Verzameld werk. Deel 3. Verhalen
(1986)–Cola Debrot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[pagina 7]
| |
I. Habent sua fata nominaMapen heten de revolutionairen die in de nazomer van het jaar 1947 een einde maken aan het bewind der bolsjewiki, maar Maap is ook de naam waarmee een zekere kruising tusen m(ens) en aap wordt aangeduid, die allicht nooit tot stand kwam, maar voor welker totstandkoming een even rusteloos als nutteloos laboratorium in Moskou alle pogingen in het werk stelde. De overwegingen van de nerveuze jonge dokter Jean-Jacques de Brie Crozme, die het eerst het idee van de kruising Maap opperde, laten zich niet vrijpleiten van simplisme. Simplisme in het biologische, simplisme ook in het sociale van de opzet. Niet zonder emfase meende de dokter, dat het alleen aan de aperte botheid van enige primitieve naturen (of noem ze, voegde hij eraan toe, ongedifferentieerde helden die niet het minste of geringste begrip hebben van de psychologische wetmatigheden waaraan de mens evenzeer gebonden is als aan de wetten van fysica of mechanica), dat het dus alleen aan deze apert-botte of ongedifferentieerde heren te wijten was, dat vrij algemeen nog steeds de opvatting werd gehuldigd dat het sociale vraagstuk der gelijkheid of ongelijkheid langs de weg van de klassenstrijd zoude zijn op te lossen. Divagerend over het onderwerp verklaarde hij nog dat aanhangers van utopistische stelsels, als communisme of anarchisme, voortdurend hun aandacht hielden gevestigd op niet ter zake doende verschillen, met over het hoofd zien van de gemeenschappelijke grondfout: verwaarlozing van de psychologische wetmatigheid. | |
[pagina 8]
| |
Niettemin spoorde hij de Russische regering aan zich niet te laten ontmoedigen door het falen van het eerste experiment. Niet versagen, maar integendeel het eerste experiment overtreffen door een tweede, groter en meer afdoende, en waarvoor dokter De Brie Crozme de bouwstoffen zou leveren. Brie Crozmes prestige berustte grotendeels op de geërgerde, hoogst ongeduldige wijze waarmee hij zich van alle, soms zelfs zeer ernstige tegenwerpingen afmaakte: zijn gezicht vertrok zich tot een grijns, met een schok van de ellebogen stiet hij alle bezwaren van zich af. Dit maakte de indruk van iemand die zoal niet deskundig, dan toch doelbewust zou optreden. De historische fataliteit had het nu eenmaal zo beschikt; doelbewustheid was het enige waarom de sovjet in haar stagnatiestadium vroeg. De leden van de Commissie Tot Aanhoren Van Egocentrische Vreemdelingen (meer bekend als de ctavev) wilde dan ook nog gaarne de rest van de fraaie redenering slikken: dokter Brie Crozme zou het vraagstuk langs experimenteel biologische weg oplossen. Daarvoor was evenwel conditio sine qua non een modern geoutilleerd laboratorium, en een belangrijke subsidie. De dokter vond dat het verder geen zin had zich tegenover leken uit te laten over de technische kant van de zaak en volstond er dus mee te verklaren, dat hij alle redenen had aan te nemen dat hij een kruising tussen mens en aap zou kunnen tot stand brengen. Nog meer: hij had ook goede redenen om aan te nemen dat het in zijn macht zou zijn de kruising te reguleren, dus naar believen te bepalen in welke eigenschappen de kruising meer de mens, in welke zij meer de aap na zou staan. Dit laatste punt was het dat hij van overwegend belang beschouwde. Dit punt immers was het dat het biologische experiment verhief tot een sociaal experiment van wijder en ingrijpender strekking dan alle daaraan voorafgegane vijfjarige plannen. De bedoeling van de dokter was een kruising in het leven te roepen die fysiek de meeste gelijkenis zou vertonen met de mens (homo sapiens) - wel zou hij, volgens de berekeningen, een spierkracht bezitten 3,2 maal zo | |
[pagina 9]
| |
groot - maar in psychische gesteldheid de aap (simia) het naast zou staan. Het belang hiervan zag de dokter daarin, dat men deze wezens slavenarbeid zou kunnen doen verrichten, waarvoor hun fysiek volkomen berekend was, zonder dat zij nochtans door hun psychische hoedanigheden aanleiding zouden geven tot wroeging en andere religieuze gekunsteldheden waartoe de mens, zoals de lijdensweg der historie aantoonde, maar al te makkelijk overhelde. Met enige boutades over de naam Maap, de eenvoudige woordcombinatie van mens en aap, die hij gaarne voor een betere wilde prijsgeven, en over de vrijheid waarin de anderen zouden leven, daar immers Brie Crozme slavendienst op ethische grondslag invoerde, besloot hij zijn korte maar alleszins veelzeggende verhandeling. De leden van de ctavev wisten allicht niet of zij lachen dan wel huilen moesten en keken dus maar als de boer met kiespijn. Inderdaad waren de meesten boeren, terwijl de niet-boeren gevoeglijk samenklonterden tot de groep der kleine luyden. Deze kleine luyden of boeren deden nu het enige wat zij in deze situatie nog konden doen: op hun korte stijve nekken draaiden ze de waterhoofden naar de enige in hun midden die bekend stond als intellectueel. Naar de reeds oudere Godoroff. Dewelke eerst nadenkend naar de grond keek, daarop zijn keel schraapte en ten slotte, met de ogen naar het plafond gericht als volgde hij daar een mug of een ander insekt, in beleefde termen zijn kritiek leverde: Ik ontsla mijzelf van inleidende frases, ik wil enkel dokter De Brie Crozme danken voor het feit dat hij, als niet-expert op dit gebied, toch aandacht heeft willen besteden aan wat ons allen zeer na aan het hart ligt. Ik veroorloof mij het volgende aan te merken. Bezit van levende of dode voorwerpen die de mens ontheffen van spierarbeid, heeft nooit ofte nimmer communisme gebracht. Ik wijs op de slaven. Ik wijs op de machines. Met deze voorbeelden voor ogen is er niets dat mij absoluut verzekert dat de Maap van dokter De Brie Crozme niet evenzeer voorwerp van particulier eigendom kan worden. Ik wil echter deze kritiek niet te strikt laten gelden. Wij leven in een land waar het com- | |
[pagina 10]
| |
munisme reeds theoretisch aanvaard wordt, maar waar de noodzakelijkheid van mensenarbeid noodwendig zekere ongelijkheid brengt. In de finesses ben ik het waarschijnlijk niet eens met dokter De Brie Crozme, daar staan onze meningen misschien zelfs lijnrecht tegenover elkaar; ik bedoel over psychologie enzovoort. Maar toch zou ik het experiment niet durven ontraden. In een communistisch land als het onze zou de slaaf als Maap mogelijk toch het ware communisme brengen. Deze woorden, achteloos uitgesproken met de blik naar een althans voor anderen niet zichtbare mug, legden de grondslag voor het succes van Brie Crozme, dat culmineerde in de bouw van het Mapenlaboratorium en de aankomst in Moskou - tot groot plezier van de Moskouse jeugd - van apen in alle sortering, zowel naar leeftijd als naar soort. Hiermede was deze affaire dus eigenlijk afgedaan. En misschien was het ook enkel maar de nervositeit van de dokter, zijn lege doch hooghartige blik, zijn lange gestalte met de houterige bewegingen, die de boeren of kleine luyden een onveilig gevoel deden behouden: een gevoel van onzekerheid, een gevoel dat de ware beweegredenen van de dokter, waarom hij zijn land verlaten had om Rusland van dienst te zijn, in het duister gehuld bleven en dat deze vreemdeling eens onrust of zelfs onheil zou verwekken. De beweegredenen van Godoroff, waren die eigenlijk niet in nog groter duisternis gehuld? Onder het mom van tegenwerpingen had hij eigenlijk voor een gehoor van niet-getrainden de meest voor de hand liggende maar ook streng geldende tegenwerpingen, hoe vaag ook, ontzenuwd, teneinde vrij baan te maken voor Bie Crozmes experiment. Misschien uit louter wanhoop, misschien uit kinderlijk plezier, placht hij zich weleens in een kunstnevel van intellectuele terminologie te hullen tegenover zijn boeren en kleine luyden, broeders in het geloof. Experiment - had hij gezucht op de dag dat de apen (het waren natuurlijk apinnen) naar het Mapenlaboratorium werden gesleept - experiment... Ik behoor misschien tot een generatie die gelooft in het experiment zoals, | |
[pagina 11]
| |
naar men zegt, sommige dichters geloven in de poëzie. In de poésie pure. Mogelijk geloof ik in het expériment pur. Ik weet niet wat er uit het een of ander komen kan. En niemand weet het. Niets is dwaas. Niets is onmogelijk. Dezelfde oorzaken hebben slechts gedeeltelijk dezelfde gevolgen. Laatst hoorde ik debatteren over de vierde dimensie - In de radio. - Misschien is het dat. Ik hoop dat Rusland op zeker ogenblik mag barsten van experimenten. Beter nog: heropstaan. Deze woorden had hij in ieder geval niet tot Brie Crozme gesproken, ofschoon Brie Crozme de enige was die de bedoeling had kunnen raden en ofschoon Godoroff op zijn beurt de enige was die regelmatig Brie Crozme opzocht temidden van zijn kooien met antropoïde apen en in zijn kamers met de pillendraaiersatmosfeer van uitzonderlijke chemische geuren en rijen wijdmondse flessen, maar ook met de slordigheid van overal rondfladderende paperassen, overal rondslingerende meer of minder spitse messen. Bij Brie Crozme legde Godoroff alle eigenaardigheden af die hem kenmerkten bij de boeren en kleine luyden: het achteloze spreken, de kunstnevel, de intellectualiteit. Iets zeer eenvoudigs en menselijks had hij dan. Blijkbaar was er hier iets bijzonders in het spel. Brie Crozme gedroeg zich aanvankelijk wantrouwend; de aanwezigheid van Godoroff deed hem vaker de wenkbrauwen fronsen en met de ellebogen afwijzend van zich afschudden, maar weldra was hij gekalmeerd door de rust die van Godoroff uitging en die als het ware uitnodigde honderd-uit te praten. Godoroff was niet van al deze uitgebreide verhalen evenzeer gediend. Bovenal scheen hij weinig gediend van de verzekeringen die Brie Crozme hem ambtshalve, soms zelfs met een charlataneske grinnik, gaf, dat het bestaan van de Maap het sociale vraagstuk zou oplossen, eenmaal aan zijn grinnik zelfs de opmerking toevoegend dat in Rome de auguren veelbetekenend glimlachten wanneer zij elkaar ontmoetten. De sceptische glimlach van de deskundige vertoonde bij Godoroff na dergelijke opmerkingen over Romeinse auguren een trek van hoogstpersoonlijke onzekerheid, die ook alweer iets ver- | |
[pagina 12]
| |
lorens, iets smartelijks had; Godoroff bloosde bijna... Destemeer scheen hij op te hebben met uitweidingen over de doodgewone erwtjes waarmee de augustijner monnik Mendel zijn belangrijke ontdekkingen had gedaan of over al de dieren geslacht op het laboratorium van Pasteur of over de experimenten op levende mensen op Cuba. Doch er was ook iets dat Godoroff niet alleen vermaakte maar dat hem op raadselachtige wijze sterk belang inboezemde. Deze man had om een of andere ondoorgrondelijke reden een vaderlijke sympathie opgevat voor de dertigjarige dokter uit het Verre Westen. Bepaald wilde hij details weten uit het persoonlijke leven van de vreemdeling, maar nadat Brie Crozme op zekere dag van zich afgesnauwd had: Ach, wat wilt u toch eigenlijk weten? U moet er maar mee volstaan dat ik geboren ben te Angoulême in het jaar 1907..., en ook Godoroff een paar dagen later evenzeer van zich afgesnauwd had: Ach, wat praat u over oplossen van sociale vraagstukken door middel van schandelijk dure apen, weer zo'n doktersdomheid..., consolideerde zich hun verhouding. Godoroff drong niet langer aan op intimiteiten doch spitste zijn oren en keek des te beter uit zijn ogen wanneer het toeval of een snel afgeratelde telefonische afspraak hem in gezelschap bracht van de ander. Brie Crozme op zijn beurt maakte geen augurale opmerkingen, het sociale vraagstuk zorgvuldig vermijdend, als compensatie voor deze zelfdwang evenwel verhalen over beroemde proefnemingen des te onsamenhangender afwisselend met pessimistischnerveuze uitlatingen over het mensdom en het menselijk bestaan. Niets was er dus door de komst van Brie Crozme veranderd in het uitgestrekte gebied der sovjets. Godoroff lachte wat meer dan voorheen, toen hij alleen met boeren met kiespijn zich moest onderhouden, en Brie Crozme verheugde zich op zijn manier in het bezit van een eigen laboratorium. Tot zover de overwegingen en gedragingen van degenen die betrokken waren bij de Maap als kruising tussen mens en aap. Wij moeten nu een opheldering zoeken voor de naam van de revolutionairen, daar wij ons allicht niet zonder verwondering | |
