Verzameld werk. Deel 2. Gedichten(1985)–Cola Debrot– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Vandaar de maandag Ik heb er meer dan genoeg van een mens te zijn. Ik loop maar naar binnen, in de zaak voor herenkleding, in de bioscoop. Ik ben tot op de draad versleten, geruisloos als een zwaan van vilt die reilt en zeilt over een water van loodgrauw oerbegin. Geuren uit de kapperszaak kunnen mij tot tranen toe ontroeren. Ik verlang alleen maar naar rust, tastbaar van wol of steen. Ik wil dit alles niet meer zien, geen gebouwen, geen fraaie tuinen, geen marktwaar, geen schildpadbrillen, geen lifts. Ik heb meer dan genoeg van mijn eigen voeten en nagels, de scheiding van mijn haardos en mijn schaduw, Ik heb meer dan genoeg van dit bestaan. Hoe heerlijk zou het anders zijn een notaris de doodschrik op het lijf jagen een versgeplukte lelie in mijn hand. Of een onthutste non de genadeslag toedienen achter het roodaangelopen oor. Hoe heerlijk zou het zijn de straten door te jagen gewapend met het groene lemmet en kreten slakend tot de doodskou mij bevangt. [pagina 87] [p. 87] Ik wil niet langer wortelschieten in het duister, weifelziek naar alle richtingen, huiv'rend van slaap, steeds dieper dringend in de vochtige ingewanden van de aarde, afwisselend voedingsstoffen slurpend, op gedachtenweefsels terend. Ik wil eindelijk bevrijd zijn van rampspoedige wisselvalligheden, Ik weiger nog langer wortelschieten in mijn eigen graf, of andermans graf, de wulfsels van de doden, verstijfd van koude, versteend van angst. Vandaar de maandag die riekt naar petroleum wanneer hij mij opvangt met mijn gevangenisgezicht, de maandag die huilt en krijst als zijn rad door onze wonden schuurt en sporen bloed achterlaat van 's morgens vroeg tot middernacht. Hij drijft en duwt mij in afgelegen hoeken, in vochtige percelen, in hospitaals waar de botten uit de vensters puilen naar de schoenmaker waar het ruikt naar azijn, naar straten met de afschrikwekkendheid van afgronden. Zie daar de vogels van sulfer kleur, zie daar de ingewanden die hangen aan de deuren van ontruimde krotten. Of de valse tanden in de koffiepot. Of de spiegels met hun booby-traps van ingetogenheid en schaamte. Zie daar de rest: overal navels, parapluie's en gifpotten. Ik wandel in alle kalmte verder, kalmte in mijn ogen, mijn schoenen, mijn toorn, mijn voorgewende achteloosheid. Ik laat mij niet weerhouden, ik ga voorbij. [pagina 88] [p. 88] Voorbij het kantoorgebouw en de winkel voor orthopaedische instrumenten. Voorbij de binnenplaats waar men het wasgoed aan de ijzerdraad ziet hangen. Onderbroeken, handdoeken en hemden waaruit vocht sijpelt. Het zijn langzame, vuile tranen. (naar het Spaans van Pablo Neruda) Vorige Volgende