| |
| |
| |
| |
| |
| |
I Dagboekbladen uit Genève
In memoriam patris
| |
| |
| |
Voorwoord bij de tweede druk
Het lijkt mij wenselijk aan de tweede druk dezer dagboekbladen enkele woorden te doen voorafgaan daar mij gebleken is dat in bepaalde kringen een ernstig misverstand heeft postgevat.
Verschillende lezers hebben mij, per brief of telefoon, doen weten ten volle mijn mening te delen dat de gedelegeerden van de internationale conferenties, de politici voorop, als een ‘zootje’ intriganten, leugenaars en fraseurs moeten worden beschouwd.
Zoals gezegd, deze uitspraak moet op een misverstand berusten. Ik geloof niet dat ik ergens in mijn dagboekbladen een dergelijke opvatting impliciet of expliciet tot uitdrukking breng. Ik ben het met de lezers eens dat liefde tot de waarheid ook de politici niet is aangeboren maar dit kan geen reden zijn om van een ‘stel’ laat staan een ‘zootje’ intriganten, leugenaars en fraseurs te spreken. Wij hebben hier te maken met een van die oordelen, die bij nader inzien zonder twijfel geen stand houden, maar die niettemin een hardnekkig bestaan leiden. Ik heb daarom gemeend niet beter te kunnen doen dan de historische oorsprong en psychologische betekenis van deze denigrerende beoordeling aan een nader onderzoek te onderwerpen. Ik zal niet teruggaan tot de bakermat van onze beschaving in het Midden-Oosten, de Nijldelta, de Joodse staten en de Griekse politeia's, hoewel dit waarschijnlijk zeer wel doenlijk zou zijn, althans voor iemand aanzienlijk beter op de hoogte van dit onderwerp dan ondergetekende. Ik zal niet verder teruggaan dan het jaar 1648, het jaar trouwens dat de onafhankelijkheid van de Nederlandse provinciën internationaal werd bezegeld. Wie vanwege zijn studies of om enige andere reden een van de standaardwerken van de diplomatieke geschiedenis doorbladert, zal zonder twijfel op een ge- | |
| |
geven ogenblik ook de uitspraak van de Zweedse graaf Axel Oxenstierna tegenkomen, opgetekend door zijn zoon die hij ten sterkste had ontraden tot de diplomatieke dienst toe te treden. Zijn voornaamste argument daarbij was wel dat hij in deze dienst nooit anders dan hoogst onbetrouwbare sujetten had ontmoet; hij beschouwde ze allen, en nu horen we voor de eerste maal de aantijging!, als intriganten, leugenaars en fraseurs die hij zich schaamde ooit de hand te hebben gedrukt. Geen gering judicium! Er zijn, behalve historische specialisten, weinig mensen die nog belangstellen in de activiteiten van de graaf hoewel hij als Zweeds
kanselier tijdens de dertigjarige oorlog belangrijke successen heeft geboekt en de besprekingen tijdens de Westfaalse vredesonderhandelingen in vele gevallen ten gunste van de protestanten heeft doen resulteren. Het heeft weinig zin hier na te gaan welke feitelijke aanleiding(en) de Zweedse graaf tot deze uitlating heeft (hebben) verleid. Wel zou het de moeite lonen na te gaan waarom deze uitspraak van Oxenstierna voortdurend door diplomaten wordt herhaald alsof hij daarmee een nieuwe dimensie aan de geschiedbeoefening zou hebben toegevoegd. Ik zou hier op de volgende vragen nader willen ingaan.