[pagina 13]
| |
afvragen waarom zij zich eveneens Mapen noemden. Dat zij revolutionairen zijn is iets waar wij ons minder over verwonderen, het is hoogst begrijpelijk. Op het moment dat bepaalde problemen ofwel onopgelost moeten blijven of slechts door ontaarding zijn op te lossen, krijgen de temperamenten die naar het revolutionaire neigen the chance of their lifetime. De problemen blijven immers niet onopgelost, automatisch schakelt zich de ontaarding in; spookachtige vreemdelingen bieden hun diensten aan; de eigen heersers zijn boeren met kiespijn, wat in de sovjets zoveel is als het Watteau-stadium der decadentie; de enige die nog juiste tegenwerpingen zou kunnen maken, interesseert zich allang minder voor kwesties van politiek, geheel in beslag als hij genomen wordt door belangstellingen voor de exquise psychologie van een vreemdeling, voor de slechts met de zenuwen aan te voelen ongewisheid van de vierde dimensie, voor de te waarderen scherpzinnigheid van de bovendien soms nog levensgevaarlijke experimenten. De ontaarding baart de revolutionairen niettemin meer moeilijkheden dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Ontaarding, wat een mengeling van engelachtige bedoelingen met boosaardige inkleding en boosaardige bedoelingen met engelachtige inkleding houdt dat woord niet in! Nu staat het voor de revolutionair evenwel vast dat hij alles van de vorigen moet interpreteren als: boosaardige bedoeling met boosaardige inkleding... Met name leverde de kwestie van de Mapen grote moeilijkheden. Wanneer men deze rare snuiters Godoroff en Brie Crozme op hun woord moest geloven, dan was de bedoeling hoogst engelachtig: met dit experiment wilden zij de arbeidende klasse doen delen in de voorrechten van de heersenden. Een fraai experiment overigens, waarover de revolutionaire kopstukken zich tranen lachten. Niet alleen de goede bedoeling, ook de enigszins ingewikkelde, voor arbeiders niet direct verstaanbare bizarrerie van het geval, was oorzaak dat de revolutionaire kopstukken de kwestie van Godoroff en Brie Crozme aanvankelijk maar onaangeroerd lieten. Godoroff was intussen op non-actief, het was een gezette kleine oude | |
[pagina 14]
| |
man geworden, goedig, soezend, om allerlei niemendalletjes lachend; een zekere zelfironie, die door de Westeuropese burgerijen uit kinderachtigheid maar al te vaak voor genialiteit wordt aangezien, was toch nog zijn enige aanwinst. Brie Crozme had evenmin kunnen ontkomen aan de knakkende krachten des levens, wat zich voornamelijk uitte in de verdwaasde en overwaasde blik waarmede hij soms voor zich uitstaarde: zijn ogen waren dan bijna die van een dromerig kind en alleen het smeken daarin had iets ouwelijks, iets door en door au courant van de afgrijselijkste affaires. De verhouding, vroeger tussen hen geconsolideerd, was eveneens uiteengevallen, doordat Godoroff zich niet zonder zelfironie de meest rake, doch ook de meest ongepaste opmerkingen over het sociale vraagstuk liet welgevallen van de zijde van Brie Crozme, die te enen male het vermogen kwijt was zich enige dwang op te leggen. Zo stonden de zaken. Plotseling doen evenwel de revolutionaire kopstukken in een van hun lachbuien over de idiotie van een regering, die zelfs de onzin van Brie Crozme au sérieux kon nemen, de grote vondst: de revolutionairen zullen zichzelf voortaan Mapen noemen. De reden? Zeer eenvoudig. Een goed uitgebuit minderwaardigheidscomplex, redeneren deze goed onderlegde revolutionairen die blijkbaar ook al een classicus als Freud gelezen hebben, verdubbelt direct al de kans op slagen van een revolutie. De geuzen in de Nederlanden hebben het begrepen; de heren hebben ook al de geschiedenis in hun zak. Er zullen er natuurlijk nog wel meer zijn die het begrepen hebben. In ieder geval begrijpen het ook de revolutionairen van 1947: zij noemen zichzelf Mapen. Daarvoor moet de geschiedenis van de Mapen allicht voor het goede doel omgewerkt worden tot een: boosaardige bedoeling met een boosaardige inkleding. Maar dat juist is het wat de grootste pret oplevert voor de redactie van het revolutionaire dagblad De Forse Maap. Eerste jaargang. Eerste nummer. Bulderend van het lachen stellen de revolutionaire kopstukken het hoofdartikel samen waarin zij de arbeiders efkens een blik gunnen op de grenzeloze minachting die de heersers voor | |
[pagina 15]
| |
hen koesteren en waarin zij het besluit nemen zich voortaan met trots Mapen te noemen. Heerlijke toekomst der arbeiders volgens het recept der regering: wij zijn de Mapen. ...ongelooflijk is het cynisme dat uit deze woorden spreekt. Men stelle zich voor: een officieel staatsstuk waarin de regering volkomen argeloos belooft alle pogingen in het werk te zullen stellen om de arbeidende klasse in een toestand te brengen waarin ‘de arbeiders fysiek de meeste gelijkenis zullen vertonen met de mens (homo sapiens), psychisch evenwel met de aap (simia), zodat zij fysiek de arbeid van de mens zullen kunnen blijven verrichten zonder nochtans aanleiding tot wroeging te geven aan de heersende klasse.’ Voorwaar, geen halfslachtige Herrenmoral! Wij wijzen nog op de kindse grappigheid van de Latijnse woorden tussen haken. En vragen ons vervolgens af welke middelen, die natuurlijk niet anders te karakteriseren zijn dan door-en-door ploertig, de regering tot dit doel, dit afstompingssysteem zal aanwenden... Niet om niets heten wij voortaan Mapen. Het zij voor ons een aansporing temeer ons te verlossen uit de klauwen van individuen die met ons zeker het goede niet voor hebben, om het in alle kalmte maar eens zacht uit te drukken. Wij hopen dat de arbeiders weten wat het zeggen wil wanneer dergelijke individuen met hen ‘het goede niet voor hebben’. Wij zijn dus de Mapen... Te wapen Mapen
Te wapen
Blijf niet slapen en gapen
Maar schiet ze in hun raap en...
Te wapen Mapen
Te wapen!!
| |
2. Petroff en GodoroffDit geschrift is niet gewijd aan de overwinnaars. Wij wijden het aan de overwonnenen. Wij konden de woorden niet ver- | |
[pagina 16]
| |
geten van de gladiatoren: Morituri te salutant, ave Caesar. Stof zijt gij, tot stof zult gij wederkeren. Wij hebben meer met de gladiatoren op dan met Caesar. Wij herhalen de woorden van de poëet Catullus: Of gij een blanke zijt danwel een neger, Caesar, het gaat mij niet aan. Wij zamelen hier de laatste botten bijeen van een luttel aantal ancien régime-individuen, wij schoffelen het boeltje bij elkaar, wij maken er een grafje van, wij hopen dat daar mettertijd een linde, een olm of een cipres zal groeien en heerlijk ruisen... Wij zijn gevoelig, op het gevoelerige af. Vooralsnog: de harde feiten. De Mapen behalen de overwinning; hoe kan het ook anders als men zelfs op ‘raap’ kan rijmen? De heren vieren feest, aan een stuk door, waarbij het vallen van eens machtige hoofden een belangrijke rol speelt. Op bepaalde uren kan men op het Rode Plein hoofdeloze rompen zien verbloeden uit bloedrode stompjes hals. Het beste bewaart men voor het laatst, wanneer men zichzelf tenminste in de eerste woede van het ogenblik niet de kans van het beste-voor-het-laatst ontnomen heeft. Dat is natuurlijk ook ditmaal gebeurd: ze mosten d'raan, verschillende hoogwaardigheidsbekleders! Maar anderen, die zich voorlopig wisten schuil te houden, maken het gevalletje weer goed. De appetijt voor het beste-voor-het-laatst kan bevredigd worden. Blote formaliteit is het, die de appetijt moet versterken, wanneer de Mapen verklaren dat op het eerstvolgende Congres Aller Mapen zal beslist worden over het leven der leden en aanhangers der vorige regering die zich nog schuil houden. De schuilplaatsen zijn door spionnen reeds bekend en het vonnis is reeds onherroepelijk geveld. Wij laten de overwinnende Mapen hun bacchanalen vieren. Wij keren tot onze overwonnenen, van het ene huis naar het andere opgejaagden, terug. Tijdens het luidruchtig Congres aller Mapen zal de samenloop der omstandigheden een groep zeer heterogene elementen bijeenbrengen in een zaal van het gebouw van de voormalige gpoe, alwaar tenslotte voor de laatste akte (de definitieve afslachting) aanwezig zullen zijn: ten eerste een voormalig lid | |
[pagina 17]
| |
van de gpoe; verder nog een luiaard die in zijn jeugd komsomol was; de volgens zijn zeggen te Angoulême geboren Jean-Jacques de Brie Crozme; de jeugdige secretaris van Godoroff en ook de oude Godoroff zelf. Het gpoe-lid liet hun heimelijk weten dat zij hier voorlopig in veiligheid zouden zijn... Voorlopig: een groot uur, misschien nog maar een klein uur lang... Tot het Congres aller Mapen voorgoed zal beslist hebben over hun leven. Met het zwaard van de Mapen boven het hoofd zullen zij deze laatste ogenblikken doorbrengen. De minuutstrepen van de klok tellen als de deelstrepen van het nauwkeurig maatglas; ieder streepje verbeeldt een van de weinige druppels leven die nog worden toegekend. Bovendien is de omgeving niet bemoedigend, zij is ouderwets en saai. De zaal dateert uit de tijd van versoberde interieur-architectuur met stalen meubelen. De vloer, en de wanorde die er heerst, vertoont de sporen van de nalatigheid van de werkvrouw die, reeds voor een week, van het revolutionair enthousiasme gebruik maakte om zonder kennisgeving weg te blijven. De druipende dweil, die er nu uitziet als een grote gepetrificeerde spons, en de emmer met goor water liet zij achter op een met zaagsel overstrooide vloer, waarop hier en daar de afdruksels van de voetzolen nog te zien zijn, telkens met de vijf ronde teenafdruksels die regelmatig in grootte afnemen als de wichten van een sterk met kinderen gezegende familie. De interieur-architect die dit interieur schiep, zou zich dood geërgerd hebben aan zoveel verwaarlozing van zijn geesteskind; een dergelijke sloddervosserij kan zelfs een versoberde en gestaalde interieur-architectuur met geen mogelijkheid goed maken. De wanden blijven intussen duidelijke vlakken, want volgens de veelgeprezen esthetiek uit die lang vervlogen tijd moesten wanden, die nu eenmaal vlakken zijn, ook duidelijk vlakken blijven. Dat belette natuurlijk niet dat een cirkelrond venstertje werd aangebracht om het vlak te breken, want esthetische opbouw is nu eenmaal niet zonder esthetische afbraak denkbaar, doch, beantwoordend aan het principe van de wiskundige versobering, werd het cirkelrond venstertje aangebracht op het kruis- | |
[pagina 18]
| |
