tuurlijk, dat de schrijver niet overtuigt; het is een theoretische constructie, die met haar vele, soms ernstig soms grappig bedoelde termen (de ik-persoon noemt zich gaarne ‘exacticus’) wel wat erg naar de schoolbanken van de hbs of,
grootser uitgedrukt, naar de leerstoelen van de Academie riekt.
In een van de meest geloofwaardige spookverhalen van de wereldliteratuur (de ‘verschijning’ van Christine Brahe in Malte Laurids Brigge van Rilke) komen wetenschappelijke termen geen enkele maal voor.
Wanneer dit boek, behalve de herinnering aan een terminologische potpourri, toch ongetwijfeld ook een sympathieke indruk achterlaat, dan heeft het dit te danken aan die enkele bladzijden waarin een eenzaam mens zijn hart uitstort. Het zijn de bladzijden, waarin hij van zijn eenzaamheid op het eiland vertelt; waarin hij de herinnering oproept aan de overleden vriend, de enige mens mogelijk voor wie hij zijn hart geheel heeft opengesteld; of waarin hij naar ‘de zin van het leven’ zoekt, met een ernst, die zelfs de al te nadrukkelijke wetenschappelijke scholing vergeeflijk maakt. Het zijn, alles samengenomen, maar vijftien of twintig bladzijden, maar om deze enkele bladzijden is het, dat wij de schrijver toch dankbaar zijn voor het schrijven, de uitgever voor de publikatie van dit zonderlinge boek.