De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.[H]IER BEGHINT DIE HISTORIE VAN DIE SEUEn WIJ || SE MANNEN VAN ROMEN WELCKE HISTORIE || BOUEN MATEN SCHOEN ENDE GHENUECHLIJC IS OM || HOREN. ENde OEC VREEMT ENde LUTTEL GHEHOERT WANT || SI IS NV NYEWELINCK IN DIT TEGHENWOERDIGHE || IAER VAN LXXIX. GHETRANSLATEERT ENDE OUER GHE || SET WT DEN LATINE IN GOEDEN DIETSCHE OP DATTET || DIE LEKE LUDEN OEC MOGHEN VERSTAEN || [In fine:] DIT BOEC IS VOLMAECT ENDE GHEPRENT TER || GOUDE IN HOLLANT. BI MI GHERAERT LEEU DEN XXV || DACH IN IULIO INT IAER ONS HEREn M.CCCC. ENde LXXIX || (onvolledig ex. Göttingen UB) (Beschreven K. Meyer, cfr hieronder, pp. 1-2 en Botermans, id. (diss.), p. 69) 4o. | |
2. Tekstuitgave.Botermans A.J., Die hystorie van die seuen wijse mannen van romen bewerkt door -. Tekst. (Herdruk naar het eenig bekende exemplaar der editio princeps, Ao 1479, berustende in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen), Haarlem, 1898. De ontbrekende bladen werden in Bijlagen aangevuld met de overeenkomstige uit de tweede editie. | |
[pagina 199]
| |
3. Literatuur.Botermans A.J., Die hystorie van die seven wijse mannen van romen, diss. Utrecht, Haarlem, 1898. Met verdere bibliographie, pp. 28-39, 69-81 en 220-226. Kronenberg M.E., Een onbekende uitgave der Historie van die seven wise mannen van Romen (Antwerpen? c. 1510-1530), in HB, XX (1931), pp. 49-50. Meyer K., Die sieben weisen Meister, in Niederl. Volksb., I, pp. 1-2. Plomp H.P.B., De Middelnederlandsche bewerking van het gedicht van den VII Vroeden van binnen Rome. Onderzoek en beschouwingen, Utrecht, 1899. Rijnbach A.A. van, Die Historie van die seven wijse mannen van Romen, in TNTL, LIX (1940), p. 262-275. Verdere bibliographie passim. Stallaert K., Van den VII vroeden van binnen Rome. Een dichtwerk der XIVe eeuw. Uitgegeven op last der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, 1889. | |
B. Inhoud.De binnentitel (fol. a2 ro) kan enigszins gelden als proloog (cfr titeltekst hierboven). - I. 1. Keizer Poncianus krijgt een zoon Dyoclesianus. 2. Als de jongen zeven jaar is valt de koningin ziek; vooraleer te sterven vraagt zij dat wanneer de keizer zou hertrouwen, de jongen van de stiefmoeder verwijderd zou opgevoed worden. 3. Na lang om de dood van zijn vrouw getreurd te hebben, vraagt de keizer raad aan zijn heren, die hem de zeven wijze meesters van Rome aanbevelen. 4. Deze worden bij de keizer ontboden en om de beurt bieden de meesters Bancillas, Lentulus, Craton, Malquedrac, Iosephus, Cleophas en Iochim aan, zijn zoon respectievelijk op zeven, zes, vijf, enz., de laatste op één jaar te onderrichten. Om niemand te bevoordelen besluit de keizer hen gezamenlijk de opleiding te laten geven. 5. De meesters brengen de jongen in een rustige kamer drie mijl van Rome. 6. Na zeven jaar examineren ze hem. Op Craton's voorstel leggen zij elk een eiloof (klimop)-blad onder zijn bed; als hij ontwaakt reageert hij verstandig: is de zoldering naar de aarde toegekomen of omgekeerd? 7. De aanzienlijken van het land geven de keizer de raad te hertrouwen; zij zoeken voor hem en de keizer huwt de dochter van de koning van Castellioen. 8. Hij bemint haar zeer, doch zij krijgen geen kinderen. 9. Op een nacht vraagt zij hem zijn zoon te doen naar huis komen. Reeds zestien jaar is hij weg. 10. De wijzen ontvangen haar brief met het keizerlijk zegelteken. 11. In de sterren lezen ze dat de jongen bij zijn vader geen enkel woord spreken mag of hij zal terstond een schandelijke dood sterven en dat zijzelf sterven zullen als ze hun discipel niet naar het hof brengen. 