punt van twee onzichtbare maar daarom nog niet afwezige coördinaten. Per ongeluk herinnert het ding aan een patrijspoort, maar een erdoorheen gesmeten voorwerp wordt niet geruisloos opgenomen in de deining van een willekeurige zee, maar kletst eenzaam neer op een rottende binnenplaats of veroorzaakt consternatie in het aangrenzende vertrek. De beroemde architect bouwde het vertrek niet met het oog op krankzinnigen die cirkelronde openingen niet met rust kunnen laten en erdoorheen smijten. Leden van de rechterlijke macht en van de geheime politieke politie mochten geacht worden bij hun verstand te zijn, ja zelfs evenzeer aan het verstand verslaafd te zijn als beroemde architecten aan de charmes van statistiek en grafische voorstelling. De produktie van suiker in Indo-China: een lat 0,6 meter hoog; van rijst: een lat 0,35 meter; van sago: een andere lat; van weer iets anders: weer een andere lat. Maar er bestaan nog andere charmes dan die van latten die domweg rechtovereind staan. De toeneming van de bevolking in Nieuw-Guinea: niet een lat ditmaal, maar een curve. Er bestaan grillige curven, hyperbolische. Er bestaan ook meer sobere: in rechte lijn maar schuins opstijgend of afdalend. Wanden zijn duidelijk vlak en onbeschreven blank als onbeschreven statistisch papier, niets is zo aanlokkelijk als om er een curve overheen te trekken. De curve is een stalen trap die leidt naar een platform waar de bek van een luidspreker wijdopen staat. Van het vijftal, dat naar alle waarschijnlijkheid in deze statistische omgeving zijn einde zal vinden, zijn reeds drie aanwezig. Het wachten is nog slechts op Brie Crozme en de secretaris van Godoroff. Dan zal de dood zich te goed kunnen doen. Niet in de sjofele vorm van skelet met zeis en zandloper zal hij verschijnen. Neen, in de vorm van beschonken jongelieden die hun kracht willen beproeven aan de wankele pilaren van een vorige maatschappij. Een pilaar was de ex-komsomol niet bepaald. Hij huilde met de wolven in het bos en ook dat niet zonder een zekere stompzinnige afwezigheid: hij schreeuwde Leve..., maar in werkelijkheid dacht hij aan het huisje aan het slootje met de | |
[pagina 19]
| |
zeven kippetjes. Nu is het uit met Leve (onverschillig wie dan ook). Nu is het uit met het huisje. Nu is het uit met de zeven vrouwelijke hoenderen. De vroegere komsomol zit nu vormeloos, als een zoutzak, op de onderste trede van de stalen trap; met de vlakke handpalm strijkt hij over de haren, onnodig eigenlijk, want deze sluike geelgrijze haren zullen altijd vlak blijven liggen, in eendere richting vanaf de grote duidelijke kruin (formaat: kleinste maat tonsuur) naar de periferie verlopend als ter illustratie van het feit dat haren in een bepaalde richting zijn ingeplant, wat een belachelijke, suffe indruk maakt; zonder het hoofd al te zeer te bewegen richt hij de ogen sloom bewegelijk en vochtig als van een hond, nu eens naar de luidspreker, dan weer naar de twee andere gedoemden die op fluisterende toon zich met elkaar onderhouden. De ex-komsomol begrijpt weinig. Nu begrijpt hij ook al niet waarom de twee anderen erom verzochten de radio af te zetten, die de Mapen waarschijnlijk uit nonchalance niet hebben afgesneden en die de ex-komsomol nu toch trouw alle besluiten van het Congres aller Mapen verklapt. Met vragende ogen kijkt hij weer eens de twee anderen aan, maar die schijnen hem nauwelijks op te merken en die zijn voor hem in ieder geval volkomen onbegrijpelijk... Godoroff is dus een van deze twee anderen. Hij mummelt nu voor zich uit: ‘Dramatischer was het einde van Caesar. Mogelijk is het wel een vondst: zich te hullen in een mantel als in een donkere schaduw... Of het einde van de een of andere koning die in een hoek werd teruggedrongen in de Tuilerieën of elders. Wij zullen de grimassen van de opstandelingen niet eens met een verbaasde hooghartige blik beantwoorden. Mogelijk hebben wij ons tezeer gewend aan de gedachte dat het einde van ieder behoorlijk mens dient te zijn: overhoopgestoken worden... Mogelijk zijn we laks. Weinig ambitieus. Geen cent waard.’ De andere laat hem voorlopig zijn korte zinnetjes zonder veel verband mummelen. De andere is het gewezen gpoe-lid Petroff, die altijd raad wist om apostate figuren te vangen, maar nu radeloos het norse hoofd van links naar rechts be- | |
[pagina 20]
| |
weegt, als zegt hij neen tegen het verleden, neen tegen de toekomst, een tic die men anders eerder bij ongevaarlijke neurasthenici dan bij strenge rechters of geheime agenten zou verwachten. Blijkbaar prikkelt deze gevallen grootheid de weer tot het agressieve leven geroepen Godoroff. Geheel onverwacht legt de oude Godoroff op zeer geraffineerde wijze de neiging tot treiteren aan den dag. Hij heeft al eerder opgemerkt: ‘Je hebt veel overeenkomst met een portret dat ik van Lord Kitchener ken. Dezelfde norse blik. Dezelfde snor. Dezelfde lage inplanting van ravenzwarte haren. Niettemin hebben jullie qua fysionomie niets gemeen. De norsheid van Kitchener doet twijfelen aan de definitieve efficiency van de goedheid. Bij jou denkt men aan slecht geventileerde lokalen waarin zelfs de huid van lagere postbeambten zich mefistofelisch rimpelt...’ De goede oude Godoroff heeft er schik in met deze burgerlijk luchthartige terminologie tot Petroff te spreken: ‘Neen, waarde Petroff, anatomische gelijkenis staat nog verre van fysionomische gelijkenis. Door de gelaatstrekken heen van Kitchener schemert de civilisatie van de Londense society waar hij slechts koel aan deelnam. Ik vrees dat jij als rechtschapen communist het niet op prijs zou stellen wanneer men je het compliment maakte van Babylon te zien schemeren in je trekken, zelfs niet met de reserve van een slechts koele deelname...’ Klagelijk beweegt zich het hoofd van Petroff, van links naar rechts. Naar links; zegt hij dan neen tegen het verleden? Naar rechts; zegt hij dan neen tegen de toekomst? Of andersom? In ieder geval heeft Petroff zich voorgenomen de plagerijen van de oude man over zijn kant te laten gaan. Maar dan plotseling bijt hij toe, als een roofdier dat uit volmaakte rust verraderlijk onverwacht met de nijptang van zijn wijdopen kaken naar de vijand grijpt: ‘Ik niet. Ik zeker niet. Ik huldig niet de opvatting dat een behoorlijk mens dient overhoopgestoken te worden. Ik niet. Zeker is het niet uit laksheid dat ik mij nu weerloos stel. Ik heb mijn plicht gedaan tot het laatste ogenblik. Wanneer daarop de doodstraf staat, dan wens ik dat de doodstraf over mij worde uitgesproken...’ | |
[pagina 21]
| |
Met een hartelijke lach, toch niet vrij van venijnigheid, dient Godoroff van repliek: ‘Dat kennen we, het doodsverlangen van hooggeplaatste en plichtsgetrouwe heren. Enfin, goed, Petroff, ik zal er geen oordeel over hebben. Ik voor mij denk er evenwel anders over. Doodjammer vind ik het te moeten doodgaan nu ik de onwerkelijkheid heb leren begrijpen van wat de monden spreken. Ik weet ook dat ik de man die het wonder van de onbevlekte ontvangenis prees, niet mag verwijten dat zijn enige actuele verlangen was penningmeester te worden van het Eucharistisch Congres te Chicago. Ja, Petroff, vanuit jouw marxistische leerstellingen en jouw marxistisch land mag je mij gerust met verwondering aankijken. Niettemin heb ik toch zoiets gekend. Zoiets dat penningmeester wilde worden van Eucharistische Congressen. Datzelfde zou hier in het marxistisch land ook penningmeester hebben willen zijn, van de Commissie bijvoorbeeld Tot Seksuele Voorlichting. Zoiets heb ik ook gekend. Maar verwijten doe ik niet. Want het aantrekkelijke aan deze heren lag ook weer op ander totaal afzonderlijk terrein: driften groeven de scherpe trekken op hun facies; soms waren het niet alleen de driften, maar allicht ook de geldzorg of de gesteldheid van een ruw klimaat. Soms was het uitsluitend hun ongunstige lokalisatie op de aardbol. Ik verwaarloos dus geen enkele factor, al zijn er licht nog meerdere andere. Ik weet ook niet in hoeverre ik in dit alles Brie Crozme napraat, die natuurlijk jouw vriend niet is, maar wel weet ik de aandoenlijkheid die een oude man smaakt wanneer hij niet de onwerkelijkheid der woorden, niet de actualiteit der ambities, maar de noodlottigheid van de driften voor ogen houdt...’ De oprechtheid waarmede hij zijns ondanks de laatste woorden had uitgesproken, stemt hem tot nadenkendheid, tot overpeinzingen. Hij zwijgt; stil en mijmerend kijkt hij voor zich uit. De middag wil maar niet in volkomen helderheid voor zijn geest komen, toen Brie Crozme met veel nutteloze omhaal van woorden deze opvatting van wat hij noemde de drie-eenheid van de menselijke fysionomie had ontvouwd, met toevoeging van de sententie, dat alleen een zeer oud man | |
[pagina 22]
| |
of een levensmoede zich zou kunnen beperken tot het gadeslaan van de (algemeen) menselijke driften zonder zich rood en paars te ergeren aan de leegheid van de woorden, aan het versjacherde der ambities... Hij kijkt voor zich uit, met halfdichte ogen, en weet niet in welk verband hij over deze dingen met de eigenaardige Brie Crozme heeft gesproken, die zich zelden trouwens dergelijke hoogst ernstig gemeende uitspraken liet ontlokken... Maar op dit onbewaakt ogenblik hapt dan ook de muil van de voormalige gpoe-er naar de tegenstander: ‘Het spijt mij dat ik ook in deze omstandigheden mijn innigste gevoelens moet uitspreken. Ik behoorde steeds tot de orthodoxe factie. Wanneer ik de woorden die je nu gesproken hebt, ernstig overweeg, begrijp ik eens te meer de noodzakelijkheid waarin wij verkeerden om een geheime politieke politie in te stellen en zodoende de partij zuiver te houden van ongunstige elementen.’ De ogen van Petroff flikkeren, oude tijden van machtspositie smeulen: ‘Ik erken je verdiensten, Godoroff. Maar ook jou moet ik veroordelen. Het is met zulke vage en in ieder geval ook maar zeer ten dele juiste denkbeelden dat men een volk vergiftigt. Vanuit het zuiver marxistische standpunt moet ik je denkbeelden veroordelen. Moet ik je veroordelen.’ Maar Petroff stokt. Een ogenblik rondkijken door de zaal: een sponzige dweil, zaagsel, een half slapende ex-komsomol, brengt hem in zijn vorige mistroostige toestand terug: ‘Ook ik heb herinneringen, minder dan jij waarschijnlijk, in ieder geval niet aan Eucharistische Congressen, aan wierook of ikonen. Maar herinneringen zijn nauwelijks zo gedefinieerd, het is walmende gasmassa boven een moeras. Niemand kan voor deze walmende gasmassa aansprakelijk worden gesteld. De wetmatigheid van de natuur is niet afhankelijk van de economische orde. Maar iets anders is overstelpt te worden met de zwaarmoedigheid van herinneringen, wat een persoonlijke zaak is, en iets anders zijn ideologie te laten beïnvloeden door de laagheid en omkoopbaarheid van de menselijke natuur, want dit zou een zaak zijn van het gehele proletariaat... Bitter is het, Godoroff, zeer bitter, te moeten waken voor de | |
[pagina 23]
| |
