De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
InleidingWaar men te doen heeft met litteraire begrippen is het veelal gemakkelijker een definitie te formuleren dan concrete werken in welomlijnde categorieën vast te leggen. Ietwat onduidelijk zijn voorzeker de meeste woorden samengesteld met ‘volk’. Is de term ‘volkskunde’ reeds aan uiteenlopende interpretering vatbaarGa naar voetnoot(1), volgens de dubbele betekenis van ‘volk’, t.t.z. ‘populus’ en ‘vulgus’, die zeker affiniteiten vertonen, doch eer theoretisch dan practisch in een wetenschappelijk systeem zijn bijeen te brengen, dan is dit des te meer het geval bij de begrippen volksliteratuur, volksletterkunde, volkslectuur. Die woorden schijnen zeer duidelijk, en toch is het niet gemakkelijk hun grensgebieden af te bakenen, zodat met zekerheid kan gezegd worden dat deze of gene litteraire producten er al of niet toe behoren. Het zou een werk van grote omvang worden om respectievelijk de draagwijdte van sage, legende, mythe, sprookje, vertelling, volkspoëzie, volkslied, e.d.m. te bepalen, ook in hun verhouding tot wat men de ‘belles lettres’ pleegt te noemen. Wanneer men zeggen mag dat volkslectuur is wat het ‘vulgus’ leest of las en door hem als voor zijn geestespeil geëigend wordt of werd aangevoeld, terwijl volksliteratuur (of volksletterkunde) ruimer is, en ook het mondeling overgeleverde bevat, dient men daarin een dubbele basis te onderscheiden: het litteraire object eensdeels, waarvan de essentie nooit veranderd wordt, doch dat aangepast wordt ten gerieve van het veranderlijke subject anderdeels. Het wezen van de volksliteratuur ligt o.i. juist in die veranderlijkheid en onstandvastigheid der combinatie van steeds weerkerende accidenten, waartoe voor een groot deel behoren episodische verschillen, stijlprocédé's en versvormen. Met de romantische opvatting van het volk als schepper is thans wel definitief opgedoekt; men gelooft in het oorspronkelijke individu, dat hoewel meestal anoniem gebleven, de verdienste toekomt van het lanceren der schepping, die, opgenomen in de maalstroom van standen, geslachten, landen en eeuwen, voortdurend wordt aangepast door het lezende, toehorende en voortvertellende subject. In die zin zijn de meeste middeleeuwse werken volksliteratuur. - Licht kan ook een gegeven letterkundig werk stijgen of dalen naar gelang de bijkomstigheden het voor een hoger of lager publiek gaan bestemmen, ja, zij kunnen door het genie van het subject verheven worden tot de hoogste kultuuruitingen - Goethe's Reineke Fuchs en Faust dienen tot voorbeeld - en een waarde verkrijgen voor het gehele volk. Voor gedrukte werken is één van de zeer belangrijke accidenten de uiterlijke presentatie: papier, omslag, druk, kostprijs, formaat, illustratie, die in-se niets met de inhoud of ‘Gehalt’ te maken hebben maar toch veel er kunnen toe bijdragen om (vooral tegenwoor- | |
[pagina 20]
| |
