| |
| |
| |
Brief aan een neerlandicus op Curaçao
Zeer Geachte Heer S.,
Hartelijk dank voor uw brief. Ik haast mij uw vragen te beantwoorden, in de volgorde waarin zij zijn gesteld.
Marsman heeft het essay ‘De Aesthetiek der Reporters’ aan u opgedragen. Kunt u daar de reden voor opgeven?
Antwoord. Marsman heeft dit essay geschreven naar aanleiding van de vele gesprekken die wij gehad hebben over de verhouding van het metafysisch en het realistisch wereldbeeld. Ik heb toen het standpunt verdedigd dat het volledige leven de tegenstelling inhoudt, wezenlijk of maar schijnbaar, van het huiveringwekkende, ‘the awe’ zeggen de Engelsen, en het menselijke of, zoals men ook wel zegt, het intermenselijke. De confessionelen hebben tegenwoordig een voorkeur voor de onderscheiding verticale en horizontale belevenis. Ik meen dat ik Marsman herhaaldelijk gewezen heb op het veel voorkomende euvel bij Europese auteurs, dichters zowel als prozaïsten, zich van het huiveringwekkende te willen verzekeren buiten alle menselijke belevenis om. Dat is eenvoudig een onmogelijkheid. Dat is het huiveringwekkende-op-een-koopje. De reporter daarentegen tracht zich te beperken tot de feitelijke verhoudingen, wat nog iets anders is dan de menselijke verhoudingen, en raakt eveneens in een impasse. Deze gesprekken werden destijds in Utrecht gevoerd. De musicus Wouter Paap, die ook de schrijfkunst met soepele hand beheerst, heeft een bijzonder aantrekkelijk aperçu gegeven van het culturele leven in Utrecht tussen de twee wereldoorlogen. Als men tussen de regels door weet te lezen, bemerkt men dat een belangrijk gedeelte van de dichters, die elkaar daar ontmoetten, onder andere in het Café Flora bij het Lucas Bolwerk, in een impasse verkeerden. In het bijzonder was dit het geval met Nijhoff, Marsman en Slauerhoff. Men zou een be- | |
| |
langrijk gedeelte van de Europese poëzie de titel impasse mee kunnen geven. Fokke Sierksma spreekt ergens van ‘Europa in de klem’.
U heeft zich altijd afzijdig gehouden van het tijdschrift De Gemeenschap, hoewel u vele jaren in Utrecht heeft gewoond. Kunt u daar een reden voor opgeven?
Antwoord. Ik had een grote waardering voor Jan Engelman, een van de belangrijkste redactieleden, naast de gebroeders Kuitenbrouwer (Louis Kuitenbrouwer: Albert Kuyle). Waardering voor de kunstenaar én de mens Jan Engelman. Het hinderde mij in het geheel niet dat hij, mogelijk terecht?, werd beticht van bepaalde ivoren toren-eigenaardigheden die mijns inziens trouwens zich nooit volledig hebben kunnen laten gelden bij een journalist die voor zijn broodje moest werken. Ik ben achteraf erg blij dat ik het ben die het poëtische huisje aan de Van Asch Van Wijckkade heb ontdekt waar deze begaafde en beminnelijke maar enigszins onhandige dichter-journalist gedurende vele jaren min of meer ongestoord heeft kunnen werken. Ongestoord, zeg ik, Jan E. had een voorkeur voor het archaïstisch woord ‘stoorloos’. Vestdijk laat zijn beschouwing over Engelman, in Lier en lancet (een bijzonder aantrekkelijke bundel essays, zo heerlijk pseudo-wetenschappelijk, zo heerlijk verneukeratief, als alleen Vestdijk dat kon), van dit typisch Engelmanse begrip ‘stoorloos’ uitgaan. Mijn afzijdigheid van de heren literatoren van De Gemeenschap, met hun aura van propagandisten voor een nieuwe middeleeuwen of zoiets dergelijks, hing voornamelijk samen met bepaalde karaktereigenschappen van Albert Kuyle, die zo vaak met lumineuze ideeën, in feite aardige jongensachtige vondsten, op de proppen kwam, dat sommigen hem een blonde engel noemden, maar die mijns inziens even vaak blijk gaf van een half roddel-, half verklikkersmentaliteit, waarvoor ik weinig appreciatie had en die ik trouwens meestal dodelijk vermoeiend vond. If you want to fight, join the army, kon men destijds lezen in de Jockey Bar op Montparnasse. If you want to gossip, zou ik eraan willen toevoegen, join the intelligence service. Bij wijze van curio- | |
| |
sum zij opgemerkt dat het in de abdij in Oosterhout was,
dat ik kennismaakte met Kuyle. Hij was daar voor een paar dagen neergestreken met Albert Helman, die ik toen trouwens eveneens voor de eerste maal ontmoette. Kuyle praatte honderduit over de Indiaanse voorouders van Helman, die maar sip en zuinig voor zich uit bleef kijken. Kuyle en Helman waren toen al, meen ik, boezemvrienden die hartgrondig de pest aan elkaar hadden.