belangen van het proletariaat. Mensen van wie wij de verdiensten erkenden; mensen die soms onze vrienden waren, moesten wij soms als maatschappelijk schadelijk brandmerken...’ Strak kijkt Petroff Godoroff aan, maar in diens ogen vindt hij geen begrijpen, vindt hij allerminst sympathie, en wanneer Godoroff erom verzoekt de radio weer aan te zetten is het duidelijk dat hij daarmede tevens te kennen geeft dat er nu eens eindelijk een einde moge komen aan hun beider aanhoudend zwetsen, maar vooral toch dat hij nu eens eindelijk volop genoeg heeft van het afgezaagde sprookje van hoge functionarissen die anderen voor eeuwig nekken maar daaronder zelf nog het meeste lijden en dat hij, om dit alles te vermijden, nog liever beleefd blijft tegen Petroff. Weldra hebben dus de twee voormalige heersers van de rsfsr een onverschillig gesprek geëntameerd over de derde die met hen het einde van hun leven tegemoet ziet, de exkomsomol. Petroff: ‘Merkwaardig zo snel als hij, die anders toch onbeschrijfelijk lui is, weer de radio aanzet. Blijkbaar stelt hij nog genoeg belang in zijn eigen leven.’ Godoroff: ‘Je vergist je, Petroff, het is het gewone proletarische reflex om alles wat maar radio is, schielijk aan te zetten.’ Prompt bedient inderdaad de ex-komsomol het apparaat, niettegenstaande hij het blijkbaar verleerd heeft zijn lichaam recht te houden; krom en half hangend trekt hij zich de trap op als een haastige maar dronken matroos op een valreep. Groot gekraak komt eerst uit de luidspreker, vervolgens een bulderend lachen, doch eindelijk, na enige hoog gierende geluiden, worden de stemmen van de woordvoerders steeds duidelijker en duidelijker. De duidelijkheid beperkt zich evenwel alleen tot de stemmen, alle heldere of zelfs ernstige argumentatie is zoek. De woordvoerders zijn reeds feestredenaars, zij verkeren reeds in de roes van de overwinningsvreugde. De toespraken verliezen aan tactiek en begrijpelijkheid. De sprekers vervallen in spitsvondigheden of trachten uit de depri- | |
[pagina 24]
| |
merende moeizaamheid van de voorafgaande zware dagen de gemakkelijke bevrijding via erotiek, althans losbandigheid, te vinden. Een stem recapituleert de bezwaren tegen de bolsjewiki: de grote misdadigheid van de bolsjewiki was de verkrachting van de menselijke natuur; slechts afschuw moest het afstompingssysteem dat de bolsjewiki zich ten doel stelden, wekken bij iedere rechtschapen Maap. De natuur moest in ere hersteld worden. Daarom stelde spreker voor, deze eerste dag van de Grote Revolutie niet alleen te wijden aan de executie van de voormalige regeerders, maar ook aan de rehabilitatie van de natuur. De natuur zelve had er rekening mede gehouden: het was zomer en de zon scheen. Nog is er iemand die te kritisch is om op slag en stoot zich te laten inpalmen: Wat wilt gij met de natuur? het gaat om mensen. Een hysterisch argument is evenwel het ongare antwoord: ‘Ik voor mij durf ervoor uitkomen dat ik meer waardering koester voor de dames uit de tijd van madame Récamier, die geen broeken droegen en uit liefde voor de natuur nalieten een onberispelijk leven te leiden, dan voor de dames van onze bolsjewiki die overalls dragen en uit haat tegen de natuur een bepaald besmettelijk leven leiden.’ De kritische geest acht het ogenblik gekomen om de hystericus af te slachten: ‘Nu zijn wij hier ook al om de mode te bespreken; wanneer onze vriend zo doorgaat met zich op te winden over de broekeloosheid van de dames Récamier, doe ik hem het voorstel aan de hand om Leningrad, dat nu eenmaal bij iedere omwenteling naamswisseling ondergaat, met bekwame spoed om te dopen tot Sans Culottograd. Deze naam, in de aanbiddelijke taal van de nog aanbiddelijker Récamier zoveel betekenend als Hechte Burcht der Broekeloosheid, komt mijns inziens in de allereerste plaats voor keuze in aanmerking.’ De wilde lach van de menigte komt over, door de luidspreker, als ruiten die stukgeslagen worden en rinkelen, als vellen papier die snel doormidden gescheurd worden... Maar de hystericus heeft, hoe onwaarschijnlijk ook, zijn | |
[pagina 25]
| |
verdediger gevonden. Een forse stem beheerst de menigte en wendt zich allereerst tot de al te kritische opponent: ‘Kameraad, het is geen aanbevelenswaardige tactiek de uitlatingen van kameraden direct met sarcasme te overladen. Deze dag is schoon. De overwinning is aan ons. Laten wij als overwinnaars voor onze vroegere beulen verschijnen. Naakt. Bekleed slechts met de wapperende sjerpen der overwinning om lendenen en hals. Laten wij tonen dat hun afstompingssysteem niet het minste of geringste spoor bij ons heeft achtergelaten. Laten wij onze namen veranderen. Vanaf heden heet ik niet langer Kolja Pitsikoff maar Apollo. Enkel maar Apollo. Ik verzoek het Congres mij en degenen die dezelfde gevoelens koesteren als ik, te belasten met de executie van de heren van het voormalige regime die op het ogenblik sidderend onze besluiten aanhoren in het gebouw van de gpoe.’ Bij de laatste woorden sidderen inderdaad even - evenwel meer uit verwondering danwel uit angst - de wenkbrauwen van de ex-komsomol. Dus het toestel verraadt met medeweten van de Mapen. De ex-komsomol knippert driemaal snel met de oogleden. Alle begrip van de situatie is hij kwijt. Hij legt zich dan ook languit ergens in een hoek te slapen en bekommert zich niet langer om de bevelen van zijn vroegere superieuren. Het is Godoroff die de radio afzet. Petroff zit vastgenageld aan zijn stoel, vernietigd, minder door angst voor de executie die hem wacht danwel door de vrolijkheid waarmee deze executie besproken wordt door mensen die Kolja Pitsikoff en Alexej Protsipoef heten, maar zich voortaan zullen noemen Apollo en Ajax en, vandaag tenminste, als huppelende naaktmodellen, met tomahawks en hakbijlen, hier zullen komen binnenstuiven. Beledigingen worden inderdaad Petroff niet gespaard. Er is niets dat wijst op een minder behagelijk gevoel bij Godoroff. Integendeel, wanneer hij weer op zijn plaats zit, sluit hij de ogen en er krult zich een tevreden zoetelijke glimlach om zijn lippen. Ten eerste is het weer eens uit met dat lawaai van de radio. Ten tweede zakt zijn treiterige stemming weer terug in de soepele soezerigheid van de oude dag. Maar waarschijnlijk verwacht hij ook spoe- | |
[pagina 26]
| |
dig zijn twee vrienden: de egocentrische Brie Crozme en zijn aardige maar wel wat ijdele jonge secretaris, die lang voor de tijd van de Mapen leed aan de zucht tot naamsverandering. Sinds enige jaren pronkte immers deze jonge Rus met de even vlotte als bekoorlijke naam: Johnny. | |
3. Rien ne va plusIn zijn zoetelijke glimlach comprimeert Godoroff al het genoegen dat hij smaakte wanneer hij op zijn oude dag op het Mapenlaboratorium naar de drukke verhandelingen luisterde van Brie Crozme: over wetten van Mendel, over bloedgroepen van aap en mens, over de toekomst van de mens die volgens Brie Crozme gebaseerd zou zijn niet op de eu- maar op de kakogenetica, niet op de stelregel: mens sana in corpore sano, maar: in corpore multum sano mens multum insana (mens minima). Bijna tot een lach verbreedt zich de glimlach van Godoroff. Toen hij eens Brie Crozme gevraagd had naar de vertaling van de vele Latijnse woorden, had deze de handen aan het hoofd geslagen en, met grote passen door de kamer lopend, het uitgeschreeuwd: ‘In wat voor land ben ik terecht gekomen, geen Latijn verstaan ze, de edele taal mijner vaderen. Ik ben ver, ver ben ik van de oase afgedwaald.’ De laatste tijd had Godoroff vaak dit woord uit zijn mond vernomen: de oase. Het stond weinig vast wat hij ermee bedoelde. Godoroff genoot ervan als van het stopwoord van een clown. Brie Crozme zou ook zelf nauwelijks een omschrijving hebben kunnen geven van het zot-romantisch woord. Maar het spreekt vanzelf dat Brie Crozme nog andere doeleinden had dan alleen maar tot amusement dienen voor een half-kindse, door ouderdom genarcotiseerde, steeds sluimerende oude man. Andere doeleinden: zichzelf grondig vernietigen?? Tegenover de anderen drukte hij zich uit in de ridiculiserend jammerende vocalen van oase. Dit gebeurde evenwel in het trei- | |
[pagina 27]
| |
terige licht van overdag. De nacht veranderde het gevoelsaccent, lichtelijk. Even onbestemde, even romantische woorden waren het, die hij dan uitsprak, maar dan geschiedde het met een gevoileerde stem die men bij hem nauwelijks mogelijk zou hebben geacht, waarin nochtans tegenstrijdige elementen om de voorrang bleven strijden: smalen en weemoed. ‘Van toen ik een dromerige gentleman was,’ prevelde de veertigjarige Brie Crozme die zich niet met halfzachte romans maar met de onomwondenheid van laboratoriumfeiten ophield. In alle modulaties verandert de nacht het accent; er is niets dat treitert, niets dat het qui-vive gaande houdt, niets dat breidelt. Hol klonken, als uit een andere wereld, de woorden die hij tenslotte uitsprak als noemde hij de titel van een boek waarachter driehonderd pagina's mysterieus leven stak. Met een dergelijke best-seller vergeleken, welk een povere oogst! De stof die zijn herinnering met deze woorden opwoei, was maar matig: een pyjama, wit met brede zalmkleurige banen; de kruin van een boom voor een wijdopen raam; en in zijn rugstreek en zijn lange benen het heerlijke gevoel van een zacht bed waarin zij totaal waren uitgerust... Eensklaps stuitte de toevloed van weelde-artikelen! Maar wat beduidde deze andere, blijkbaar inhoudrijker herinnering? In de tropen was het. Met zijn moeder moet hij lang in zuidelijke landen hebben doorgebracht. Wat bleef er weinig van dat alles hangen. Vrijwel alleen dat hij ook slapen moest als zij 's middags haar siësta deed. Dat gebeurde in een geheel afgesloten kamer. Op zekere middag was hij voorzichtig vanaf het bed gekropen waar hij onrustig achter de flank van zijn slapende moeder lag, was hij naar het venster toegeslopen, had - vóór hij wist wat hij eigenlijk deed - aan de handle getrokken die de jaloezieën dichthield: ineens had zich het zonlicht als een traliewerk op zijn kindernachtpon afgetekend en zag hij door de smalle jaloeziespleten de top van een boom zwiepen over de glinsterend-gloeiende savanne. Gefascineerd was hij door dit glinsteren en gloeien... Toen hij zich evenwel omkeerde, niet anders verwachtend dan een slapende vrouw te zullen zien, en haar langzame ademhaling in de diepe slaap, ontmoetten zijn | |
[pagina 28]
| |
ogen angstig-onverwacht de blik van zijn moeder die roerloos naar hem lag te kijken, het hoofd op het hoog opgepropte kussen, zoals een zieke op bezoekuur ligt. De moeder berispte zelden, had een eigenaardige manier van met haar kind omgaan; alsof het een volwassene gold; zij noemde hem eigenaardigerwijs zelden bij de voornaam, zij zou zeggen: ‘Kleine De Brie Crozme, hoor 'ns, als je die jaloezieën dichtmaakt, is het hierbinnen minder hel...’ ‘Zal ik ze dichtmaken,’ vroeg het kind nog maar, overbodig, om het ogenblik dat hij zijn moeder in de grote ogen keek nog eventjes te rekken... De Egyptenaren hadden zulke ogen geschilderd, in de Romeinse periode: de portretten uit het Fayûm. Bijna als een verlichting vervolgde nu de veertigjarige Brie Crozme, die in vele opzichten de mentaliteit van een kind behouden had, tegelijk grinnikend en berustend: ‘Laten we maar gemakshalve aannemen dat zij geleidelijk aan allerlei psychosen te gronde ging, terwijl ik even geleidelijk opgroeide tot een kleine dromerige gentleman...’ Een dromerige gentleman? Bitter weinig dat aan deze woorden - deze lispeling van het onderbewustzijn, zullen we, ook maar gemakshalve, zeggen - beantwoordde, dook verder met de herinnering op. Ook het gezicht dat hij zich uit een scheerspiegel herinnerde - blijkbaar de eerste keer dat het eigen gezicht hem was opgevallen - dateerde reeds uit een latere periode. Een mager gezicht, met hoge jukbeenderen, met een blosje daaronder als een smurrie rouge, zoals ook teringlijders soms zijn toegetakeld; stugge asblonde haren, die alleen in glans, bijna niet in tint van de huidskleur verschilden; het gezicht was niet pokdalig, had niettemin kleine groeven en bobbels... ‘Een gezicht eigenlijk ten dode opgeschreven,’ had hij zijn spiegelbeeld onvriendelijk toegevoegd. Inderdaad: ten dode opgeschreven. Brie Crozme was toen al de rush begonnen door Westeuropese en Amerikaanse laboratoria die moest eindigen in het laboratorium van Mapen, eigenlijk doodgewone apen, in Moskou. Was het een eervol einde te moeten aanzien dat de chim- | |