12. Als de jongen dit hoort raadpleegt hijzelf de sterren, waarin hij leest dat, zo hij zeven dagen zwijgt, hij het leven kan behouden. Elk der wijzen moet dan maar voor hem een dag het woord voeren, tot hijzelf weer spreken kan. 13. Zij rijden naar de keizer. Bij de ontmoeting antwoordt de jongen niets op de vragen van zijn vader. 14. De koningin zegt hem wel tot spreken te zullen brengen. Zij leidt hem in haar kamer, waar zij hem met woorden en daden tracht te verleiden tot onkuisheid. Wanneer hij door gebaren zijn weigering te kennen geeft, geeft zij hem schrijfgerief: hij schrijft dat hij noch tegenover God, noch tegenover zijn vader wil misdoen. 15. Daarop molesteert zij zichzelf en roept om hulp. 16. Aan de toegelopen keizer en edelen zegt zij dat de jongen haar heeft willen verkrachten. 17. De keizer wil hem onmiddellijk doen hangen, doch de prinsen vragen een vonnis naar recht en wet. Men werpt hem in de gevangenis. 18. 's Nachts doet de koningin haar echtgenoot beloven 's anderdaags de jongen te hangen, anders zal de keizer gebeuren zoals in volgend exempel: - II. 19. Dat eerste exempel der keyserinnen: een burger in Rome had in zijn boomgaard een pijnboom wiens vruchten elke ziekte genazen. Wanneer nu een jonge boom aan de voet van de oude ontsproot, deed de burger door de hovenier eerst takken van de oude boom weghakken om de jonge boom lucht te geven, en later zelfs heel de boom, waarna echter ook de jonge boom stierf; dit alles tot spijt der armen en zieken. - III. 20. Verclaringe daer of: de keizerin zegt tot de keizer: gij zijt de oude boom welke de jonge tracht te verdringen: het is nog tijd hem te doden. 21. De keizer besluit 's anderdaags zijn zoon te doen hangen. Daarna wordt de jongen naar de galg geleid tussen het weeklagende volk. 22. Meester Bancillas haast zich naar het paleis, waar hij de eer van de | |
[pagina 200]
| |
jongen verdedigt: zo de keizer hem laat doden zal met hem erger geschieden dan met een ridder, enz... (cfr exempel); de meester zal dit vertellen als de keizer zijn zoon tot morgen in leven houdt. - IV. 23. Dat exempel des eersten meesters: een ridder had een zoon, door drie voedsters verzorgd, een valk en een windhond die zijn meester verwittigde als hij een nederlaag in de strijd zou lijden. Tijdens een tornooi lieten de voedsters het kind alleen in de zaal achter, met de valk en de hond. Een slang wilde het kind doden, doch de hond, door de valk gewekt, bevocht en doodde de slang, waarbij de wieg omkantelde, doch het kind bleef ongedeerd. De hond was evenwel met bloed overdekt. Als de voedsters terugkeerden dachten ze dat de hond het kind had opgegeten en vertelden dit aan de vrouw van de ridder; op haar zeggen trok de ridder zijn zwaard en sloeg de hond de kop af. Daarna vond hij het kind levend en toen bleek het hoe alles gebeurd was, doch te laat. 24. De meester trekt de les: luister niet naar de woorden van uw vrouw. 25. Weer treurt de keizerin omdat de jongen nog in leven is; toch zal zij de keizer nog een exempel vertellen. - V. 26. Dat anderde exempel der keyserinnen: een keizer bezat een warande, onveilig gemaakt door een beer: wie deze zou doden, zou 's keizers dochter ten huwelijk krijgen. Een herder trok de warande in en als de beer afkwam kroop hij in een boom. Terwijl de beer trachtte de boom los te woelen, wierp de herder vruchten naar beneden; de beer verzadigde zich en viel in slaap. Voorzichtig kwam de herder naar beneden, verzekerde er zich van dat de beer sliep en stak hem dood. 27. Betekenis: de herder verbeeldt de zoon die met list zijn vader (de beer) tracht ten onder te brengen. 