dig) zekere boeken voor meer of minder ontwikkelden of koopkrachtigen te reserveren. In geen geval echter is de term volksliteratuur in dit verband uit te leggen als de literatuur van het gehele volk; in dat geval zou de betekenis ervan eenvoudig samenvallen met alle oorspronkelijke literatuur in de moedertaal. Een gradueel onderscheid moet ongetwijfeld gehandhaafd blijven. Toch dient toegegeven dat een bepaalde nationale volksgemeenschap haar typische geaardheid tegenover internationale stoffen anders kan uiten in de accidenten dan een andere, zodat we enigszins terug bij het volk-populus uitkomen. Het woord volksboek is evenmin op het eerste gezicht duidelijk. In ruimste zin omvat ‘boek’ alle handschriftelijke en gedrukte teksten over om het even welk onderwerp, en zelfs als men ‘volk’ onmiddellijk in de betekenis van ‘vulgus’ neemt, en zich tot gedrukte boeken beperkt, staat men nog voor een uiterst uiteenlopende verscheidenheid: dicht of proza, stof en inhoud, taal en stijl, wijze van uitgeven zijn bepalende elementen, maar waar trekken wij de grenzen? Het welbekende Davidsfonds heeft naast zijn ‘Keurboeken’ en ‘Jeugdboeken’ een reeks ‘Volksboeken’, voor het groot publiek bestemd, maar daarom niet litterair minderwaardig. Tijdens de oorlogsjaren verschenen in grote oplagen goedkope uitgaven van bekende auteurs, ook deze werden wel eens ‘volksboeken’ genoemd. Terecht zegt Boekenoogen: ‘Een volksboek is niet: een boek dat bestemd is voor het gansche volk, voor alle bewoners van het land; niemand zal er aan denken b.v. het Burgerlijk Wetboek een volksboek te noemen. Evenmin is volksboek synoniem met: boek dat bepaaldelijk voor het volk, voor de menigte geschreven en uitgegeven is; de populaire geschriftjes van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en dergelijke zijn geen volksboeken’Ga naar voetnoot(1). Het woord is, samen met ‘volkslied’ een kind van de Duitse Romantiek, en J. Görres verspreidde het in 1807 met zijn bekend boek over Die teutschen Volksbücher, dat reeds in de ondertitel liet verstaan hoe breed hij dit opvatte: ‘Nähere Würdigung der schönen Historien-, Wetter-, und Arzneybüchlein, welche theils innerer Werth, theils Zufall, Jahrhunderte hindurch bis auf unsere Zeit erhalten hat’. De beschouwing der door hem behandelde geschriften - vele hem navolgende auteurs doen niets anders - gaat vooral uit van de uitgaven uit de latere en zijn eigen tijd, neemt ze zoals ze zijn: voorwerpen, slecht gedrukt, op grauw zogenaamd koffiepapier, met versleten houtsneden die dikwijls niet meer bij de tekst passen; toen reeds werden zij nog maar alleen in de onderste lagen der bevolking gelezen en vormden voor de geleerden slechts een curiosum. Op die manier echter wordt onbewust de oorsprong dezer boeken miskend, vermits men soms hun tijd van ontstaan uit het oog verliest: voor Görres' tijd waren het populaire geschriften, uit de geheimzinnige diepten van het volk gegroeid, maar waren zij dat werkelijk? Wat was hun verleden? De naam is juist wat betreft de jongste eeuwen, maar daarvóór? Daarbij waren de 49 door hem besproken boeken van zeer verscheiden aard, waarvan vele in wezen zo weinig bij elkaar passen als een woordenboek en een dichtbundel, die men wel naast elkaar in een privaatbibliotheek kan aantreffen, wellicht in edities van dezelfde uitgever op gelijkaardig papier en met hetzelfde lettertype gedrukt, maar die verder niets gemeen hebben. Een gelijkaardig bijeenbrengen van allerlei populaire boekjes vinden wij in verscheidene werken die aan Nederlandse volksboeken werden gewijd, vooral in die van Schotel, Van Heurck, en in de gespecialiseerde catalogi als die van de firma F. Muller, van de tentoonstelling te Brussel, van de verzameling-Waller. Naast volksromans bespreekt men er sagen, legenden, spreukenverzamelingen, volksliederen, bijgeloof, godsdienstige werken, populair-wetenschappelijke geschriften, historische verhalen, schoolboeken, bewerkingen van middeleeuwse ridderverhalen in vers en proza, en tutti quanti. Het is natuurlijk ieders goed recht het begrip volksboek in zulke ruime betekenis te nemen, doch aan een ernstige, laat staan volledige behandeling valt er daarbij niet te denken. | |