[pagina 29]
| |
pansee trots voor zich uitpiemelt, als Manneke Pies, en vervolgens met wetenschappelijke accuratesse de abstracte piemeltekening op de grond met de tong volgt en aflikt? De orang is een lui dier met hopeloze ogen en haren als droge roestbruine palmvezels. Veel beter resultaten zouden de proeven afwerpen wanneer hij een gorilla in Moskou kon krijgen, en in leven houden, maar waarom was die ene gibbon in drie dagen doodgegaan? Belangstelling voor de orang letjo berustte op flauwe mystificaties... Zo van allerlei dat niets opleverde. Niet één ding dat het kruimelen van de verwachtingen tegenging... Zodat alles goed en wel beschouwd, de grote proefneming daarmede eindigde dat de eens hoopvolle experimentator nu een enkele maal overdag in de apenhokken voor zich uitstaarde, met de handen de droge roestbruine nek van de orang bekloppend of strelend over de glanzend zwarte vacht van de gibbon of met een draai om de oren de ondeugende baldadigheden van een jeugdige chimpansee bestraffend. De knechten, die voedsel voor de dieren brachten, vonden daar ook weleens hun baas op een veldstoel zitten, waarover zij zich echter allerminst verwonderden. Deze westerling gaf er nu eenmaal de voorkeur aan putti's te dragen en zich niet te bekommeren om de vouw in de broek, de pli, die uit de modecentra van het Westen tot Moskou doordrong; zo gaf hij er blijkbaar soms ook de voorkeur aan in dit kubische hok te zitten, waar plakken kalk van de wanden loslieten, waar de cementen vloer langzaam doch zeker in barsten openbrak, zonder zich een ogenblik te bekommeren om de society-salons die door de eens charmante madame Litvinova, de Engelse echtgenote van de toenmalige volkscommissaris voor Buitenlandse Zaken, in de sovjethoofdstad waren geïntroduceerd. Bepaald ten onrechte evenwel kenden de geduldige niet altijd lakse knechts hun baas de meest diepzinnige gedachten toe. Een enkele maal slechts schoot hem zijn oorspronkelijke bedoeling te binnen. Een dolzinnig plan rijpte dan plotseling in het lange El Greco-hoofd, waarvan de haren reeds aan levenskracht inboetten, zodat het niet lang zou duren of zij zouden zich plakkerig samendringen, dicht tegen de schedel aan, levenloos als een pruik. | |
[pagina 30]
| |
Nu was het nacht. Brie Crozme stond voor het raam, vlak voor zich de grote nacht van het onherbergzame land en in zijn brein een dolzinnige gedachte die hem enige ogenblikken lang in beslag nam. Misschien was het wetenschappelijk onverantwoord en brutaal, maar alleen brutale onverantwoordelijkheid beantwoordt Fortuna met haar veile glimlach: alle wijfjesapen die binnen het bereik kwamen van het Mapenlaboratorium moesten blootgesteld worden aan de onverantwoordelijkheid en brutaliteit van het dappere menselijke spermatozoe. Alle apen? Ja, alle apen. Allemaal. Het was nacht. Brie Crozme stond aan het raam, keek uit op de Tverskaya. Elders had hij zo 's avonds ook aan het raam gestaan. In fijne stralen verbond toen de regen een donkere boomgaard met de lichtere, nauwelijks drijvende, enkel maar zich bij schokken verschuivende uitgebreide wolkenmassa's. De halfapen ook? Brie Crozme grinnikte tegen de Russische hemel. Meteen deed de oude gewoonte uit West-Europa weer haar heerschappij over hem gelden. Mijmeringen zijn mijmeringen, mijmeringen! Halen niets uit! Brie Crozme schoot de regenjas aan, greep naar een van zijn vele knoestige wandelstokken, bonkte met veel lawaai de trappen af... Wat ging hem het beperkte woningtal aan en de 4,3 proletariërs per kamer? Wie wakker wordt, trekke zich de schoen aan, de schoen van de denunciator: de vreemdeling van de apen heeft op die en die tijd de nachtrust verstoord van de producerende arbeidersklasse. Brie Crozme wandelde reeds over het Rode Plein. Niet wandelen was dit, doch zinneloos slenteren. De lange man, even voorovergebogen, tikte met zijn knoestige stok, afkomstig uit Bondstreet, de Leidsestraat of Broadway, tegen de keien die netjes gerangschikt vastzaten aan de aarde van het Rode Plein. Niet alle keien zaten rotsvast. Sommige mensen spelen met hun losse kiezen, zo speelde Brie Crozme met de losse keien. Een enkele raakte los, sprong een paar meters verder... Nameloos uitgestrekt was het Rode Plein... De krankzinnig weelderige torens van de Basiliuskathedraal zou men kunnen bewonderen of de ommuring van het Kremlin of een zekere | |
[pagina 31]
| |
booggang die hier ook ergens zijn moest. Brie Crozme bewonderde geen sikkepit. Op dit uur was het trouwens, zonder onderscheid des gebouws, schaduw en nog eens schaduw. Fantastische silhouetten in de lucht, die zich naar de grond toe verloren in de logge damp waarin ook Brie Crozme zich nu voortbewoog. Dit alles zou Brie Crozme eigenlijk de kleine middeleeuwse stad in herinnering hebben moeten brengen, in deze atmosfeer was het dat hij met fladderend open jas diep in de nacht slenterde naar zijn studentenkamer. Doch slechts enkele partikels uit het leven van de gentleman doken met de herinneringen op: pyjama's, boomtoppen, wolken, die enkel maar verschuiven. Bij deze enkele bleef het zeker niet. Doch het was de eruptieve willekeur van het onderbewustzijn die besliste welke beelden uit het verleden hem iedere nacht opnieuw weer zouden kwellen. En waarschijnlijk was het nog het beste zo. Bracht immers dit alles Brie Crozme glashelder de feiten en illusies van vroeger - zo verwerpelijk idioot als men ze later overdenkt - in herinnering en gaf Brie Crozme zich glashelder rekenschap van de weg die hem ten slotte voerde naar dit Rusland, dit Mapenlaboratorium, dit Rode Plein, dan zou aan zijn zelfbeklag, of beter, aan zijn gevoel van ontreddering, geen einde komen. De wanhoop was ook in het onbestemde, vage, grillige, al erg genoeg. Daarom was het ook maar het beste dat Brie Crozme, niettegenstaande de schijn van het tegendeel, wanneer hij om oase gilde of om de dromerigheid van een zekere gentleman zuchtte, niet van zichzelf vervuld was. Paradoxaal klinkt het, zelfs door de Russen was hij verwezen naar de Commissie voor Egocentrische Vreemdelingen. Maar wat weten de Russen daar nou van? Brie Crozme was vervuld van grillige fantasieën, noodlottige verlangens en verdraaide complexen die hem vrij willekeurig dreven, de-ci de-là en van Pontius naar Pilatus. Dreven naar Berlijn, Angoulême en Rusland. Dreven tot het kapot tikken van loszittende keien op het Rode Plein. Dreven tot het grinniken wanneer hij een paar keien lossloeg: Daar gaat hun roowje plein... Wij ontveinzen ons niet dat er velen zullen zijn die hem wat | |
[pagina 32]
| |
meer bezonnenheid zouden hebben toegewenst, met name degenen die van psycho-analyse alle heil verwachten. Wanneer hij immers een paar graden meer bedaarde belangstelling had gehad in het verloop van het eigen bestaan; wanneer hij zich niet alleen met zulke vunze onderwerpen als apen en vervaarlijke spermatozoën had afgegeven; wanneer hij ook wat meer aandacht had geschonken aan de crème de la crème van zijn medicinale vak: de psycho-analyse, dat aardige psychische speelveld, met honkjes voor onderdrukte aantijgingen, met honkjes voor stil staan snikken, met ringen voor ejaculaat en trapezes voor onwaarschijnlijke grootspraak; wanneer dus Brie Crozme in alles het omgekeerde was geweest van wat hij was (dus ook op geregelde tijden behoorlijk van zichzelf vervuld), zou hij ongetwijfeld met gemak het raadsel in alle finesses hebben opgelost, de puzzel die zijn onderbewuste hem middernachtelijk opgaf met het vage zinnetje dat - welke modulaties men er ook aan late voorafgaan, welke modulaties men er ook op late volgen - op zichzelf mijmerend dient te worden uitgesproken: Van toen ik een dromerige gentleman was... Brie Crozme bewonderde geen sikkepit; noch het Kremlin, noch de kathedraal gewijd aan de heilige Basilius. Evenmin loste hij psychische fantasterijen op: zowel de oase als de dromerige gentleman bleven in het veilige volmaakte duister. A chacun sa chimère! Aan ieder ook het eigen onderbewuste! Niettemin mogen wij ons met het volste recht afvragen waarom een onderbewuste ons zo een mens (in welke periode van zijn leven dan ook) trachtte voor te stellen als een dromerige gentleman: niet met halfzachte romans, niet met een fraaie snor à la Napoleon iii hield hij zich op, maar met de feitelijkheden van laboratoria. Ook in zijn verleden was exceptioneel het gebruik van weelde-artikelen als zalmstrepige pyjama's en walmden de appartementen, waarin hij zijn leven doorbracht, minder de geuren van lavendel of goedverzorgde blondines dan wel stank van zwavelwaterstof en knoflook. Ogenschijnlijk was er weinig reden om scheiding te maken tussen zijn verleden, dat zich schaakmat speelde in het Westen en zijn | |
[pagina 33]
| |
heden dat in het Oosten schaakmat raakte. Want evenmin was het de gemakkelijke geprikkeldheid die de Jean-Jacques de Brie Crozme van vroeger onderscheidde van de Jean-Jacques de Brie Crozme van vandaag. Ook vóór de Moskouer radeloosheid anno 1947, waarin hij keien lossloeg en trappen afbonkte, leed hij reeds aan andere vormen van woede-uitbarstingen, andere vormen van overprikkeling. Bij een van zijn onderzoekingen, lang voor zijn idee van Mapen, had hij de hagedis waarbij hij enige voor zijn hypothese teleurstellende waarnemingen deed, met een wilde zwaai door het laboratorium van zich weggeslingerd. Bij een andere proef, maar in weer een ander laboratorium en ditmaal met de hond zonder hersenen, had hij evenzeer de zelfcontrole verloren: de hond had dus geen hersenen, keek blind voor zich uit, zocht het voedsel niet op maar nam het tot zich wanneer het hem werd voorgehouden, desnoods opgedrongen; ook van de reukorganen was hij beroofd, waardoor ook alle seksuele leven hem vreemd was. Brie Crozme had, geobsedeerd door het automatisme van dit schimmige bestaan, naar het psychisch volkomen lege dier getrapt. Evenwel, wij hebben ons bereids bezonnen. Wij hebben ons vooral ingeprent dat het onderbewustzijn werd ontdekt omdat het bewustzijn zonder de minste gêne loog. Nu kunnen we moeilijk ook het onderbewuste van leugens gaan betichten. Liever dus à tort et à travers het onderbewuste van Brie Crozme geloven en ons inprenten dat de dromerige gentleman in de eerste plaats niet wordt gekarakteriseerd door de parfum die blondines om hem heen zouden verwekken et cetera, maar dat de dromerige gentleman, zowel een grote als een kleine, in de allereerste plaats wordt gekenmerkt door de omneveling waarin hij leeft en waarin hij slechts het hoogstnoodzakelijke opmerkt van de om hem heen krioelende medemensen die hij welhaast overbodig acht... Er was een tijd dat Brie Crozme als kind met een tas op de rug door een tropisch stadje naar school liep; nu en dan bleef hij stilstaan waar een groep hurkende kleurlingen naar vechtende hanen keek. Hij bleef even stilstaan, keek gespannen, | |
[pagina 34]
| |