28. Weer besluit de keizer zijn zoon te doen hangen, doch de tweede meester zal weer een exempel vertellen. - VI. 29. Dat exempel des anderen meesters: in een stad mocht na het luiden der klok niemand op straat worden aangetroffen of hij wordt gevangen genomen en 's anderdaags aan de kaak gesteld. Een oude man had een jonge vrouw die 's nachts haar slapende man verliet om naar haar boel te lopen. Op een nacht ontdekte de man haar afwezigheid en ging de deur sluiten. Tegen de morgen kwam zij terug en kon niet binnen; haar man verweet haar vanuit het venster. Zij beweerde haar zieke moeder te zijn gaan helpen, doch als haar geredeneer tevergeefs was, veinsde zij zich in de waterput te verdrinken. Als nu de man klagend buitenliep, sloop zij binnen en grendelde de deur; zij wilde hem niet binnen laten en betichtte hemzelf van overspel, zodat ten slotte de wakers die hem op straat vonden, hem medenamen en 's anderdaags aan de kaak stelden. 30. De zedeles blijkt: betrouw de woorden van zulke vrouw niet. 31. De jongen zal vandaag nog niet sterven. 32. Klachten van de keizerin die dreigt naar haar vader te gaan; zij zal een nieuw exempel vertellen: - VII. 33. Dat derde exempel der keyserinen: In Rome was er een ridder met twee dochters en een zoon; door tornooispelen verloor hij zijn geld. Met zijn zoon besloot hij uit de schattoren van de keizer te gaan stelen, dit was beter dan het erfdeel van zijn kinderen te verdoen. Het lukte. De bewaker van de toren echter, om herhaling van de diefstal te voorkomen, zette een ton pik en lijm bij de opening in de muur. Wanneer het geld van de ridder weer op was, gingen zij opnieuw stelen, doch de vader viel gevangen in de ton, waaruit niet te ontkomen was. Om ten minste zijn familie te doen ontsnappen aan de straf van de keizer beval hij zijn zoon hem het hoofd af te hakken, zo wist men niet wie de dief was. De zoon deed dit en wierp het hoofd in een kuil. De keizer nu, op de hoogte gebracht, liet het lichaam door Rome slepen, de dienaars moesten overal luisteren om te vinden in welke familie men weende. De dochters maakten misbaar, doch vlug stak de zoon zich een wond in de mond: zij konden aldus het geroep verklaren en ontkwamen. Het lichaam werd aan de galg gehangen; de zoon wilde zijn vader echter niet begraven. 34. Bedudinghe van dat voerseide exempel: zoals die zoon in alles ondankbaar was, zal ook 's keizers zoon zijn vader bedreigen. 35. Weer wordt de jongen naar de galg gebracht. 36. De derde meester, Craton, komt afgereden, en twist met de keizer. De jongen wordt weer naar de kerker gebracht, terwijl de meester vertelt: - VIII. 37. Een exempel des derden meesters: een man had een goedsprekende ekster, die het overspel van de vrouw des huizes uitbracht, telkens | |
[pagina 201]
| |
de man op reis was geweest. Wanneer nogmaals de boel van de vrouw op een nacht bij haar kwam, ensceneerde zij een tempeest in de huiskamer, waardoor de ekster bijna bedolven werd. Aan zijn teruggekeerde meester verhaalde de ekster wat er gebeurd was en sprak over sneeuw, regen en hagel; de vrouw kon dit leugenachtig maken, zo geloofde de man dat de ekster loog en wrong haar de nek om, slechts daarna bemerkte hij dat zijn vrouw hem bedrogen had. 38. Om dit goed exempel van de boosheid ener vrouw zal de jongen die dag nog in leven blijven. 