[pagina 21]
| |
Meestal stelt men daar tegenover een engere opvatting. In Duitsland, waar heel wat studiën aan gelijkaardige volksboeken werden gewijd, behandelt men dan gewoonlijk slechts ‘die sogenannten Historienbücher, d.h. die volkstümlichen, meist prosaischen Bearbeitungen mittelalterlicher Romane- und Novellenstoffe, die fast immer ohne Nennung des Verfassers, als Unterhaltungsliteratur verbreitet wurden’Ga naar voetnoot(1). Ietwat anders drukt Benz zich uit waar hij, eerst sprekend van ‘schriftlich fixierten Dichtung’ tegenover het slechts toevallig opgetekende ‘Volksmärchen’ en ‘Volkslied’, zegt: ‘Das Volksbuch ist keine besondere Gattung, aber es umfaszt ein besonderes Stoffgebiet: es ist nicht nationales Erzeugnis, sondern Zusammenfassung der internationalen Cultur des Mittelalters, soweit sie vom Volke aufgenommen und dem Nationalen assimiliert wurde’Ga naar voetnoot(2). Typisch voor deze opvatting is dat ze toch nog vele werken omvat die in feite niet bij één Gattung zijn onder te brengen; men hoeft slechts Benz' lijst pp. 57-60 na te slaan om er o.a. werken als Melusine, Eulenspiegel, Haimonskinder, naast een Leben der Heiligen, Boccaccio's Das Decameron en het Schachzabelbuch aan te treffen. Ook bij ons kwam men vroeg tot een zekere beperking, zo reeds Van den Bergh in zijn De Nederlandsche Volksromans, later ook Boekenoogen en Kruyskamp evenals de grote literatuurgeschiedenissen van Kalff, Te Winkel, Van Mierlo. Aldus kunnen de volksboeken gezamenlijk historisch behandeld worden, wat anders - in de ruimste betekenis genomen - ten hoogste bibliographisch mogelijk is. Op essentiële zaken wijst Kruyskamp: ‘Het volksboek in engeren zin is typisch “gesunkenes Kulturgut”, d.w.z. het behoort door zijn afkomst tot de cultuur van een sociaal hoogeren stand, waar het door wijziging zoowel van de sociale als van de geestelijke structuur niet meer als cultuurgoed gewaardeerd wordt, terwijl de omhoogstrevende lagere stand het juist als exponent van de cultuur der hoogere volkslaag waaraan hij deel wil hebben, overneemt en in zijn geest adapteert. Het is zelfs in dubbelen zin “gesunkenes Kulturgut’, omdat het na de 16de eeuw uit de burgerij weer afdaalt tot het lagere volk’Ga naar voetnoot(3). Wanneer het echter gaat om de behandeling van de verhalen, worden door de respectievelijke auteurs niet steeds alle opgesomd: meestal hangt dit af van de ruimte aan het onderwerp besteed. Dit noodzaakte ons vooreerst volgende lijst aan te leggen van werken die misschien in aanmerking zouden kunnen komen om als volksboek in engere zin aangezien te worden. We geven de titels - haast alle zeer uitgebreid en variërend in verschillende versies en uitgaven - hier weer volgens de gebruikelijke afkortingen (meer uitleg en bibliographische verwijzingen, cfr hierachter, dl I en Bijlagen). Adolf in Kourland (Hertog...), Alexander Koning...), Alexander van Mets (= Florentina de Getrouwe), Appollonius van Thyro, Aurelius ende Isabella, Baghijnken van Parijs, De Borchgravinne van Vergi, Brunswyk (Hertog van...), Buevijn van Austoen, Clamydes ende Claermonde, Coopman ende eenen Jode (Ghedinghe tusschen eenen...), Destructie van Jerusalem, Destrucyen van Troyen (= Troylus ende Bryseda), Dialogus Creaturarum, Twispraec der Creaturen, Elckerlyck, Esels (Vanden .X. ..., Euryalus ende Lucresia, Faustus (Dr Johannes...), Fierenbras, Florent ende Lion, Florentina de Getrouwe (= Alexander van Mets), Floris ende Blanceflour, Fortunatus, Frederick van Jenuen, Galien Rhetore, Galmy (Den Ridder...), Gaver Capeel, Genoveva, Gesta Romanorum, Gilias (De reus ... ende Sievreedt), Godevaert van Boloen, Griseldis, Heemskinderen (Vier...), Helena van Constantinopel, Helias Ridder metter Swane, Hercules, Herpijen (Hartoech...), Historien van Troyen, Hughe van Bourdeus, Jacke, Jan van Beverley, Jan van Mandeville, Jan van Parijs, Jan wt den Vergiere (Joncker...), Jason, Jason ende Hercules, Jonathas ende Rosafiere, Julius Caesar, Kaetspel ghemoraliseert, Kalenberghe (De Pastoor te ...), Karel ende Elegast, Kunera (Sinte...), Lansloet ende Sandrijn, Leonella ende Canamorus, Malegijs, Margarieta van Lymborch, Mariken | |
[pagina 22]
| |
van Nieumeghen, Meliadus (De ridder met het Kruice, genaemt Prins ...), Meluzine, Merlijn, Narrenscip, Olivier (Strijdgenoot van Roeland), Olyvier van Castillen, Partinoples van Bleys, Parijs ende Vienna, Patricius' Vaghevier, Peeter van Provencen, Ponthus ende Sydonie, Pyramus en Thisbe, Quaesten (Den IX ...), Reynaert, Ridder metter Swane (cfr Helias...), Rijckaert sonder Vreese, Robrecht den Duyvel, Russche (Broeder...), Sack der Consten, Saladine (= Hugo van Tiberien), Salomon ende Marcolphus, Scaecspel, Schip vol Wonders, Seghelijn van Jerusalem, Sibilla (Coninghinne), Soudaensdochter (Exempel van een ...), Spiegel der Jongers (door Lambertus Goetman), Spinrocke (Evangelien vanden ...), Teghen die Strael der Minnen, Strijt van Roncevale, Sydrac, Tondalus Vysioen, Turias ende Floreta, Ulenspieghel, Urbaen, Valckenborch (Vanden Here van ...), Valentyn ende Ourson, Vergaderinge der Historien van Troyen, Verloren Sone, Virgilius, Vrouwenpeerle, Wagenaer (Christoffel...), Wandelende Jood, Wijse Mannen van Romen (Seven...). Het ware niet moeilijk deze lijst nog heel wat uit te breiden, o.m. met heiligenlevens, men hoeft slechts Van Heurck's Liv. Pop. te doorbladeren om dit te constateren. Hoofdzaak voor ons was met deze lijst de grote verscheidenheid aan te tonen van de werken, die nu eens hier, dan weer daar bij de volksboeken in engere zin worden gerekend. De meeste auteurs zien dan ook de noodzaak in deze, volgens de stof die zij bevatten, in te delen, al gelukken zij er moeilijk in scherpe scheidingslijnen te trekken, zo spreekt BoekenoogenGa naar voetnoot(1) over avontuurlijke verhalen - historische werken - Bijbelse Geschiedenis (en Heiligenverhalen) - Toneelstukken (en voor poppenspelen) - boertige verhalen. Nu kan een avontuurlijk verhaal toch ook boertig zijn of een historisch verhaal tegelijk avontuurlijk; men gaat aldus gemakkelijk onlogisch classeren. Daarbij had Boekenoogen ten minste een bijzondere afdeling moeten aanduiden voor de moraliserend-didactische werken. Men staat bovendien voor de moeilijkheid geschriften uit verschillende eeuwen naast elkaar te plaatsen, wat voor een historisch onderzoek steeds een gevaarlijke onderneming is. Is dus ten onzent het studiegebied der volksboeken niet scherp afgebakend, zomin als in Duitsland, dan hebben voor de Franse ‘livres populaires’ Besch, maar vooral