De mooiste liedjes(1980)–Louis Davids– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Louis Davids in de revue ‘'t Is voor den bakker’; 1930. [pagina 175] [p. 175] Zomeravond Ik ging met Wiesje eerst gewoon een straatje om, En 'k dacht nou hoop ik dat ik niemand tegen kom, Want als je loopt te wand'len met zoo'n lieve meid, Dan zoek je als het even kan de eenzaamheid. 't Was zomeravond na een groote hitte, Dan blijft j'allicht een uurtje langer zitten. En toen zei zij: ‘Wat is 't vandaag toch warm geweest!’ En toen zei ik: ‘Hé ja wat is het warm geweest,’ En toen zei zij: ‘Ik kan er haast niet tegen,’ En toen zei ik: ‘Ik heb 't benauwd gekregen,’ En toen zei zij weer: ‘Zou er kans zijn dat er onweer komt?’ En toen zei ik: ‘Er is wel kans op dat er onweer komt.’ Toen zijn we weggegaan en kwamen bij d'r huis terecht, We hadden allebei een heeleboel gezegd. Ik bleef met Wiesje kletsen en zij nam mij mee, Al kletsend zetten wij ons op de kanapee, Merkwaardig als je met zoo'n meisje zitten gaat, Dan praat je, en je praat, je raakt niet uitgepraat. 't Was zomeravond na een groote hitte, Dan blijf j' allicht een uurtje langer zitten. En toen zei zij: ‘Gut, wat is het behang verkleurd!’ En toen zei ik: ‘Dat is bij ons thuis ook gebeurd,’ En toen zei zij: ‘Dat blommetje moest kleiner,’ En toen zei ik: ‘Een blokkie vind ik fijner!’ En toen zei zij weer: ‘O, ik houd zoo veel van havermout,’ En toen zei ik: ‘Hé ja ik ook, maar dik en niet te koud.’ En toen zei zij: ‘Het licht is uit, de meter leeg misschien,’ En toen zei ik: ‘Dat heb 'k al voor een uur gezien.’ [pagina 176] [p. 176] In 't donker bleef ik praten met die lieve schat Omdat ik heusch geen kwartje voor den meter had; Om elf uur hadden wij elkaar zoo veel verteld, De datum van de bruiloft was al vastgesteld. 't Was een zomeravond na een groote hitte, Dan blijf j'allicht een uurtje langer zitten. En toen zei ik: ‘Zeg kom een beetje dichter bij,’ En toen zei zij: ‘Ik kom een beetje dichter bij.’ En toen zei ik: ‘Een kusje kan niet deren,’ En toen zei zij: ‘Dat kan 'k niet refuseeren,’ En toen zei ik weer: ‘Morgen ga ik naar je vader toe,’ En toen zei zij: ‘Die heeft niets in te brengen, praat met rnoe.’ Dus jongelieden ga je praten met 'n lieve snoet, Zorg dat je eerst een muntje in den meter doet. Dus jongelieden, luistert naar een wijzen man, Ga toch nooit zitten, 'k heb er ondervinding van, En past goed op wat gij tegen zoo'n meisje zegt, Want anders komt ge vast in de purée terecht. Zoo'n zomeravond, na een groote hitte, Eén woord verkeerd en pats... dan blijf je zitten. En als zij zegt: ‘Wat is 't vandaag toch warm geweest,’ Nou dan zegt gij: ‘Een vinkje is een aardig beest,’ En als ze niets meer zegt en ze gaat zuchten, Dan wordt het link, dan kunt ge beter vluchten. En als ze lisplen gaat: ‘Wat is 't een mooie maneschijn,’ Dan zegt ge: ‘Gauw kom mee naar huis, m'n eksteroog doet pijn.’ O jongelieden, weest verstandig, 'k smeek u opgepast, Als ze je grijpen, zit je voor je leven vast! Vorige Volgende