1 | Waarom dient de uitspraak van Oxenstierna in haar algemeenheid te worden verworpen? |
2 | Waaraan moet het hardnekkig voortbestaan van deze uitspraak worden toegeschreven? |
3 | Vanwaar de aarzeling van bepaalde personen de hand van de diplomaat te drukken? |
Ten aanzien van de eerste vraag veroorloof ik mij de volgende kanttekeningen. De uitspraak van de kanselier is niet volledig en, voor zover zij als juist moet worden beschouwd, niet genuanceerd genoeg. Ik kan haar in ieder geval niet in haar algemeenheid aanvaarden voor de conferenties die ik gedurende het tijdvak van 1950 tot 1962 heb bijgewoond; onder meer de algemene vergaderingen van de Verenigde Naties in Parijs (Palais de Chaillot, 1951) en in New York (Head-quarters, 1952 tot en met 1961), de vergaderingen van de In- | |
| |
ternationale Arbeidsorganisatie (iao of ilo) in Genève in 1956 en 1957 en tenslotte de interregionale besprekingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen die meer bekend staan onder de naam van Ronde Tafel Conferentie ter voorbereiding van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, gedurende de jaren 1950 tot 1954 in Den Haag, Paramaribo en op de Antilliaanse eilanden. Uit statistieken, waarvan mij vertrouwelijk inzage werd verleend door functionarissen van het secretariaat respectievelijk van de vn in New York en iao (ilo) in Genève, blijkt dat het percentage intriganten zelden hoger dan 8% stijgt, dus op de honderd deelnemers slechts acht intriganten, en dat het aantal leugenverkopers steeds om en nabij de 10% blijft zweven. Het hoogste percentage wordt bereikt door de fraseurs (60%) terwijl de resterende 22% voor rekening komt van de deelnemers die men als randfiguren pleegt te kwalificeren. Deze gedelegeerden hebben vrijwel geen eigenschappen gemeen met de intriganten, leugenaars en fraseurs die men ter bekorting ook wel aangeeft met de beginletters van de Engelse en Franse benamingen, dus de ilp's en de imp's. Wij kunnen de volgende randfiguren onderscheiden: a De playboys en playgirls die zich voornamelijk maar toch niet uitsluitend met
‘Wein, Weib und Gesang’ bezighouden. Zij vallen vaak genoeg terug op beursspeculaties, de naam Wall Street heeft nu eenmaal zijn attracties, en op hun relaties met Zwitserse bankdirecteuren die steeds de belangstelling hebben genoten van vreemdelingen tijdens hun bezoeken aan de Helvetische kantons. Wij hebben vooral in Zwitserland met de meest uiteenlopende pseudo-gedelegeerden te maken: toeristen, die gaarne een scheve ski rijden; ouders die hun kinderen naar internaten in Lausanne of Neuchâtel vergezellen; tuberculeuze maar voornamelijk toch wel psychiatrische patiënten die in sanatoria moeten worden opgenomen; en tenslotte de pseudo-gedelegeerden die ook zelf niet weten waarom zij zo graag langs de weg der conferenties de kantons binnenglippen. b Het tweede type randfiguren wordt vertegenwoordigd door deskundigen die als adviseurs zijn toegevoegd aan de delegaties, meestal specialisten op het gebied van het internationaal
| |
| |
publiek- of privaatrecht of van economische en financiële verwikkelingen. Deze deskundigen zijn in het algemeen weinig toegankelijk voor anderen, zij zetten meestal grote ogen op wanneer zij door onbekenden worden benaderd, zij hebben uiteraard een bijzondere aantrekkingskracht voor de exponenten van spionagediensten. c Een derde groep wordt gevormd door ‘subversieve elementen’ die met het masker van gedelegeerde hun weg door de internationale wereld trachten te banen. Zij gedragen zich meestal toegankelijk genoeg al zijn zij er zich wel degelijk van bewust dat zij in voortdurend gevaar verkeren. Men spreekt openlijk van het gevaar dat de revolutionairen lopen of kortheidshalve van rig, waarbij ook de Engelsen en Fransen van de Duitse initialen van ‘Revolutionär in Gefahr’ gebruik maken. Ik heb in de loop der tijden fascinerende gesprekken gevoerd met de rig-figuren die zich steeds bewust zijn van het doodsgevaar, dat zij evenwel ingecalculeerd hebben in hun opvatting van het bestaan. Zij menen dat elke vorm van versnelde evolutie (= revolutie) offers eist. Dat is zo geweest voor de christenen in de Romeinse arena, de hugenoten in de Bartholomeusnacht en, laten wij niet vergeten, voor de joden in de getto's. Het valt hun met deze opvatting in het algemeen niet moeilijk het gevaar onder ogen te zien. Ik heb waarschijnlijk nog andere randfiguren ontmoet, maar ik kan met deze groepen volstaan om aan te tonen dat lang niet alle gedelegeerden aan de formule van ilp's of imp's beantwoorden. Maar ook de ilp's zelf beantwoorden niet in alle opzichten aan hun eigen karakteristieken. De ilp's kunnen niet onder alle omstandigheden als constante psychologische of antropologische entiteiten worden beschouwd. Het is met enige goede wil mogelijk de intriganten en leugenverkopers als constante
