grote naturalistische ‘vloedgolf’ kan tussen 1879 en 1881 gesitueerd worden; de stroming is ondertussen erg uitgedeind; naast Frans (ook Franstalig Belgisch, onder meer het debuut van C. Lemonnier, Un mâle, 1881, uitgegeven door Kistemaekers) ziet ook Spaans, Italiaans, Scandinavisch, zelfs Engels (G. Gissing bijvoorbeeld) werk het licht. De Nederlandse lezers kunnen kennis maken met de eerste vertalingen: van Daudet worden in 1876 Fromont jeune et Risler aîné (1874), in 1879 Le Nabab (1877) vertaald; eigenaardig genoeg is het nadien de beurt aan L. Hennique:La Dévouée (1878) verschijnt in 1879 in het Nederlands onder de titel Michelle Geoffrin. Zola moet nog even wachten, hoewel er vanaf 1876 verschillende artikels over hem gepubliceerd worden. Vooral J. Ten Brink blinkt hierin uit.
Hoe dan ook, rond 1880 staat de Nederlandse letterkunde voor een keerpunt; het jaartal - 1880 - wordt extra beklemtoond door de naam - de Tachtigers - waarmee de vernieuwers de geschiedenis ingaan. Het zijn niet allen naturalisten, zoveel is zeker, maar zeker is eveneens dat, net als in de rest van Europa, in die periode in Nederland, en wat later ook in Vlaanderen, het literaire modernisme aanvangt.
Welnu, het naturalisme is een van de componenten van dit modernisme. Al te lang en al te vaak werd het als de - volgens velen verbasterde, zelfs verliederlijkte - erfgenaam van het realisme beschouwd. Gevolg daarvan was dat men het als een finale doorbraak en als een eindpunt heeft willen zien, een probeersel ook dat tot de grenzen van de literatuur voerde (als men het tenminste als literatuur wou beschouwen!). Het naturalisme is echter veel meer dan de erfgenaam van het realisme - ook al kan niet ontkend worden dat de naturalisten, zoals zoveel andere hervormers en literaire revolutionairen vóór hen (en hoevelen hebben nadien niet precies hetzelfde gedaan?), zelf wel eens verkondigd hebben dat ze alleen maar naar de bron teruggingen. Champfleury bijvoorbeeld aarzelde niet Homeros als een realist te bestempelen! Het is eveneens bekend dat de eerste theoretici van de roman - Huet in Frankrijk, Blankenburg in Duitsland - gepoogd hebben het ontstaan ervan te rechtvaardigen door hem in een epische traditie te integreren. Deze pogingen moeten in zekere mate als een captatio benevolentiae, of als een tactiek beschouwd worden; het gebeurt in de letterkunde wel meer dat de voorstanders van erg revolutionaire ideeën precies diegenen weten te bekoren die met een verbeten nostalgie naar het verloren paradijs verlangen.
Het naturalisme heeft de wereld van de letterkunde diep beroerd. Met de ‘wereld van de letterkunde’ - en hier is misschien reeds sprake van een nieuw element - worden niet enkel de auteurs bedoeld, maar ook allen die op een of andere manier met literatuur te maken hebben: uitgevers, hoofdredacteurs van tijdschriften, regisseurs, critici, politici (altijd de eersten om zich zorgen te maken over wat gezegd, geschreven en opgevoerd wordt, en vooral altijd geneigd om in te grijpen). Maar - en dat wordt door de literatuurhistorici vaak op flagrante wijze over het hoofd gezien - ook het publiek maakt van de wereld van de letterkunde deel uit, de lezers en de lezeressen voor wie en dank zij wie de literatuur bestaat. Het is precies voor dit publiek dat de naturalisten bepaalde