39. Nieuw misbaar van de keizerin omdat de keizer zich telkens door de wijzen laat beklappen; zij zal vertellen: - IX. 40. Dat vierde exempel der keyserinnen: vroeger waren er zeven wijzen in Rome die grote macht hadden. Zij bewerkten met toverkunst dat de keizer buiten zijn paleis niet zien kon, dit verhoogde hun macht, en zij verrijkten zich met dromen uit te leggen. De keizerin raadde haar man aan de wijzen op doodstraf te gebieden hem te genezen. Zij vroegen tien dagen uitstel en trokken door het land om raad. Ergens hoorden zij een kind, Merlinus, een wondere droom uitleggen waardoor een schat ontdekt werd. Het kind moest medegaan om de keizer van zijn blindheid te verlossen. In diens slaapkamer toonde hij onder het beddegoed een rokende fontein met zeven bobbels: zij betekenden de zeven wijzen die moesten onthoofd worden om de keizer te genezen. Dit gebeurde en het kind kwam in hoog aanzien. 41. De keizerin zal dit verklaren: - X. 42. Die bedudinghe van dat exempel: de fontein betekent de zoon en de bobbels de wijzen. De zoon moet hangen. 43. Meester Malquedrac komt afgereden en weerlegt de woorden der keizerin. 44. De jongen wordt teruggeroepen en er volgt: - XI. 45. Een exempel des vierden meesters: een oude ridder huwde een jonge vrouw. Deze had spoedig genoeg van haar man en vertelde haar moeder dat ze gaarne betrekkingen zou onderhouden met een priester. Tot driemaal toe bewoog haar moeder haar om haar echtgenoot te beproeven om te zien hoe hij reageerde op haar slechte daden: zij hakte een boom om die hij gaarne zag, zij doodde zijn lievelingshondje, zij wierp tijdens een maal al het tafelgerief tegen de grond. De eerste twee maal vergaf hij haar, doch de derde maal liet hij daar door een barbier aan beide armen aderlaten. Na die straf was haar verlangen naar de priester uit. 46. De meester waarschuwt de keizer tegen zijn vrouw. 47. Omdat hij zijn zoon niet laat doden zegt de keizerin dat ze naar haar vader terugkeert. Zij zal echter vertellen: - XII. 48. Dat vijfte exempel der keyserinnen: ten tijde van keizer Octavianus maakte meester Virgilius een toren waarin boven een groep beelden, elk met een klokje in de hand: als een provincie in opstand kwam, verwittigde het corresponderende beeld de keizer. Ook maakte hij een beeld dat een gulden appel vasthield. Daarna een altijd brandend licht en een warmen koudwaterfontein. Daartussen stond een beeld op wiens voorhoofd geschreven stond dat wie het sloeg wraak zou krijgen. Een klerk sloeg dit beeld in de hoop een schat te vinden, doch beeld en fontein verdwenen. Vier ridders namen aan voor drie buitenlandse keizers naar Rome te gaan en de beeldengroep te vernielen; zij namen vier vaten met goud mede die ze buiten de vier stadspoorten in het water lieten zinken. Zij gingen naar de keizer en gaven zich uit als waarzeggers. Om de beurt zegden zij gedroomd te hebben van een schat en zo werden de vier weggestopte vaten bovengehaald. Ten slotte zouden zij samen dromen: een grote schat lag onder de toren met de beelden verborgen; in de nacht zouden zij eronder graven, doch zij moesten oppassen dat niets instortte. Zij ondergroeven alles en reden weg: 's morgens stortte de toren in. Nu wist de keizer dat zij bedriegers waren. De senators straften de keizer om zijn geldzucht en goten zijn mond vol gesmolten goud. Kort daarop destrueerden de vijanden Rome. 49. Uitleg van de keizerin: de toren met de beelden is de keizer; de meester en zijn zoon willen hem omverwerpen. Weer moet de jongen naar de galg geleid worden. 50. De vijfde meester komt afgereden en verdedigt de prins. 51. Deze wordt teruggeroepen en de meester zal vertellen: - XIII. 52. Dat exempel des vijften meesters: de medicus Ypocras had als leerling zijn neef Galienus. Eens wanneer de koning van Hongarië Ypocras verzocht zijn zieke zoon te komen genezen, stuurde deze Galienus. De jonge man deed de konin- | |