typen op te vatten, typen overigens die weinig evolutionaire tendensen vertonen en door hun grote mate van doorzichtigheid, je hebt ze zó door!, steeds minder bruikbaar blijken te zijn voor het diplomatieke verkeer. Men kan gerust stellen dat de intriganten vrijwel steeds opvallen door hun archaïstische eigenaardigheden, aan de Franse achttiende eeuw ontleend; zij brengen het gesprek maar al te gauw op de onvermijdelijke Talleyrand
| |
| |
waardoor aanstonds een waarschuwingssignaal overgaat. De leugenverkoper, het type van het bekende es ist nicht wahr, treft men vrijwel uitsluitend aan in de Sovjetdelegaties, die voortdurend weifelen tussen verfijning en lompheid, en bij de Duitse gedelegeerden voor zover dezen althans weer het mom van de onderworpen lansknecht hebben afgelegd. De fraseurs zijn van een geheel andere psychologische orde. Wij kunnen onder hen uiterst gedifferentieerde persoonlijkheden aantreffen, vooral als zij zich van de Engelse taal bedienen, omdat de frase in de andere talen makkelijk een onder- of boventoon van ongeloofwaardigheid krijgt. De geschiktheid van het Engels zowel voor gemeenplaatsen als voor uitingen van openhartigheid is een van de redenen waarom deze taal zich ongetwijfeld in de naaste toekomst tot de wereldtaal bij uitstek zal ontwikkelen. De mogelijkheden tot differentiatie van de fraseur hangen met zijn natuurlijke gerichtheid samen. Natuurlijke gerichtheid, zeg ik, het artificiële zou aanstonds aan de geloofwaardigheid te kort doen. Wij hebben hier te maken met gedelegeerden die hun eigen mening of die van hun delegatie, welke de aard van deze mening ook moge zijn, wel degelijk te kennen geven maar dit doen in de vorm van een diplomatieke code waarvoor het niet moeilijk is de sleutel te vinden, mits men een zekere vertrouwdheid met de gebruikelijke formules van de buitenlandse diensten bezit. Om enkele bekende voorbeelden te noemen: in het algemeen kan men het stratageem (= list) van de omkering toepassen, men mag dus vrijelijk aannemen dat in plaats van een ‘constructief gesprek’ wordt bedoeld zoiets als een ‘destructief gesprek’, dat in plaats van ‘evolutionaire tendensen’ moet worden gelezen ‘stationaire tendensen’ en dat met ‘hulp en bijstand aan de ontwikkelingslanden’ eenvoudigweg ‘een uitbating van de ontwikkelingslanden’ wordt
nagestreefd. Maar de decodering langs de omweg der omkering laat zich toch niet automatisch uitvoeren, de woorden moeten in de context worden gewikt en gewogen, men kan anders de ergste blunders begaan. Veelal zal uit de officiële communiqués, die aan de pers worden verstrekt, blijken dat uitsluitend een voorlopige exploratie werd beoogd, met andere
| |
| |
woorden de partijen gaan weer huns weegs na elkaar over en weer te hebben bekeken en afgetast. De fraseurs bestrijken een uitgebreide scala. Wij kennen de gewone windbuil die zonder enige notie met gemeenplaatsen om zich heen strooit, ‘windbag’ zeggen de Engelsen, De ‘windbags’ staan aanzienlijk ten achter bij de ‘phrase-monger’, die op zijn beurt niet het peil haalt van de ‘phraseologist’ tout court. Wij kennen tenslotte ook de fraseurs die als geraffineerde dialectici met de clichés weten te opereren. Zij bezitten een benijdenswaardige beheersing van taal en logica! Zij naderen de fenomenologen van het type Heidegger, zij het dan ook zonder de zwaarmoedigheid van de doodlopende paden, de ‘Holzwege’, van het ondoorgrondelijk zwarte woud. In ieder geval zou het onjuist zijn fraseurs van deze kwaliteit tot de ilp's te rekenen. Ik meen met het bovenstaande te hebben aangetoond dat het judicium van Oxenstierna in zijn algemeenheid niet kan worden aanvaard.