ging dan weer zijns weegs. Er was ook een tijd dat hij zich bewoog in de kringen van een noordelijke deftige stad; ook hier bleef hij een enkele maal stilstaan en ook hier keek hij een enkele maal gespannen toe. Dan speelde zich af: een struggle for life. De strijd bijvoorbeeld tussen een kleine rode man, in blauw pak, met kleine ronde varkensogen, tegen een iets grotere meneer in grijs kostuum met ruitenpatroon, met rouwband om de arm en, in het vrijpostige gezicht, een verachtelijk krullende bovenlip. Last not least fungeerde als scheidsrechter een lang heer, wiens bolle schoenpunt onder de correcte broekvouw de vorm nabootste van het een meter tachtig hogere wipneusje dat bovendien nog misvormd werd door de scheef klemmende lorgnet. Brie Crozme bleef even stilstaan, keek gespannen, ging ook hier weer zijns weegs. Een dromerige gentleman merkt nauwelijks iets van de mensen op; meer geniet hij van het asfalt waaroverheen de rode lichten van de automobielen als smeulende vonken glijden, voorzover hij zich tenminste, sterker dan Laocoön, kan bevrijden uit de gedachtenkronkels en sentimentenkronkels die hem genadeloos omstrengelen. Een schoolkind was hij toen niet meer, maar de rush door de laboratoria was hij evenmin begonnen, en de jonge chef van een anatomisch laboratorium, in welke functie hij werkzaam was in de noordelijke stad, verschilde van het kind uit de tropen slechts door de stereotiepe grinnik die reeds vroeg zich in ogenblikken van gevoelsspanning - smart, spot, plezier - op zijn gezicht aftekende. Maar als jongeling grinnikte hij meer uit blijdschap of overmoed danwel uit radeloosheid of kwaadaardigheid. Allesbehalve vrolijk gezelschap was het overigens, waarin hij zijn leven moest doorbrengen, maar evenzo had hij gegrinnikt indien hij zich bevonden had op plezierreis door Spanje, juist een bezoek brengend aan het Alhambra. De chef van het anatomisch laboratorium maakte geen plezierreizen, maar betrad stipt op tijd, iedere nieuwe dag die God gaf, de kleedkamer waar de massa witte jassen, die naast en over elkaar hingen, associaties met zich meebracht van grote witte vogels die men in een uiterst klein lokaal in het | |
[pagina 35]
| |
wilde weg had geplukt en vervolgens afgeslacht. De afslachting slechts ter wille van het macabere... De snijzaal zelf zag hij van hieruit sterk in het perspectief door een boog-ingang: een lange zaal met aan iedere zijde, telkens tussen twee kalkwitte pilaren, de lijkentafels (aan iedere zijde tien). Door het perspectief deden zich de voorste tafels voor als enige malen groter dan de verderop staande. Doeken waren gespreid over de kadavers, bulten en verhevenheden lieten niettemin ligging raden van tenen, een hoofd, een ribbenkast. De broeierige atmosfeer van zalen die op constante temperatuur gehouden worden... De onaandoenlijkheid van witgekalkte wanden, irritant als hygiënische restaurants, Childs in New York, Lyons London, Heck Amsterdam... Wat er aan mensenleven was op dit ogenblik in de vreemde brouwerij, beperkte zich vrijwel tot een oude bediende die, met de tenen binnenwaarts, voortsjokte, een tafel op wieletjes voor zich uitduwend. Telkens rolde de tafel op zijn eentje een eindje verder. De voorwerpen op de tafel bibberden: embryo's, stukken arm of been, een strot. Bibber maar, klein grut op tafel die schokt! De nog jeugdige Brie Crozme schoot zijn witte jas aan, haastig, omdat hij mogelijk haast had, maar in ieder geval omdat het abrupt aanwenden van energie hem een specifiek genot verschafte. Bruisend van leven betrad hij de snijzaal. Bruisend bloed: voor wie en voor wat bruiste eigenlijk dit bloed...? In een verre hoek stond iemand zijn handen af te drogen boven een vaste waskom, zich met een luide maar trage stem erover beklagend dat er een teveel was aan werk en dat alle werk, alle vuile werk, tenslotte op hem neerkwam. Ter uiting van zijn luide trage klachten draaide hij het hoofd niet om, doch bleef voor zich uitkijken tegen de witte muur aan, alsof hij tegen heiligen, spoken of geesten sprak. Waarschijnlijk was het evenwel niet tegen de onaardse creaturen noch tegen de oude bediende dat hij als jonge dokter zijn gal uitstortte, maar tegen de jonge man die ergens met een kokkerd van een neus en dikke brilleglazen over een lijk gebogen stond, met het pincet prikkende bewegingen makend. | |
[pagina 36]
| |
Beklaagt u maar en droogt uw handen af! Beide zijn het nuttige dingen! Brie Crozme sprak geen woord, zette zich ergens aan een tafel neer, waar iets lag dat niet zoveel meer was dan een stuk been, enige repen oud vlees en enige smalle vezels, die wit glansden. Stilte. Lange stilte. Dan veranderde weer het schouwspel. Uit de twee of drie boogdeuren, die de snijzaal met andere vertrekken verbonden, kwamen enige heren aanschuifelen, ouderen, laboratoriumratten, die een voor een zich naar de tafel van Brie Crozme begaven. Brie Crozme hief het hoofd op, keek de aankomende ouderlingen aan, met een ongelovige glimlach. Een was erbij die Brie Crozme begroette met een kinderlijk-open lach, wat het voortdurend grinnikende en sceptisch glimlachende gezicht van de jongeman een onweerstaanbaar blijmoedig licht deed uitstralen: het was een vijftiger met een embonpoint die de glimmend witte jas spande, met een rose gezicht dat bijna te regelmatig was; en die periodisch langzaam met de handen streek over buik of borst, wat hem iets vrouwelijks, iets goedigs gaf. Brie Crozme zou hem later in de eenzaamheid van de Russische winters noemen: de vriend uit de lijkenzaal... Maar waarom eigenlijk? Tegelijk met de anderen strekte ook de ‘vriend’ de hals naar voren, wanneer Brie Crozme hen grinnikend aankijkend met de punt van het fijne mes naar een minutieuze plek wees. Deze houding, met de hals gestrekt naar voren, deed de oudere heren in witte jassen lijken op nieuwsgierige pinguïns. Waarom eigenlijk een ‘vriend’? Misschien wel omdat hij de enige was die het hoofd niet alleen maar naar voren strekte om de merveille van een preparaat in ogenschouw te nemen doch ook om in de ogen van de talentvolle maar eigenaardig grinnikende jeugdige anatoom te speuren naar het lot dat beschoren zou zijn aan deze mens die niet minder getekend was dan een gestigmatiseerde heilige of een getatoeëerde zeerob. Best mogelijk dus dat het onderbewuste van Brie Crozme alweer gelijk had, toen het eens in de droom de vriend uit de lijkenzaal voorstelde als een vader die zijn zoon De Brietje waarschuwingen uitdeelde. Brie Crozme had de lippen zien | |
[pagina 37]
| |
bewegen. Doch woorden had hij niet vernomen. Reden waarom het onderbewuste de droom toen bereids aanvulde en bij Brie Crozme erop aandrong om aan een van zijn vele oasegillen de vertwijfeling toe te voegen: Ja, verre vriend, je had gelijk, ik had bij jullie moeten blijven! Mogelijk was de verre vriend inderdaad van zins geweest de volgende woorden uit te spreken, maar had de gelegenheid zich niet geboden of was de oudere teruggeschrokken voor de grinnikende jongere: Zie je, Brie Crozme, je hebt eigenaardige gewoonten, we hoeven nu over je grinniken en je ongelovige glimlach niet te vallen, maar je moet het maar aannemen op mijn gezag. Ik ben een oudere man. Mijn ambities gingen op in damp. Damp is het leven, niet eens een droom, maar damp en walm. Dank de hemel dat er een métier is waarin je uitmunt en waarin men dus allerlei over het hoofd zal zien. Werkelijk, mijn beste, je grinnikt op de meest ongelegen ogenblikken. In een struggle for life, waarin je met gelijke wapenen zou moeten vechten, zouden de anderen direct hun strijd staken en direct tegen jou een bondgenootschap aangaan. Laat de hagedissen en honden zonder hersenen aan anderen over, die geen uitmuntende anatomen zijn en zich langs die kant een weg door het leven moeten prutsen. Blijf bij ons. Daarbuiten zou bijvoorbeeld de kleine rode man in blauw pak zich direct verenigen met de rouwband en de afschuwelijk klemmende lorgnet om jou het bestaan onmogelijk te maken. Ze zouden gillen: Die vent daar grinnikt. Die moet eraan. Die moet er voor alles aan. Die is een verpester van de atmosfeer. Een grinnikerd? Wel god hier en god daar. Met huid en haar moet hij eraan. Mogelijk. De mensen zijn lichtgeraakt. Bovendien gillen zij bizonder gaarne. Maar in de strijd tegen de rode man plus de man met de rouwband plus de kleine neus met de klemmende lorgnet zou hij waarschijnlijk toch stand gehouden hebben. Een enkele maal bezat ook Brie Crozme taaie sluipmoordenaarstalenten. Dat was evenwel uitzondering. Tot overmaat van ramp knoopte zich de rest van zijn leven vast aan volkomen tactloosheden, wat evenzeer uitzondering bij Brie | |
[pagina 38]
| |
Crozme was, maar uitzondering naar de andere kant: een volkomen afzien van alle dekking. Wanneer hij bij de anatomen gebleven was, zou zijn leven verlopen zijn als van een leien dakje; wanneer hij zich van hen had afgewend maar niettemin zich gehouden had aan de beproefde gepatenteerde laboratoriumdieren, zou hij hoogstens ten prooi gevallen zijn aan enige onschuldige woede-uitbarstingen. Van beide zag hij af. Zo kon het gebeuren dat hij met een enkele half krankzinnige uitroep zich begaf op het meest gevaarlijke terrein: Wat reutelen die Hansworsten over het arbeidersvraagstuk? Wij zullen het uit de wereld helpen. Daarvoor gaan we naar Moskou. Daarvoor maken we: de Mapen. Al dadelijk waren de vijanden legio... Doch er was een vriend in de enge lijkenzaal en ook zou er een vriend zijn in de wijde mensenwereld. Godoroff, die juist het geloof verloor, verkneuterde zich in het bijgeloof, al bestond dit bijgeloof ook alleen nog maar uit de hersenschimmen van een ander. Bovendien was die ander in de ogen van de goedige Godoroff een van de typische kapitalisten, die aan de tobberijen van een oude communist het zout bracht van de zelfironie. Zo fraai zag het er ook met de typische kapitalist niet uit. De jaren hadden dat verdoemde onderbewuste van de typische kapitalist boordevol gevuld en zolang Brie Crozme nog prijs stelde op het leven moest hij hulpeloos toezien dat de vulkaan de meest vreemdsoortige voorwerpen uitstiet: een pyjama van vijftien jaren her, de oase-gil, de blik van zijn moeder die hem een raadsel bleef. Wanneer hem het onderbewuste met rust gelaten had, was hij op zijn oude dag nog een prettige tijd tegemoetgegaan temidden van zijn zwijgzame apen. Rust was evenwel uitgesloten! Vóór vijftig jaar had hij misschien het geschikte milieu gevonden om te mediteren over de blik waarmee zijn moeder hem aankeek, toen hij als kind eens zich plotseling omdraaide en haar zag liggen, met het hoofd op het hoog opgepropte kussen: het was de afwezige maar geconcentreerde blik van iemand die aan een gedachte, aan een gevoel afsterft... | |
[pagina 39]
| |
Wat had zij toen gedacht? Wat had zij toen gevoeld? Maar het was onmogelijk met piëteit aan een stervende blik te denken temidden van deze menigte die zoveel erger was dan de rode man plus de man met de rouwband plus de man met de klemmende lorgnet, daar zij al haar kattekwaad uithaalde, verdekt opgesteld achter de grote leuzen, met op het gezicht de brutale tevreden lach van het kuddedier dat zich geapprecieerd weet door de andere componenten van de kudde en dat veilig wentelt in de modder van elkaars toejuichingen... Maar goddank! Nu kwam alles tot zijn bitter einde. Brie Crozme zou niet meer dwalen door nacht en mist. Niet meer stenen wegtikken op het Rode Plein. Niet meer lastig gevallen worden door de grote ogen van een jong gestorven vrouw. Niet meer vermaand worden door het rose regelmatige gezicht van een zorgelijke anatoom. Klaarlichte dag is het nu. Een der maapse feestredenaars heeft reeds opgemerkt dat ook de natuur zelve er rekening mede gehouden had: het was zomer en de zon scheen. Lodewijk xvi maakte op een van de ernstige revolutiedagen van 1789 een zeer gewone opmerking: Wat vallen de blaren vroeg dit jaar... De Maap zou hebben kunnen opmerken: Wat vallen de blaren laat dit jaar... Maar tjiriboemdira, laat de vogels fluiten laat de trommels slaan
laat de bomen bloeien,
't is toch niks gedaan...
