Verzameld werk. Deel 2. Gedichten(1985)–Cola Debrot– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Thijs Maris Het schoon kasteel met gouden nokken in koesterende najaarsmist, het houdt geen stand, Thijs, het verbrokkelt, wanneer de zon zich weer verkwist. Want als de mist is opgetrokken, zo dromerig, zo vederlicht, zijn alle dromen, die verlokken, weer voor het heilloos blauw gezwicht. Gij, die gedoemd zijt te verblijven, ver van de vreugden vol venijn, kent slechts de schimmen, niet de lijven, in stilten blank, in mist ragfijn, alwaar de ziel in 't eind onttrokken wordt aan het dagelijks gericht, dat tegen Ziel en God blijft wrokken en ons aan traan en zweet verplicht. Weet, als mijn hand ophoudt te schrijven van wanhoop's droom, van wanhoop's pijn, 't is dat 'k mijn hart opeens verstijven voel in Uw huiver-stil domein. Ver van de marktschreeuw en het kijven, de opschik en de valse schijn, verkoost gij dromend heen te drijven naar waar slechts blinden ziende zijn. Vorige Volgende