde ik mij om om de soldaat te bedanken, maar hij was alweer uit het oog verdwenen. Ik begon te lopen, snel, alsof ik door een meute honden werd achtervolgd. Snel naar een van de poorten van Toledo.
De krijgskansen waren intussen gekeerd. Zij had de poort van Brisago nauwelijks verlaten of daar bevond zij zich tussen de koningsgetrouwe troepen, die juichten. Een zigeunerin! Een zigeunerin! Een danseres. Olé Olé! Haar hart popelde van blijdschap.
Ja, maar dat gebeurde maar voor enkele ogenblikken, even later had ik mijn keuze gedaan.
Zij wilde niet een Spaanse prinses zijn, zij wilde een Spaanse vrouw zijn. Zij begon haar tweede bestaan. Zij gaf voor te zijn een danseres van een groep, die door de samenzweerders was terechtgesteld. Alle op haar na, omdat de bevelvoerende kapitein plannen met haar had gehad.
Het leven is vol plannen van de mannen tegen de vrouwen en de vrouwen tegen de mannen.
Haar tweede bestaan was begonnen. Zij werd in een andere groep opgenomen. Zij bereisde alle provinciën van Spanje van het noorden tot het zuiden (vervolgens nadrukkelijk wantrouwend) , of is het niet zo gegaan? Is het niet precies zo gegaan?
Zo was het, don Fernando, ik wilde niet een Spaanse prinses maar een Spaanse vrouw zijn.
Zij danste in Asturias en Aragon, in Leon en Castilia, in Estremadura en Vazcuña.
Ja, in het begin vond ik het heerlijk te dansen, zomaar om te dansen. Als kind had ik een goede balletmeester gehad.
Ja, die is er nog. Maestro Pazzolino is er nog. Maître de ballet van het hof.
Hoe heerlijk zal het zijn hem weer terug te zien.
| |
| |
Maar ook aan het tweede bestaan kwam een einde. Zij was als alle danseressen, die na enige jaren het dansen moe worden, die een huwelijk willen aangaan. Met een rijke koopman of een schuchtere landedelman.
Zo heb ik het niet uitgedrukt.
Het gaat niet om de woorden, het gaat om wat er gebeurde. Zij kon zich niet tevreden stellen met het leven van een Spaanse vrouw, maar zij wilde een Spaanse gravin zijn.
Een Spaanse gravin, die tegelijk een Spaanse vrouw was.
Zij zou er zich mede tevreden gesteld hebben het geslacht van de Morina's voort te zetten.
Ja, ik zou er mij mede tevreden gesteld hebben als jij niet eensklaps weer in mijn leven verschenen was. Ineens wist ik wat ik al die tijd meende vergeten te zijn en toch had geweten.
Dat zij niemand anders was dan de Infanta voor wie op 4 mei het feest van de herdenking wordt gevierd.
Don Fernando, wat moet ik doen? Ik kan mijn man en kinderen niet verlaten.
U hoeft ze niet te verlaten als u naar Madrid gaat.
Ik wil blijven in de schaduw van de vergetelheid. Ik wil een Spaanse vrouw zijn en niet een Spaanse prinses.
Ik twijfel niet of u zult met mij meegaan.
U weet dus dat ik met u mee zal gaan en mijn man en kinderen zal verlaten?
Wij zullen morgen verder spreken. Onder de kurkeik.
De kurkeik kan ons niet aan de ogen van anderen onttrekken.
Dat is ook niet de bedoeling. Het gaat alleen om het theatraal effect.
Maar had u mij niet herkend? U die mij zolang hebt gekend.
(waakzaam, achterdochtig) In tien jaar
| |
| |
kunnen de mensen veranderen. Ik kan nog niet geheel aan u wennen. Ik weet niet of ik u in alle opzichten kan vertrouwen.
U was altijd een kwelgeest. Hoe jammer dat u niets veranderd bent.
Gravin, het gaat niet om mij, maar om u. De spiegel wacht om u terug te kaatsen, het peignoir om zich om uw schouders te vlijen en de kam om door uw haren te glijden.
(Don Fernando leidt de gravin bij de hand weg, hoffelijk zoals het in de pavane geschiedt. Dadelijk daarop verschijnt de graaf van Morina door de rechterdeur. Hij kijkt voorzichtig om zich heen, opent de linkerdeur naar onraad speurend)
Het is veilig, komt u binnen, kapelaan.
Een dichter heeft eens gezegd: ‘Het wordt geheimer hoe meer ik mijmer.’
Hebt u het gesprek kunnen volgen?
Wij moeten God danken, don Rodrigo, dat uw kasteel de nodige dubbele muren heeft.
Waarom moeten wij dankbaar zijn?
Wij weten nu het geheim van het feest van de Infanta.
Ik begrijp nog altijd niet wat er gaande is.