Uit uw studie van Nijhoff zou men kunnen opmaken dat u Pieter van der Meer de Walcheren heeft gekend. Heeft u hem in de abdij in Oosterhout ontmoet?
Antwoord. Ik heb hem, voor zover ik mij herinner, nooit in de St.-Paulusabdij ontmoet, wel herhaaldelijk bij de ‘lekenapostel’ Theo Trip die in Bilthoven woonde, in een villa midden in een vrijwel altijd ruisend altijd schwarzwaldachtig donker dennenbos, en daar discussies arrangeerde over de toekomst der religie, in hoofdzaak het christendom en het katholicisme, bijgewoond door zeer geleerde professoren uit Leuven en iets minder geleerde professoren, eigenlijk niet hoogleraren maar leraren, van het Klein Seminarie Ypelaar, maar ook vooraanstaande vrijdenkers als de teerhartige anarchist Kees Boeke en de schizoïde en plezierig agressieve bohémien Fernhout die bij tijd en wijle niet op de bijeenkomsten verscheen maar alsdan acte de présence gaf door de ruiten ‘door te drukken’. Niet een eenvoudige zaak, ruiten doordrukken, het vereist een speciale inbrekerstechniek. Fernhout deed dat uitsluitend uit protest tegen de religie in het algemeen en meer in het bijzonder tegen de katholisering beneden en/of boven de Moerdijk. ‘Hij is weer bezig,’ merkte dan de lankmoedige lekenapostel Theo Trip op. Het begon met een geluid dat veel weg had van het knagen van muizen. Een soort voorbode van vergruizelend glas? Fernhout, wiens voornaam mij op het ogenblik niet te binnen wil schieten, was de ex-man van Charley Toorop en vader van twee zeer begaafde zoons, Edgar (Eddy) Fernhout, schilder van het bezonken verdriet en het nog meer bezonken koloriet, en de cineast John (Johnny) Ferno, associatie met Inferno?, die ook
| |
| |
op de Antillen heeft gefilmd en daar enkele buitengewoon charmante documentaires heeft gemaakt, ik meen in 1957, de film abc over de Benedenwindse en de film Blue Peter over de Bovenwindse eilanden. Ik had grote waardering voor Pieter van der Meer de Walcheren, om zijn luciditeit en zijn Erasmiaans gevoel voor tolerantie. Hij was zeer sterk Frans ingesteld, maar was vrij van de exaltatie van Léon Bloy, zijn geestelijke leidsman. Alhoewel alhoewel, hij vond het toch niet prettig als men de geschriften van Bloy trachtte te bekritiseren. Misschien zou men dit een incident kunnen noemen, een minimaal incident: naar aanleiding van een uitlating van Bloy had ik hem herinnerd aan de merkwaardige uitspraak van Theresa van Avila: ‘arrobamiento es abobamiento’ (vrij vertaald ter wille van het rijm: extase hoort bij de dwazen). Van der Meer antwoordde niet, maar bleef mij even aankijken, met een licht verwijt in de ogen. Hij was volgens mij van nature een mysticus, maar daarnaast ook een verfijnde wijnkenner, niet alleen van de dure soorten, maar ook van de meer modeste landwijnen. Ik weet achteraf niet wat ik het meest in hem apprecieerde, zijn kwaliteiten als mysticus of zijn capaciteiten als wijnproever. Hij wist evengoed de heiligen als de bordeaux uit elkaar te houden. Misschien is dat eigenlijk ook niet zoiets bijzonders en hoorde hij wezenlijk nog in de tijd toen de benedictijnen, naast al hun andere besognes van meer spirituele aard, ook benedictine maakten. Ik herinner mij nog zijn laatste afscheid, ‘La grâce du Seigneur soit pour vous tous,’ dat zei hij zomaar heel gewoon. Mir nichts dir nichts. Waarna hij in de winternacht van het ruisende bos verdween. Naar Damascus? Naar Oosterhout?
Komt Pieter van der Meer de Walcheren voor in uw roman Bewolkt bestaan?
Antwoord. Voor zover mij bekend, komt Pieter van der Meer niet in Bewolkt bestaan voor, al wil ik mijn mening gaarne voor een betere prijs geven. In ieder geval had hij niets-maar-dan-ook-niets gemeen met de twijfelzieke Pastoor Hendrikx. De passage over deze geestelijke behoort mijns inziens tot de interessante gedeelten van deze roman die
| |
| |
ik, naar het bekende woord van Sartre, zijnde zelf de schrijver nimmer kan hebben gelezen. Ik denk vooral aan het moment waarop de monstrans door een kei uit het onzichtbare wordt getroffen. De energetische onzichtbaarheden, of onzichtbare energieën?, spelen een belangrijke rol in de nachten van Caribia. Voer voor parapsychologen? Ik zou de mening van de professoren Tenhaeff en Van Praag hieromtrent moeten inwinnen.