Tot zijn bitter einde kwam dit alles dat immers grondig verwerpelijk was! Brie Crozme stapt met Johnny naar het gebouw van de gpoe, de Mapen zullen korte metten maken, dat weet ook Brie Crozme die zulke grote passen neemt dat zijn schouders rijzen en dalen. De punt van zijn wandelstok maakt kabaal op de keien, als zwaar metaal. Brie Crozme onderbreekt geen ogenblik zijn woordenstroom: Dat was een mooie zet van je, Johnny, dat je indertijd Petroff, die je vroeg naar de oorsprong van je Engelse naam, antwoordde dat je als Rus ook nog een Russische naam had Haha. Ik heb geen andere Rus gekend die laconiek kon antwoorden. Ik geloof dat je de enige Rus bent, Johnny, die werkelijk sceptisch is. In mijn | |
[pagina 40]
| |
land beweerde iemand dat scepsis een vorm was van asepsis. De Engelsen, van wie je je tweede naam hebt, spreken van sceptical, en zouden deze woordspeling nauwelijks kunnen maken Haha. Ik ben de scepsis al voorbijgestreefd, vergeef me Johnny, ik ben dada, gaga, cuckoo Haha. De laatste haha is niet de ongelukkige schriftelijke aanduiding van een lach, maar wordt zuiver gearticuleerd uitgesproken als: dada en gaga. De stappen van Johnny en van Brie Crozme klinken door de lege straten van Moskou. Brie Crozme neemt hoe langer hoe groter passen, slaat hoe langer hoe feller met de stok tegen de keien. De enige bepaald gelukkige dag van deze half geschifte Europeaan: de dag dat hij tenslotte zijn einde tegemoet gaat... | |
4. Operetta!Nog altijd stilte in het gpoe-gebouw. Nog stiller zelfs. Bij Petroff is er geen verandering ingetreden; zijn hoofd schommelt tragisch of alleen maar traag boven de tafel. Daarentegen is de oude Godoroff door slaap overmand. Blijkbaar heeft hij juist op zijn horloge gekeken. Het nikkelen ding hangt langs zijn been aan een ketting die aan het ander einde aan zijn vest vastzit, zoals men dat voor vijftig jaar zag. Rust in vrede, Godoroff! Misschien heeft de oude baas toch maar zelfmoord gepleegd en is het horloge maar een clandestien vergifdoosje. Waarschijnlijk zelfs; hij reageert niet op de stappen van de binnenkomende Brie Crozme en Johnny. Wij zullen het niet weten. In de drukte aan het einde van het feest zal geen aandacht meer aan hem geschonken worden. De kinderen hebben het te druk met het zich bezorgen van het volle pond aan dwaasheid. Brie Crozme heeft zich op een stoel gezet, vlak voor het schommelende hoofd van Petroff; met de kin rust hij op zijn wandelstok uit kapitalistische landen; eerst sluiten zich zijn ogen en ontspant zich zijn gezicht, alsof hij in deze enkele seconde nog een laatste groet wilde brengen aan zijn steeds wijkende maar steeds ook weer aanstuwende her- | |
[pagina 41]
| |
inneringen, voordat hij met verwilderde blik en een stortvloed van slechts gedeeltelijk juiste opvattingen en aantijgingen naar zijn einde raast. Zijn aanval richt hij eerst op zijn oervijand Petroff: ‘Daar ontmoeten we elkaar weer, heer Petroff. Aan de laatste kruisweg. Eens heb je aan Johnny gevraagd waarom hij zijn Engelse naam had. Ik zal het je vandaag maar vertellen. Onder vier ogen. Ik zal het je vertellen: hij heeft als Rus ook een Russische naam Haha. Er was een tijd, Petroff, dat je omringd was door lachende gezichten. Een levenseis voor jou; de brutaal tevreden lach van alle lachers die alle lachers op hun hand hebben. Omringd door dergelijke lachers kan geen behoorlijk mens zijn gedachten bij elkaar houden. De enige reden waarom de Mapen maar niet komen willen. Natuurlijk bedoel ik míjn Mapen, de kruising tussen M(ens) en aap. Tussen homo sapiens en simia anthropomorpha. Haha. Niet die andere Mapen die wel degelijk komen zullen, dadelijk, en ons zullen overhooplopen, afmaken, misschien wel opvreten. De mens is omnivoor...’ Brie Crozmes spraakzaamheid stuit op de houding van Petroff, die hij dan ook opeens indringend-onderzoekend recht in de ogen kijkt; reigers ziet men soms zo in vijvers eensklaps de hals strekken op een of ander slobberend, een of ander ritselend geluid, dat zij niet dadelijk kunnen thuis brengen. Wat is er op dit gewichtig ogenblik van de wereldgeschiedenis aan de hand? Niets verrassends. Petroff mocht voor Brie Crozme al de oervijand zijn, voor anderen en voor zichzelf bleef hij in de allereerste plaats, en ook temidden van wereldschokkende gebeurtenissen, de ambtenaar. En bedenkend dat het eerste ding dat niet alleen een ambtenaar doch ook ieder ander zakelijk mens zich aanschaft, juist is een harde schaal tegen baldadige argumenten, wordt het makkelijk begrijpelijk waarom de woorden van Brie Crozme stuiten op Petroffs onverschilligheid. Bovendien neemt Brie Crozme, die de jammerlijke Petroff zo scherp onderzoekend opneemt, een bij deze als het ware zienderogen uitblussen van het leven waar, dat allerminst geschikt maakt voor het medeveroorzaken van | |
[pagina 42]
| |
die combinatie van rumoer en deining die sommige naturen behoeven om de komst van de dood te begroeten, als de opgang van de uiteindelijke zon, of om dezelfde onontkoombare dood als het grote malheur, dat het après tout toch ook is, verstandiglijk-hysterisch maar over het hoofd te kunnen zien. Brie Crozme had reeds zijn zin afgebroken; nu wendt hij zich tevens, met krassend piepende verschikking van zijn stalen stoel, van Petroff af, tot de enige andere die in dit vertrek nog niet slaapt, niet dood is of niet uitblust: ‘Johnny, Johnny, ons laten afmaken als lammeren, zonder tegenstand noch wraak, mogen we niet! Ik begrijp waarom je Johnny heet. Je wilt ook door je naam niet meedoen aan de botheid van je Russen. Misschien ook omdat het je innige wens is dat het jouw naam is, die Marlene Dietrich uit het ebonieten graf van haar grammofoonplaten galmt. Misschien ook, omdat je ze alle vijf niet bij elkaar hebt Haha. Maar aan al je bedoelingen hecht ik mijn onvoorwaardelijke goedkeuring. Maar deze hier, deze Petroff, is precies hetzelfde als de Mapen die dadelijk zullen komen, met het enige verschil dat de ene het spiegelbeeld is van de ander. Spiegelbeelden: daarom verbrijzelen ze elkaar! Eender zijn ze in de rest. Of het gebeurt met elektrificatie of met broekeloosheid, wat ze willen is: in de rug als dekking de leuzen, op hun hand de lachers, in hun vestjeszak het traktement. Wreken moeten we ons, wreken! Ik telde laatst hoeveel hypothesen ik in mijn leven had opgesteld. Ik raakte de tel kwijt zoals ik ook de hypothesen was kwijtgeraakt. Maar mijn bestaan staat dit laatste uur in het teken van de veine. Ik maak mijn enige juiste en laatste hypothese...’ Er is een ziekelijke glans in de ogen van Brie Crozme nu hij opspringt van zijn stoel, in een soort spasme raakt, met duizenderlei bewegingen als de stuiptrekkingen van een Jan Klaassen om zich heen slaat, en met speeksel van opwinding in de mondhoeken zich vooroverbuigt over het met wijdopen ogen hem aanstarende gezicht van Johnny: ‘Deze hypothese is goud, ik bedoel tserwontsen waard. Als naaktlopers hebben deze Mapen licht een paar mooie vrouwen bij zich. Lelijke ook. Ik stel het probleem: treft men onder | |
[pagina 43]
| |
naaktlopers meer mooie vrouwen aan dan onder niet-naaktlopers? Ik persoonlijk geloof het tegendeel. Ik geloof trouwens altijd het tegendeel. Maar het antwoord luidt: men kan zich makkelijker een oordeel vormen over de bouw van een naaktloper dan van een niet-naaktloper. Eenvoudige hypothese, niet Haha.’ Brie Crozme kijkt Johnny strak aan. Zijn gezicht trilt van nervositeit. Met de nadrukkelijkheid van iemand die door zijn stemvolume de werkelijkheid zijn krankzinnige wil wenst op te leggen en aandringt tegen alle waarschijnlijkheid in: ‘Ik zal de mooiste voor je stelen.’ En herhaalt langzaam en vast: ‘Ik zal de mooiste voor je stelen.’ Dan breekt de spanning en verdwijnt de nadrukkelijke afgemetenheid uit zijn woorden zoals een solist plotseling door de andere instrumenten wordt overstemd. Met de hele scala van beweeglijkheid en nuances, in stem en gebaren, vervolgt hij: ‘Willen ze de operette van de brutale zelfgenoegzaamheid? Soit. Wij zullen medewerken aan de operette. Met onze beste krachten. Wij zullen hun mooiste deerne stelen. Wij leven weer in langvervlogen tijden. Onder de Sabijnen!’ Een gekraak wordt hoorbaar, als ratten die zich tegoed doen achter het behang en zich een weg krabben: de eerste geluiden uit de luidspreker die de een of ander (doch gewis en zeker niet de ex-komsomol die er de brui aan gaf) weer heeft aangezet. Maar de curve van Brie Crozmes opwinding nadert weer een top, zijn stem maakt de luidspreker onverstaanbaar. Met de handen houdt hij Johnny bij de schouders vast of juister: maakt hij knedende bewegingen aan Johnny's schouders waardoor Johnny's voortreffelijk volgens de laatste coupe gesneden colbertjas pijnlijk schots en scheef getrokken wordt. ‘Neen kostbare Johnny, jij mag niet sterven. Eeuwig is al het banale. Wraak is zoet en minstens even oud.’ Brie Crozme vangt een losse zin op uit de luidspreker; hij zwijgt, gespannen luisterend. De luidspreker voltooit de zin: ‘Dus wordt aan het peloton onder aanvoering van Apollo op- | |
[pagina 44]
| |