[pagina 202]
| |
gin bekennen dat haar zoon een onecht kind was van de koning van Bourgondië. Hij gaf het kind ossenvlees te eten en water te drinken en het genas. Goed beloond keerde hij terug maar Ypocras begreep door het geneesmiddel dat de koningin een overspelige vrouw was. Ypocras vreesde dat Galienus knapper zou worden dan hijzelf, daarom stak hij hem dood toen hij hem kruiden deed plukken. Ypocras werd dodelijk ziek, niets hielp, aan zijn discipelen bekende hij de moord. 53. Uitleg van de meester: Ypocras was niet gebaat met Galienus' dood, zo moet ook de keizer zijn zoon in leven houden. 54. De keizerin klaagt dat haar man meer de meesters aanhoort dan haar; zij vertelt: - XIV. 55. Dat vijfte exempel der keyserinnen (verkeerdelijk voor seste): een lelijke koning werd door alle vrouwen versmaad. Hij droeg zijn rentmeester op voor een vrouw te zorgen, het mocht hem duizend gulden kosten. De geldgierige geldmeester dwong zijn eigen vrouw naar de koning te gaan. 's Anderdaags wilde de koning haar niet buiten laten, en de rentmeester zei ten slotte wie de vrouw was; hij werd verbannen. Deze koning trok dan met een leger naar Rome. Door hun spreken hielden zeven meesters de koning zeven dagen er van af de stad te bevechten. De laatste meester bedekte zich met allerlei vogelvederen en hield twee zwaarden in zijn mond; zo stelde hij zich op de hoogste toren. Het leger vóór de stad meende dat het Jezus was die de stad kwam redden en allen sloegen op de vlucht. 56. De keizerin zegt tot de keizer: zoals de rentmeester zijn eigen vrouw niet spaarde, zo wil uw zoon u ten verderve brengen. Zoals die koning door de wijzen bedrogen werd, zo ook gij. De zoon moet gehangen worden. 58. De zesde meester komt afgelopen met verwijten en vertelt: - XV. 59. Een exempel des sesten meesters: een Romeinse keizer hield van drie ridders. Een oude ridder was met een jonge vrouw gehuwd die mooi kon zingen. De drie ridders geraakten op haar verliefd. Zij lokte elk afzonderlijk bij haar en deed hen door haar man vermoorden om telkens 100 gulden te hebben. Met list deed zij haar broeder, een nachtwachter, de drie lijken in het water werpen. Deze wist niet beter dan dat het één enkele in een twist gedode ridder was die telkens herrees, zodat hij ten slotte er zelfs een toevallig bijgekomen ridder om in het vuur wierp. Tijdens een twist bracht zij echter de misdaad uit. Samen met haar man werd ze ter dood gebracht. 60. De boosheid van die vrouw weze een waarschuwing voor de keizer. 61. Nieuwe klachten van de keizerin; ze vertelt: - XVI. 62. Dat sevende exempel der keyserinnen: een koningin en een ridder in verre landen droomden van elkaar. Deze ridder ontdekte de koningin, kwam in de gunst van de koning en liet een geheime gang maken langs waar hij de koningin, die niet uit een sterke toren mocht, kon bereiken. Hij wist de koning te bedriegen tot hij ten slotte de koningin zelf aan de koning voorstelde als zijn uit verre landen overgekomen geliefde. De koning liep er in, gaf hem zijn zegen bij het huwelijk en de twee vaarden met een schip af. Pas daarna ontdekte de koning de ware toedracht. 63. Les: zoals de vertrouweling de koning bedroog, zo hier ook de zeven meesters. De jongen moet gedood worden. 