Tilley (ook Doutrepont heeft later daartoe het zijne bijgedragen, al behandelt hij in principe slechts de bewerkingen naar vroegere gedichten die aan de gedrukte redacties voorafgaan) goed werk verricht door zich te beperken tot de werken die aansluiten bij de Middeleeuwse dicht- en proza-ridderromans, aldus voorzeker boeken van éénzelfde Gattung samenbrengend in één studie binnen de grenzen van de XVe en XVIe eeuw, al is het wellicht historisch spijtig dat zij enkel de ‘ridderverhalen’ behandelen en andere, zoals Virgilius en Ulenspieghel verwaarlozen. Om een ernstig werk te ondernemen moet er dan ook getracht worden in de opgesomde volksboeken de hoofdzakelijk fictieve verhalen te scheiden van de meer historische, prozaverhaal van dicht en toneel, nieuwe bewerkingen van eenvoudige herdrukken van bestaande geschriften, en dit alles binnen een bepaald tijdsverband. Sommige literatuurhistorici gebruiken de term prozaromansGa naar voetnoot(2), weliswaar zonder duidelijke toelichting, maar klaarblijkelijk in tegenstelling met ridderromans, het gebruikelijke woord voor de middeleeuwse riddergedichten. Van Mierlo gebruikt het in zijn kapittel over ‘Het Proza’ in de onderafdeling ‘Verhalend Proza’ (tegenover ‘Beschouwend Proza’) ter onderscheiding van: Gewijde Geschiedenis - Levens van Heiligen - Wereldlijke Geschiedenis - Geschiedkundige Romans - Dierenverhalen en Reisverhalen; in grote trekken kunnen we met zijn indeling akkoord gaan, al dienen sommige titels o.i. bij een ander opschrift ondergebrachtGa naar voetnoot(3). Duidelijk is het dat Van Mierlo zich niet louter tot ‘ridder-’verhalen beperkt, waar hij er o.m. Ulenspieghel, Faustus en Virgilius vernoemt; daarom menen wij tevens dat het afzonderlijk behandelen | |
[pagina 23]
| |
van dierenverhalen (in casu Reynaert) zeker voor ons minder gewettigd is. Al kunnen we hier voorlopig niet de eigen aard van elk der hierboven genoemde volksboeken bespreken, het zal eenieder wel duidelijk zijn, dat boeken als de Historien van Troyen en Sydrac, al zijn ze voor een aanzienlijk deel verhalend, volgens Middeleeuwse opvatting, het eerste meer historie, het tweede veel meer moraliserende didactiek betekenen dan romans in proza zoals de Vier Heemskinderen, Reynaert, Ulenspieghel of Meluzine. Daarom vinden we de term prozaroman zeer gelukkig om dienst te doen in de betekenis van volksboek in engste zin, met zijn dubbele draagwijdte: 1o roman, wijzend op het in hoofdzaak verhalende tegenover de vele andere soorten literatuur (b.v. toneelwerken), en 2o proza, bijzonder tegenover gedichten. Toch dient hier in acht genomen dat heel wat volksboeken op dit gebied niet zuiver staan, fragmenten in dicht en dramatische vorm onder het proza vermengend, zodat ook daar ergens naar een scheidingslijn moet gezocht worden. - Ook in Duitsland komt het woord Prosaroman voor, cfr o.a. de titels van Liepe's studie en van Podleiszek's Anfänge.... In Frankrijk kent men ook les romans en prose en in Engeland prose romances. L.Ph.C. van den Bergh noemde deze literatuur volksromans (cfr de titel van zijn studie), wat zowat een contaminatie is van ‘volksboek’ en ‘prozaroman’: hij zag toen reeds in dat de term ‘volksboek’ te ruim is. Nu we om practische redenen niet verder komen dan het jaar 1540 en we alleen gedrukte werken tot voorwerp onzer studie nemen - al zouden theoretisch van die drukken eventuele ‘Vorlagen’ in handschrift