dracht gegeven zich naar de gpoe te begeven en zonder vorm van proces de gevaarlijke aanhangers van het oude regime die zich daar op het ogenblik bevinden, te executeren.’ De knedende bewegingen van Brie Crozmes handen gaan over in een krampachtig samenknijpen van de vingers waardoor Johnny's verleidelijke jas tot boven de heup raakt opgeschoven. Johnny heeft een prachtige dandy-riem om, uit Parijs of Londen? Brie Crozme staat ademloos, hijgt naar adem. Dan is het in huilkreten dat zijn perverse vreugde haar uitweg vindt: ‘Daar gaan we! Voorgoed! Das ist der schöne Thanatos, hij komt op zijn vurig ros! Petroff wordt op zijn minst geradbraakt of gevierendeeld. De heer De Brie Crozme behoort tot degenen die zich juichende werpen op het zwaard, met al de retorica en passie die zij een levenlang verkropten. Ieder heeft zijn taak, mijn beste Johnny, de jouwe is aanzienlijk zwaarder. De wraak! De wraak! Ik zou benieuwd zijn naar de rol van Petroff wanneer ik niet zelf vervuld was, boordevol, van de mij opgedragen buitengewoon charmante beau rôle: het schatje schaken maar daarbij zelf onder de voeten gelopen worden. Dodelijk onder de voeten gelopen...’ Armetierige tranen zijn het niettemin die nu roerloos Brie Crozme in de ogen staan. Doch de wijze waarop hij de tweeentwintigjarige Johnny ten afscheid omhelst, mist niet de plechtigheid van Franse maarschalken. Dan vat hij Johnny bij de arm, trekt hem plotseling met zich mee, naar de plaats waar een gordijn een smalle zijuitgang afsluit. De blik waarmee de tweeëntwintigjarige zijn vriend Brie Crozme volgt in de minste zijner bewegingen, is vol van een mengeling van medelijden en onwankelbaar vertrouwen. ‘Johnny! Hier blijven. Achter het gordijn. Het meisje wordt je toegeduwd. Johnny! Beloof dat je je door de schurken een uitweg baant. Beloof Johnny Beloof.’ Maar reeds is Brie Crozme weer de zaal ingesprongen. Bij de aanblik van de Mapen die nu - Apollo vooraan - door de hoofdingang binnendringen, wordt hij een ogenblik door haat bedwelmd en overmand. Hij mummelt met bleke bloede- | |
[pagina 45]
| |
loze lippen: Ongelofelijk, de botheid van de mensen! Men zou het niet geloven te Angoulême of Amsterdam dat de veelbelovende Brie Crozme werd afgemaakt door naakte kaerels in berevellen Haha. Maar de lach breidt zich uit tot grimas, en vergeten zijn, in deze bedwelming van haat, Johnny, hypothese van mooie vrouwen, zelfs wraak. Brie Crozme stort zich in de menigte. Een jong meisje is het evenwel op wie hij als eerste stoot in zijn wilde vaart. Zij vestigt op hem haar half verlegen, half ironische blik. Weerloos als een lief konijntje is ze... Een van die toevalligheden en vergissingen van het noodlot waardoor een zieke zeeman, die thuisblijft, niet met zijn schip vergaat, een assepoester een prins trouwt, en een stervende Brie Crozme zijn woord getrouw blijft. Blijkbaar een zeer jong kind is het dat tussen de tierende Mapen is verzeild geraakt in de hoop nu weer eens deel te nemen aan het jolijt van een maskerade; ook in haar kleren weerspiegelt zich haar verrukkelijke naïveteit: zij heeft oude wollen slofjes aan, maar verder het lange zwartfluwelen kostuum van de amazones van West-Europa, met, scheef op het hoofd, de driekanten steek waaronder de kastanje haren zachtkrullend golven. Waarschijnlijk is zij de doodsbleke man genaderd omdat zij in haar nieuwsgierige feeststemming zich het meest aangetrokken voelde tot de koddigst zich opwindende feesteling. Brie Crozme kijkt haar in de ironische kinderogen. Een ogenblik is hij vertederd door het lieftallige en argeloze van het tussen deze verscheurende dieren verdoolde jonge kind. Onmiddellijk beantwoordt het meisje deze vertedering, haar ironische verlegenheid gaat over in een volgzaamheid die roerend is, want trouw weerspiegelt het gezichtje de zelfs in de weinige seconden nog wisselende gemoedsstemmingen van de grillige partner. Bitter weinig begrijpt zij er dan ook van wanneer hij haar opeens op het voorhoofd kust en met de woorden: vaarwel mijn kind, pijlsnel naar de zijuitgang duwt en aflevert aan Johnny. Pijlsnel! Maar op dit ogenblik steekt hem de angel van het weke sentiment zoals hij hem nooit eerder heeft gestoken; fel! | |
[pagina 46]
| |
Pijlsnel heeft hij steeds, een levenlang, het liefelijke en argeloze aan anderen doorgegeven, afgeleverd... Om welke duistere reden...? Wie zal het zeggen...? Weinige minuten later en de executie is voltrokken aan de heren van het vroegere regime. Bleek en ontdaan door het vermoeden van iets zeer liefelijks dat hem is ontgaan, sterft De Brie Crozme; in een gevoelsstaat waarin hij niet heeft geleefd. De gewezen komsomo daarentegen sterft even onbeduidend als hij heeft geleefd: gemakzuchtig en afwezig. Godoroff hikt nog geheel onverwacht, doch het is zeer de vraag of hij überhaupt nog leefde. De enige die nog ernstige weerstand biedt, is uitblussende Petroff, die onmiddellijk het hoofdschudden staakt, van zijn stoel opspringt, zich schrap stelt in een hoek, zijn handen voor zich uitstoot als de klauwen van een roofdier en, als een gorilla de romp krommend, het grimas trekt van iemand die tot iedere prijs wil blijven leven en zelfs een natuurramp tracht af te wenden met een schrikaanjagende expressie; het stuk ongeluk! Langer dan enige seconden kan ook hij zijn kostbaar leven niet rekken, waarna ook zijn lichaam in de kar geladen wordt en gereden naar het soortement laboratorium waar eens Brie Crozme in zeker métier heeft uitgemunt... Maar nog is het niet genoeg. De uren gaan voorbij. Schaduwen verzamelen zich in het lege gpoe-vertrek, waar nu slechts zichtbaar is het blinken van de eens moderne stalen curven. Schaduwen verzamelen zich gedurende het matte verloop der uren. Dan kondigt zich weer voor de zoveelste maal op deze dag de luidspreker aan met zijn krakende geluiden. Rommelend als onweer trekt het kraken weg, waarna Vox Humana haar allerbelangrijkste mededelingen doet: Hier Warschau... de Mexicaanse dollar noteert... de yen... de Nederlandse gulden... De internationale voetbalwedstrijd Polen-Tsjechoslowakije: 2-3. Ongelukken waren er ook: een vader, door godsdienstwaan bevangen, meende de stem te horen van Jehovah sprekende tot Abraham... Onze afkeer voor de daad mag geen beletsel zijn, het lot van de vader moeten wij evenzeer betreuren als dat van de zoon... Anna Maria | |
[pagina 47]
| |
Lakofski verzoekt ons mede te delen dat Petrus Paulus Potofski dadelijk naar Krakau moet overkomen: zij heeft... De revolutie in Rusland is geëindigd met een volledige overwinning van de Mapen. De eerste vluchtelingen komen te Warschau aan. Met de nieuwe Hispano-Fokker is in de recordtijd van een half uur te Warschau aangekomen de vroegere secretaris van Godoroff. Wij zijn zo gelukkig geweest ons van zijn medewerking te verzekeren. Wij wijzen erop dat wij het eerste station zijn dat authentieke berichten over de Russische revolutie uitzendt. Hier dus, dames en heren, de secretaris van Godoroff persoonlijk aan het woord. Met een gelijkmatige stem begint de voormalige secretaris: Dames en heren, het zal u bekend zijn op welke wijze de revolutie werd voorbereid. In korte trekken kunnen we de voorgeschiedenis het beste volgen aan de hand van het revolutionaire dagblad De Forse Maap... Somber is het nu in Moskou. De zon verschool zich achter wolken. De wolken zwollen. Water stortte uit de breuk van deze zware wolken. De regen klettert op de daken, alleen nog maar arme mensen lopen op straat, en in het lege donkere van de zaal verklinkt een stem die op het correcte af de jongste gebeurtenissen opsomt en redelijk aan elkander schakelt tot een van die eentonige relazen waarvoor kinderen de tong uitsteken, doch welke ‘verkleumde grijzen’ niet zonder spanning aanhoren. Wat zullen wij nog hopen? Zullen we maar voortmarcheren door de op Moskou neerkletterende regen, met gebogen hoofden, als ongelukkigen die onder het juk doorgaan? Zullen we maar afzien van het heden, onze hoop op de toekomst vestigen en van de volgende generatie en van Johnny alle heil verwachten? Maar waarom van Johnny zo'n heleboel verwachten? Om de twijfelachtige originaliteit van zijn Engelse naam? om zijn inderdaad te appreciëren sympathie voor Brie Crozme? om zijn antwoord aan Petroff? om zijn handige vlucht uit Moskou? om zijn ongelofelijk snel maar weer iets nieuws aan de haak slaan: radio-engagementen...? Wij houden eerder ons verstand bij elkaar, ook houden wij | |
[pagina 48]
| |
eerder ons hart vast. Russische Johnny was al in Moskou de grote branieschopper die vuile antwoorden gaf aan in de dienst vergrijsde gpoe-leden; die een zwak had voor dubbelzinnige figuren als Brie Crozme en die zijn naam wenste te horen galmen door Marlene Dietrich die van movie-paleizen bordelen maakte voor de heren voyeurs... Bovendien: Caliban has a new master - get a new man! Niet meer idealistische gesprekken met Godoroff. Niet meer de wartaal van Brie Crozme. Voortaan: radio-engagementen. Stof voor lezingen bij de vleet. Noodzakelijk gevolg: f 25; een glas water welks helderheid het enige smetteloze is dat nog het leven aankleeft; een handdruk bij het komen, een handdruk bij het gaan. i Godoroff en pantoufles (met gemoedelijke stem). ii De schurk Apollo (met verontwaardigde stem: Pitsikoff of Protsipoeff!). iii Het offer van Brie Crozme (met stem vol kreukels of barsten). iv Mijn geestigste antwoord aan Petroff: Als Rus heb ik ook nog een Russische naam zoals gij, kameraad Petroff, als Rus ook nog een joodse naam hebt: Goldstein! Brie Crozme had het antwoord niet begrepen; hij herhaalde altijd alleen maar de eerste helft, de gein was Brie Crozme ontgaan. Brie Crozme was bepaald ongeinig. Kan dan ook het jonge kind ons niet langer bekoren: de lieftallige wier wollen slofjes zich zo aandoenlijk paarden aan het fluweel van de amazonerok? Wij zullen ook in dit geval maar gemakshalve, zoals wijlen Brie Crozme placht te zeggen, voortreffelijke versregels citeren: Ons diepste omarmen heeft de droom omgebracht... Neen, wij zullen niets meer hopen. Wij zullen maar voortmarcheren, met gebogen hoofden, als ongelukkigen die onder het juk doorgaan, door een regen die neerklettert op de Tverskaya zogoed als op de Leidsestraat. For the rain it raineth every day. |
|