64. De zevende meester komt en zegt dat de jongen spoedig spreken zal. Hij moet nog in leven blijven. Er volgt: - XVII. 65. Exempel des sevenden meesters: een ridder stierf van smart wanneer zijn vrouw zich lichtjes met zijn mes aan de hand kwetste. Zij wilde van zijn graf niet weggaan en leefde voortaan op het kerkhof in een klein huisje. Daar dichtbij moest de stadhouder bij de galg de wacht houden opdat men het lijk van een gehangen moordenaar niet zou stelen. De wachter ging zich warmen in het huisje bij de vrouw, doch intussen werd het lijk gestolen. Wanneer de stadhouder dit bemerkte, keerde hij naar de vrouw terug om raad. Als hij met haar huwen wilde zou ze hem helpen. Daarom groeven ze het lijk van de ridder op en hingen dit aan de galg; de vrouw zelf sloeg daaraan twee tanden uit en amputeerde het van de oren en de ‘manlicheyt’ om het op dat van de gehangene te doen gelijken. De stadhouder was zo vertoornd om haar onbeschaamdheid dat hij haar het hoofd afsloeg. 66. De keizer begrijpt. De meester belooft dat zijn zoon morgen spreken zal. 67. De meesters begeven zich naar de jongen die zegt alles duidelijk te zullen maken. 68. Plechtig brengen zij hem naar het paleis, waar iedereen samenkomt, ook de keizerin met haar gevolg. 69. Nadat | |
[pagina 203]
| |
de prins zijn vader begroet heeft, brengt hij aan het licht hoe een kamenier van de keizerin in feite een man is, waarmede ze schuldige omgang heeft. Dan verhaalt hij waarom hij zeven dagen heeft gezwegen, en hoe de keizerin hem wilde verleiden. Vooraleer gerechtigheid geschiedt: - XVIII. 70. Exempel des keysers soens: een ridder had een enige zoon, Alexander, die ver weg door een meester werd opgevoed. Terug thuisgekomen vroeg zijn vader hem de zang van een nachtegaal te verklaren. Hij zegde dat de nachtegaal voorspelde dat hij een grote heer zou worden waaraan zelfs zijn vader en moeder zouden dienstbaar zijn. Vertoornd wierp zijn vader hem in de zee. De knaap wist zich door zwemmen te redden, werd door een schip opgepikt en hij werd door de schipper aan een hertog verkocht die hem liefkreeg. - De koning van Egypte was omstreeks die tijd radeloos omdat drie raven hem steeds vervolgden. Wie uitleg zou verstrekken kreeg de prinses tot vrouw, tevens zou hij troonopvolger worden. De knaap ging naar de koning en verklaarde hoe de raven een rechtsuitspraak wensten: het waren een mannetje, een wijfje en hun jong; in een tijd van hongersnood had het wijfje haar jong verlaten. De uitspraak van de koning luidde: dan mag het jong bij het mannetje blijven. Daarop vlogen de vogels weg. Alexander leefde in aanzien aan het hof. - Alexander ging naar het hof van keizer Tytus in Rome en werd er voorsnijder. Kort daarop kwam daar Ludovicus, zoon van de koning van Frankrijk, en deze werd schenker. Beiden werden goede vrienden, ze geleken wonderwel op elkaar, hoewel Alexander kloeker was. Alexander moest steeds het eten naar 's keizers dochter Florentina dragen. Eens verving Ludovicus hem en nadat hij haar gezien had werd hij ziek van liefde. Drie kostelijke geschenken bracht Alexander haar, dan liet zij Ludovicus bij zich komen. - Alexander moest naar Egypte terugkeren daar de keizer gestorven was. Ludovicus gaf Alexander tot aandenken een ring. Daar kwam Gwido, zoon van de koning van Spanje in Alexander's plaats, die spoedig aan de keizer vertelde hoe Ludovicus met zijn dochter omging. Ludovicus ontkende, doch een kamp moest er doorgaan. Ludovicus vroeg uitstel en reisde vlug naar Alexander om raad. Deze zou juist gaan huwen, maar ze kwamen overeen elkaars plaats in te