U bent niet gewend aan het afluisteren van stemmen.
Wat bedoelt u? Wat bedoelt u?
In de biechtstoel horen wij alleen de stem, wij zien niet het gezicht.
Het geheim van de hertog van Talavera is mij duidelijk geworden. Het geheim van het feest van de Infanta. Het is zo vreselijk dat men aarzelt het uit te spreken.
U jaagt mij angst aan. Vertel toch.
Luistert u. Wat vandaag gebeurd is, is al jaren tevoren eveneens gebeurd. De hertog zoekt eerst naar een jonge vrouw, met een sprekende gelijkenis met de Infanta. Hij brengt haar vervolgens onder zijn invloed ...
| |
| |
Zijn geestelijke invloed. Zij spreekt niet haar eigen woorden, zij spreekt de woorden van de hertog van Talavera. Zij heeft niet haar eigen gedachten, zij heeft de gedachten van de hertog van Talavera. Zij meent dat zij de prinses is omdat de hertog dat meent of meent dat hij dat moet menen.
Waarom zou hij menen dat hij iets zo uitzonderlijks zou moeten menen?
Zou ik op mijn beurt moeten menen, dat u te zot of te bot is? Gaat u nog altijd geen licht op? U zult het buskruit niet uitvinden. Bent u wel de gravin waardig? De hertog meent, dat hij dat moet menen, omdat de jonge vrouw anders de rol van de Infanta niet overtuigend zou kunnen spelen.
En wat is er voor vreselijks aan, dat de jonge vrouw de rol van de Infanta op overtuigende wijze speelt?
Alles gaat een gewone gang, totdat het ballet zijn slotopvoering heeft gevonden. Dan stort de illusie ineen. De hertog blijft wie hij altijd is geweest, de hertog van Talavera, maar de jonge vrouw vindt de weg naar haar vroeger bestaan niet meer terug. De weg is versperd. Versperd versperd versperd. Zij neemt de sluier aan of legt alle sluiers af.
Meent u dat de hertog ontucht pleegt met zijn slachtoffers?
Het verhaal gaat dat het eenmaal is gebeurd, maar zonder twijfel is dat niet zijn hoofddoel.
Maar wat zou er gebeuren als de jonge vrouw niet de Infanta speelt, maar de Infanta is.
Dat maakt weinig verschil. Zoals de Vlamen zeggen, verdomd weinig verschil. Het is de bedoeling dat een Infanta een Infanta is en niet een Infanta speelt.
Ik ben u bijzonder dankbaar voor uw kostbare inlichtingen. Wij moeten alle maatregelen treffen om de gravin te redden van de ziekelijke betoveringen van don Fernando.
Ik zal bijtijds toestemming moeten vragen van
| |
| |
de primaat van Toledo om mijn parochie tijdelijk te verlaten.
U liegt maar dat uw moeder stervende is.
Dat gelooft geen primaat of vicaris in Spanje. In Spanje sterven de moeders het laatst. Zij blijven in leven om al de rampspoed van het gezin te incasseren. Arme moeders.
U dient een verzoekschrift in bij de vicaris van Ciudad Real of liefst de primaat van Toledo, dat uw vrouw tijdens haar verblijf in Madrid gevolgd wordt door haar geestelijke raadsman.
Moet daar een beweegreden voor worden opgegeven?
U vermeldt dat het geschiedt propter decorum et virtutem mulieris non fortissimae.
Ik zal niet nalaten volgens uw aanwijzingen te handelen. Het is maar gelukkig dat er dubbele muren bestaan. Anders hadden wij niets geweten.
Toch is het verschrikkelijk dat wij leven in een land van geheime gangen en dubbele muren.
Eerwaarde, u maakt zich voortdurend schuldig aan tegenspraak.
Luistert u, don Rodrigo, het leven bestaat dank zij de tegenspraken.
Ik hou mij maar bij mijn opgetogenheid met de dubbele muren.
U hebt gemakkelijk praten. Ik had laatst een vreselijke droom. Ik zie een muur vrijwel geheel met klimop begroeid. Het geval deed denken aan de villa Farnese bij Rome. Langzaam had een afzichtelijke gebeurtenis plaats. De klimop begint te bloeien, maar de bloesems namen zonder noemenswaardige aanleiding de vormen aan van mensenoren. Afstaande oren en vastgeplakte oren, oren glad opgepoetst en oren met harige antennes. Oren met enorme afmetingen en oren met onbeduidende schelpen. De bloesemoren waren van verschillende afmetingen, van afwijkende vorm, maar zij hadden een eigenschap ge-
| |
| |
meen, zij waren uitsluitend op het gedruis van lastertongen afgestemd.
Hebt u vaak zulke mistroostige dromen?
(de ogen ten hemel gericht, de handen ten gebed) Ora pro nobis. (Doek neer)
|
|