ad 2 Waaraan meet het hardnekkig bestaan van deze uitspraak worden toegeschreven? Het ligt voor de hand te menen dat deze denigrerende beoordeling voornamelijk uitgesproken wordt door mislukte diplomaten die hun echec op een of andere manier trachten te verontschuldigen. Het voor de hand liggende blijkt ook in dit geval niet met de feiten in overeenstemming te zijn. Het zijn in vele gevallen niet de ratés maar juist de geslaagde diplomaten die zich van de woorden van Oxenstierna bedienen. Oxenstierna was trouwens ook zelf het toonbeeld van een geslaagde diplomaat! Het is een niet geringe verdienste op zo succesvolle wijze de onderhandelingen in Westfalen te hebben geleid. Wij hebben nu hier niet met teleurgestelde maar met dualistische persoonlijkheden te maken. De intelligente diplomaat is waarschijnlijk overal en te allen tijde, maar zeker in de westerse beschaving, een knecht van twee meesters, servitore di due padroni, uiteraard op ander niveau dan in de farce van Goldoni. De geslaagde diplomaten vertonen een opvallende verwantschap met dichters met een dualistische inslag, onder wie A. Roland Holst een ereplaats innam. Holst beschouwde zichzelf als afgezant van ‘het eiland der ziel’, het Elysium, die zijn eiland
| |
| |
in de stad van ‘steen en staal’ vertegenwoordigde. Holst was het prototype van de dichter-diplomaat die zich zowel in de askese als het hedonisme, zowel in het absolute van de ‘eeuwigheid’ als de relativiteit van de tijd uitleefde en zich daarbij vaak genoeg bijzonder ongunstig over ‘de heerschappij van uur en feit’ uitliet zonder nochtans zich daaraan te kunnen of willen onttrekken. Het is in deze richting dat men de houding van de geslaagde diplomaat moet zoeken. In christelijke termen gesproken kan men zeggen dat hij zowel de machten van de civitas dei als van de civitas terrena tracht te dienen. Het spreekt vanzelf dat de mislukte diplomaat eveneens geneigd is de deur met de ilp-formule dicht te slaan.
ad 3 Tenslotte zij ten aanzien van de vuile of schone handen van de diplomaat het volgende opgemerkt. Ik beschouw deze weigerachtigheid van Oxenstierna typerend voor persoonlijkheden uit dit milieu. De Zweedse adel schijnt vaak van een merkwaardige afkeer van de menselijke aanraking te doen blijken. Hetzelfde schijnt het geval te zijn met bepaalde protestanten, niet zozeer de luthersen als wel de calvinisten. Mijn vader, van calvinistische oorsprong maar getrouwd met een Venezolaanse, die mocht worden geacht rooms te zijn, vertrouwde mij toe dat hij er zich over verheugde in een roomse familie te zijn opgenomen omdat de roomsen, zo zei hij letterlijk, geen vrees voor de aanraking koesteren. ‘Begrijp je wel wat dat betekent, monsieur Colá, mon fils bien aimé? Het wegvallen van de vrees betekent de eerste uiting van menselijke communicatie. Dat is geen kleinigheid, monsieur Colá.’ Ik moge mij bij de woorden van mijn eenvoudige en wijze vader aansluiten.
Ik hoop hiermee de drie vragen, die de ilp-formule heeft doen rijzen, tot genoegen van de lezer te hebben beantwoord. Lectori salutem, ik hoop dat de lectuur van mijn dagboekbladen u ook ditmaal tot lering, stichting en verstrooiing mag strekken. Het spreekt vanzelf, dit moge hier nadrukkelijk aan het slot worden opgemerkt, dat mijn kritische beschouwing niet afdoet aan mijn bewondering en eerbied voor Axel
| |
| |
Oxenstierna en wel voornamelijk om het beginsel van tolerantie dat hij ook in de moeilijkste uren van de godsdiensttwisten heeft weten hoog te houden.
St.-Bartholomeusdag 1976
Cola Debrot
|
|