nemen. Alexander ging Gwido verslaan, terwijl niemand het qui-pro-quo bemerkte, en terwijl Ludovicus Alexander's bruid huwde. Zolang Alexander weg was legde Ludovicus 's nachts een zwaard tussen hem en het meisje. Als Alexander, teruggekeerd, 's nachts bij zijn vrouw was, was deze boos om het zwaard dat tot dan toe naast haar had gelegen, want zij wist van dat alles niets af; uit wraak zocht zij betrekkingen met een ridder en samen poogden ze Alexander te vergeven, doch hij werd melaats en werd uit het land verdreven. - Ludovicus nu was keizer van Rome en koning van Frankrijk geworden, Alexander trok naar diens hof en werd er liefderijk ontvangen; hij maakte zich enkel aan Ludovicus bekend. Alles werd beproefd om de zieke te genezen; een stem berichtte echter dat hij enkel gezond kon worden door een bad in het bloed van de twee kinderen van Ludovicus. Deze aarzelde niet, doodde zijn kinderen en Alexander werd gezond. Daarna bleken de kinderen wonderlijk toch nog in leven te zijn. Alexander ging terug naar Egypte, strafte zijn vrouw en haar ridder met de dood en hertrouwde met Ludovicus' zuster. Dan bezocht hij zijn ouders, die van hem natuurlijk niets wisten en hem eerbiedig dienst bewezen; zo kwam de voorspelling van de nachtegaal uit. - XIX. 71. Die bedudinghe des keysers soen vanden voerseiden exempel: zoals die ouders kan ook hier de keizer niets anders dan profijt halen uit de wijsheid van zijn zoon. 72. De keizer wil hem zijn rijk overlaten, doch Diocletianus weigert. 73 Rechtspraak: de keizerin wordt achter een paard door de stad gesleept, daarna verbrand; haar medezondaar wordt in stukken gehakt. 74. Kort daarop sterft de keizer en Diocletianus regeert voorspoedig met de hulp van de zeven wijzen. | |
C. Herkomst.De historie van de zeven wijzen, in wezen verwant aan het algemeen menselijk Bijbels verhaal van Jozef en de vrouw van Putiphar stamt naar vorm - roman-à-tiroirs of Rahmenerzählung - typisch uit de Oosterse wereld. In het aanzienlijk aantal bewerkingen in vele talen valt een Oosterse en | |
[pagina 204]
| |
een Westerse groep te onderscheiden. De eerste lijkt de oorspronkelijke, met name in een verloren Indische versie, die van Pehlevi en Arabische vertalingen uit tot de bewaarde Syrische, Arabische, Perzische, Griekse, Hebreeuwse, Oud-Spaanse en Turkse redacties moet geleid hebben, en best bekend is onder de naam Sindibad's Boek. Tegenover geleerden die beweren dat de Westerse groep zou teruggaan op een Grieks of Hebreeuws voorbeeld, tracht Botermans de verspreiding in de zeer uiteenlopende redacties der meeste Europese talen te verklaren door de mondelinge overlevering die ten tijde der kruistochten de novellen naar de Westerse landen zou hebben medegebracht. De oudste Westerse vorm is te vinden in Joannis de Alta Silva's Opusculum de rege et septem sapientibus (1184?), ook bekend onder de naam Dolopathos, doch die geen schakel vormt in de overlevering van de latere Latijnse redacties, welke in handschrift en druk bekend zijn als Historia septem sapientum of in een afwijkende redactie Historia Calumnie Novercalis, waarvan de eerste zeker de grootste invloed heeft uitgeoefend (men leze uitvoerig de onderscheidene theorieën bij Botermans, diss., pp. 7-41). In de XIVe eeuw werd er reeds een Mndl. gedicht, in navolging van het Franse, gemaakt (cfr edit. Stallaert en diss. Plomp). Een XVde eeuws handschrift heeft nog een prozavertaling bewaard in een oostelijk Mndl. dialect, die op de Latijnse tekst teruggaat (cfr Van Rijnbach, pp. 266-273 - hs. Berlijn StB).