Van wanneer dateert het artikel ‘Curaçao, eiland der vrijheid’ in De Nieuwe Eeuw heeft gestaan?
Antwoord. Ik heb verschillende malen gepubliceerd in De Nieuwe Eeuw uit de tijd van Jan Engelman, maar van een artikel met de titel ‘Curaçao, eiland der vrijheid’ kan ik mij nauwelijks meer iets herinneren. Misschien zou het anders zijn als ik het artikel onder ogen had, maar wat een moeite zou het kosten om dat op te sporen. Het lijkt mij bovendien niet een titel die spontaan uit mijn pen kan hebben gevloeid. Titel van een kritiek? Of van een interview?
Kunt u zeggen in welke stad u getrouwd is?
Antwoord. Mei 1936 in Amsterdam. De getuigen waren Carel Willink, de schilder, en de jurist mr. Hans Vos die in 1945 in Theresienstadt is omgekomen, enkele dagen voor de bevrijding.
Is er een voorval of een boek dat u tot Mijn zuster de negerin heeft geïnspireerd of is het idee helemaal van uzelf?
Antwoord. In Mijn zuster de negerin vindt men, meen ik, een vervlechting van twee duidelijke hoofdmotieven: van de interetnische verhouding, dus de vermenging der rassen, en van de incestueuze verhouding, dus de verbreking van het intra-familiale taboe. Het zijn twee motieven die zich zonder meer aan ons opdringen in de samenlevingen der Benedenwindse eilanden, op het ene eiland sterker dan op het ander. Ik weet overigens niet of mijn aandacht zich op deze motieven, hoe voor de hand liggend ook, had geconcentreerd, als ik niet tijdens mijn studentenjaren had kennisgenomen van gewoon- | |
| |
ten en zeden aan archaïsche vorstenhoven in Egypte en Griekenland en van de discussies oxer de dieptepsychologie onder de zenuwartsen in Wenen. Memphis, Mycene en Wenen, zij hebben mij elk op eigen manier gefascineerd. Ik herinner mij een zomeravond in Utrecht, die voor mij onvergetelijk is gebleven. Wij zaten, Pyke Koch en ik, met open ramen in onze gemeenschappelijke zitkamer aan de Nobelstraat, boven de sigarenzaak ‘Van ouds in het Vosje’. De avondbries had alle vis- en parfumlucht weggewaaid, die anders hardnekkig placht te blijven hangen in deze vrij nauwe winkelrijke straat. Pyke Koch, die meestal schilderde of viool speelde, hij weifelde nog tussen deze twee vormen van kunst, las nu voor uit een van de weinige boeken waaraan hij gehecht was, Frau Beate und ihr Sohn van Arthur Schnitzler. Ik kon hem niet letterlijk volgen, maar ik vond het niettemin in één woord verrukkelijk. Victor van Vriesland, die kort geleden gestorven is, was de eerste die mijn novelle besprak, in de Nieuwe Rotterdamse Courant. Hij behandelde haar vooral naar de maatstaven van de dieptepsychologie. Prof. Gomperts in Leiden, de dichter-essayist Hans Gomperts, heeft, naar hij mij kort geleden meedeelde, de novelle op zijn college besproken als het voorbeeld van een incestverhaal. Dr. D.A.
de Graaff, kenner van de Europese maar vooral wel de Franse literatuur, schrijver onder andere van Arthur Rimbaud et la durée de son activité litéraire, deelde mij als compliment mede er zich over te verheugen eindelijk weer eens een voortzeter te kunnen begroeten van de tradities van de faraonen en Atriden. faraonen en atriden, ja dat zei hij. Kort geleden werd mij verteld dat ook prof. Garmt Stuiveling deze novelle op zijn college had behandeld, maar dat hij daarbij vooral aandacht had geschonken aan het historisch en sociaal aspect. In Holland, meen ik, ziet men toch vooral het incestueuze taboe. Op de Antillen is men vooral geneigd de ogen te sluiten, en wel voor beide taboes, zowel het incestueuze als het interetnische. Mijn volk, mijn volk, wanneer zult gij ophouden de ogen te sluiten en zult gij met open vizier de werkelijkheid tegemoettreden. Ik weet dat er zich een nieuw type ogensluiters heeft ontpopt, diafragma-op- | |
| |
een-kier-figuren, die menen dat de taboes tot een voltooid verleden tijd behoren. In werkelijkheid behoren deze taboes tot het verleden, zeker, maar in niet mindere mate ook tot het heden en de toekomst.