evenzeer in aanmerking moeten genomen worden, indien er bekend warenGa naar voetnoot(1) -, formuleren we - in het licht van onze beschouwingen over volksliteratuur en volksboeken - het begrip prozaromans als volgt: fictieve wereldlijke verhalen, hoofdzakelijk in proza geschreven, deels gebaseerd op oudere ridderwereld en -literatuur, deels behorend tot de laatmiddeleeuwse maatschappij, aanvankelijk vooral voor een burgerlijk publiek bestemd (en gedrukt), later geleidelijk meer en meer tot gezonken cultuurgoed vervallend. Waar in het tweede deel van deze studie over volksboeken wordt gesproken, dienen zij volgens dit criterium te worden opgevat. De indeling van ons werk vindt in die bepaling overigens haar oorsprong en is tevens een verklaring van de elementen die er worden in uitgedrukt. Waar wij in het eerste deel onderzoeken of elk der behandelde titels aan het begrip beantwoordt, met daarachter in bijlage nota's ter rechtvaardiging waarom de andere titels dienen weggelaten, wordt in het tweede deel de geschiedenis van de prozaroman geschetst als genre en in zijn hoedanigheid van fictief prozaverhaal, gezien in zijn tijdperk van ontstaan zowel als in zijn voortleven. Ten slotte een woord over enkele termen die soms worden aangetroffen. Vooreerst blauwboeken of blauwboekjes, zeer waarschijnlijk ontstaan als vertaling van livres bleus en voor de Nederlandse volksboeken enkel toepasselijk op sommige jongere drukken, zeker niet vóór 1600, en niet alleen prozaromans, ook pamfletten, almanakken en tutti quanti omvattend, die inderdaad niet zelden onder blauwe omslag verschenen, in navolging van vele Franse. Deze werden in Frankrijk aldus uitgegeven sinds 1596 door Nicolas I Oudot en zijn opvolgers te Troyes en later ook elders in de ‘bibliothèque bleue’ die vooral op grote verspreiding, kleine prijs en afwerking in verhouding gericht wasGa naar voetnoot(2). Zij leidden tot de littérature de colportage, een uitdrukking die wijst op het aandeel der marskramers in het te koop stellen, waaraan ook het Engels chapbook herinnert; met deze woorden komen we echter terug tot de volksboeken in ruime zin. In Duitsland onderscheidt men van de Volksbücher de Schwan- | |
[pagina 24]
| |
bücher. Men spreek echter aldus dikwijls van echte ‘Schwank’-geschriften als Rollwagenbüchlein, Gartengesellschaft, Schimpf und Ernst, Lalebuch, Schildbürger zowel als van Eulenspiegel, Claus Nar, Hans Clauert, Finkenritter, Bruder Rausch, e.d., die voorzeker alle opgebouwd zijn uit een aantal afzonderlijke Schwänke en daaraan eigen karakteristieken tegenover andere volksboeken te danken hebben. De laatst genoemde dienen nochtans meer als onderafdeling van de prozaroman-volksboeken dan als een andere literatuursoort behandeld te wordenGa naar voetnoot(1). Het Latijn kent de woorden facetiae en facetiarum libri. Ook in het Nederlands komen van de prozaromans te onderscheiden kluchtboeken voor, men leze b.v. Joh. Bolte, Zur Schwankliteratur des 16. und 17. Jahrhunderts, in TNTL, XXXIX (1920), pp. 75-96Ga naar voetnoot(2). De aldaar opgesomde werken, waaronder het Cluchtboeck (1576, Antwerpen, Heyndrick Heyndricsen) en Den Nederlantschen Wechkorter (1613, Amsterdam, Cornelis Lodewijcxsz vande Plasse), zijn verzamelingen afzonderlijke verhaaltjes, niet rond centrale figuren opgebouwd zoals Ulenspieghel of Broeder Russche.
Drukkersmerk van G. Leeu, met het wapen van Antwerpen.
|
|