G. Leeu liet dan te Gouda, in 1479, een nieuwe vertaling van de Historia septem sapientum het licht zien, waarvan hij zegt ‘si is nu nyewelinck in dit teghenwoerdighe iaer van lxxix. ghetranslateert ende overgheset wt den latine in goeden dietsche’. Van Rijnbach wees er op dat we hier inderdaad met een andere vertaling dan de eerste te doen hebben, ‘beide teksten gaan terug tot de Latijnse tekst, doch verschillen zeer in bewoordingen, niet wat de eigenlijke inhoud betreft’ (p. 272). Waarschijnlijk heeft een Hollandse incunabel-uitgave (R. Paffroet, Deventer, ca 1476) of liever nog die van G. Leeu zelf - zo ze in 1479 reeds verschenen was - tot model gediend (cfr CA 946-947 en Pol. 1970); het succes van de Latijnse drukken, hier en in Duitsland, kan hem een aansporing tot de bewerking zijn geweest. | |
D. Eigenaardigheden.Botermans beschrijft de verhouding van het Ndl. volksboek tot de Latijnse bron (pp. 42-58 en ook wel 92-219), vergelijking waaruit de bewerker niet al te onvoordelig te voorschijn komt, al gaf hij ‘een vrij letterlijke vertaling’ van de Latijnse incunabel (p. 49). ‘Beslist gunstig evenwel kan ons oordeel luiden over de stijl en tot op zekere hoogte ook over de taal, vooral wanneer men in 't oog houdt den tijd, waarin hij schreef en de mogelijkheid, dat zijn werk er in de drukkerij niet op verbeterd is. Zijn stijl blijft aangenaam en vloeiend, al loopt deze nu en dan gevaar, ontsierd te worden door een overmatig gebruik van doe en vooral van ende, in al de onderscheiden functie's, welke de Middelnederlandsche Grammatica aan dit woordje toekent’. In het bijzonder wijst hij op de ‘buitengewone voorliefde... voor tautologie’ en het ‘heirleger Latinismen, welke de schrijver op weinig uitzonderingen na alle aan zijn voorbeeld ontleend heeft’ (p. 50). De taal is hoofdzakelijk Hollands met Oostelijke vormen vermengd (pp. 51-54). Het titelblad (a 1) van de oudste druk is verloren. De druk te Delft (1490? Chr. Snellaert) heeft: Van die seuen vroede van || roemen. - Luidde aldus ook de titel van G. Leeu's editie? Het volksboek is niet in eigenlijke hoofdstukken ingedeeld, doch eenvoudig volgens de verhalen en de uitleg daarop, waaruit het geheel is opgebouwd. Aldus zijn er geen uitvoerige kapittelopschriften zoals wij dat bij andere prozaromans gewoon zijn, beginnende met ‘Hoe...’, doch eenvoudig aanduidingen als Dat eerste exempel der keyserinnen en Verclaringhe daer of. | |
E. Jongere edities uit de XVde en XVIde eeuw.Het boek had veel succes. Volgende edities zijn er verder te vermelden (zie Botermans, diss., pp. 70-75 en Van Rijnbach, p. 274): a) S.l., s.n., s.d., [Gouda, Gotfr. van Os, ca 1480?] - (Haarlem SB) (CA 952) 4o; | |
[pagina 205]
| |
b) Delft, 13 Januari 1483, s.n. [J.J. van der Meer] - (Utrecht UB) (CA 953) 4o; c) Delft, [1490? Chr. Snellaert] - 's-Gravenhage KB en onvolledig te Haarlem SB) (CA 955) 4o; d) [Antwerpen? ca 1510-1530?], 2 bladen (Cambridge UB) (NK 3167 - cfr Kronenberg, in HB, XX (1931), pp. 49-50) 4o; e) Amsterdam, 1595, Willem Janszoon ‘voor Cornelis Claesz, Woenende opt Water, Int Schrijfboeck, Anno 1595’ (Londen Brit. Mus.) (cfr E.W. Moes & C.P. Burger, De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw, III, pp. 343-344 (r 591) met approbatie van Jan Goosens van Oorschot en imprimatur te Brussel van 22 December 1580. Het is dan ook waarschijnlijk dat er tussen beide laatste drukken nog andere zijn geweest die echter geen spoor hebben achtergelaten. Er is ook een Nederduitse editie Antwerpen, 11 April 1488, Niclaes de Leeu (Kopenhagen KB) (CA 954 en BC 129). Voor jongere Ndl. edities, zie Botermans, diss.. pp. 76-80 en Van Rijnbach, p. 274. |
|