Wanneer is uw moeder overleden?
Antwoord. Mijn moeder, Marie Antoinette Clémence Debrot, geboren Nouel, stierf in 1937, geheel onverwacht. Zij was respectievelijk de dochter en zuster van de Venezolaanse guerrillero's avant la lettre Adolfo Nouel en Dr. Mauricio Nouel. Toen haar vader, na een mislukte opstand, waarbij hij het rechteroog had verloren, op Curaçao terugkeerde, reageerde hij op meewarige bejegeningen met de woorden: voor wat te zien valt op Curaçao is één oog meer dan voldoende (por loque hay a ver en Curazao un ojo me basta). Ik weet overigens nog altijd niet wat mijn grootvader zoal op Curaçao gezien heeft.
Wanneer bent u precies op Curaçao gekomen in 1948?
Antwoord. 14 februari, het was de verjaardag van mijn vrouw toen ik voor de zoveelste maal in mijn leven tussen de twee grijze forten aan de St.-Annabaai doorvoer. Het is, zoals u weet, de enige plaats waar ook koopvaardijschepen bij het binnenvaren door de vlag van het fort worden begroet.
Woonde Maurits Escher in de kamer die u nu hebt?
Antwoord. Ja, wij hebben hem hier verschillende malen opgezocht in het laatste jaar van zijn leven. Het was een uiterst fijnzinnig man, sceptisch? relativistisch? U weet dat bepaalde mathematici, vooral in Amerika, hem van kennis van of althans vertrouwdheid met de hogere wiskunde verdachten. In feite kon hij, volgens zijn zeggen, in het geheel niet opereren met formules van de hogere wiskunde en toch hebben mijns inziens de mathematici gelijk. In zijn werk wordt voortdurend de relativiteit betrokken van wat binnen of buiten bereik dan wel eindig of oneindig is. Hij had een bijzondere sympathie voor mijn dochter, Jane Debrot, hij zou een tekening van haar maken, maar stierf voordat dit plan kon
| |
| |
worden uitgevoerd. Ik heb het gevoel dat zijn geest soms hier rondwaart. Wij hadden het slechter kunnen treffen.
Mag ik gebruik maken van uw interview over de boeken die u aan het voltooien bent?
Antwoord. Met genoegen. Ingesloten een tweede interview en wel over een onderwerp dat ik reeds omstreeks 1935 met de schilder Willink en de jurist Vos heb besproken, betreffende de culturele identiteit van kleine landen, de tegenwoordige mini-states, die door de supermachten worden verzwolgen of dreigen verzwolgen te worden.
Heeft u, behalve ‘De tijger’, nog andere korte verhalen geschreven?
Antwoord. Ik heb, voor zover ik mij herinner, alleen drie korte verhalen geschreven, waarvan ‘De tijger’ en ‘De spijker’ werden opgenomen in de bloemlezing van Hanny Lim Tussen cactus en agave (uitg. De Wit n.v., Aruba) en het derde, ‘Spel met de titels’, dat zich op Aruba afspeelt, in Het Parool werd gepubliceerd, wanneer? ja wanneer?, ik weet het op het ogenblik niet. Ik heb korte verhalen nooit anders dan op bestelling geschreven.
Van zuster Elina Herrera, een Bonairiaanse bij het katholiek onderwijs op Curaçao, wordt verteld dat zij een familielid is van u. Zou u daar uitsluitsel over kunnen geven?
Antwoord. Mijn verwantschap met Soeur Herrera is daarom al hoogstwaarschijnlijk omdat alle Bonairianen op een of andere wijze met elkaar verwant zijn. De aanspreektitel is dan ook op Bonaire niet ‘amigo’, zoals op Curaçao, of ‘compañero’, zoals op Cuba, maar eenvoudig ‘neef’ of ‘nicht’. ‘Primo’ of ‘sobrina’, Con ta bai primo of sobrina? Hoe gaat het, neef? Hoe gaat het, nicht? B'a caba di pompa la humanidad? Ofte wel: heb je de mensheid weer eens te grazen genomen? Aan de aanspreektitel wordt vrijwel altijd deze merkwaardige enigszins raadselachtige vraag toegevoegd. Wij behoren tot de mini-states, ja zelfs de tiny states, de zeerzeer kleine landen. Wij kunnen het alleen maar bolwerken
| |
| |
door de anderen ofte wel de mensheid weer eens te grazen te nemen. Voorwaar, voorwaar, dat is niet een eenvoudig bestaan. Moet je nét denken!
Ik hoop dat ik u met het bovenstaande enigszins van dienst mag zijn geweest. Met hartelijke groeten voor u beiden en zuster Herrera, mede namens mijn vrouw.
Laren (n-h)
4.11.74
Cordialiter
Cola Debrot
aan drs. Kees Smit | Willemstad | Curaçao
|
|