De mooiste liedjes(1980)–Louis Davids– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Brief van een landbouwer aan zijn zoon Mijn lieve zoon, j'hebt me geschreven Nu j'achttien jaar geworden bent, Of ik j'een goede raad wou geven, Wat je moet worden beste vent; Dat 's voor je vader ongelogen Een zware taak, een lastig ding, Illusies zijn zoo gauw vervlogen Het leven is zoo zonderling. Als je gedwee je hoofd kunt bukken Zal 't jou misschien nog wel eens lukken, Want o, de menschen zijn zoo slecht, Die het hardst bedriegt heeft 't meeste recht. Jij moest de boerderij maar drijven, Daar kan je minstens eerlijk blijven, J'hebt een goed huis en lekker voer, Dus jongenlief, blijf jij maar boer. Mocht je de politiek soms lijên Je krachten geven aan het land, Die taak is lang niet te benijên, Daartoe hoort sluwheid en verstand, De politiek is slechts een leugen, Z' is als een maalstroom, als een kolk, Want onder 't mom van 's lands belangen Bedriegt men 't arme burgervolk, Terwille van een Kamerzetel Doet ze zoo vurig en vermetel, En zitten z'eenmaal op den stoel Is 't volk veel verder van het doel. Om steeds te huich'len en te liegen Om met een glimlach te bedriegen, Dat 's voor een eerlijk mensch een toer. Neen jongenlief, blijf jij maar boer. [pagina 29] [p. 29] Of wil je geuren, wil je glimmen, Trekt jou misschien het leger aan, Dan zal je als je op wil klimmen Beslist naar Indië moeten gaan. Jij kan je daar wel onderscheiden, Jij krijgt er vast het ridderkruis, Maar ik zie mijn kind na lange tijden, Misschien wel zonder armen thuis, Zou jij wel bloed kunnen vergieten, Zou jij een medemensch neerschieten, Zou jij, trotsch alle deugd en moed Je handen dompelen in bloed. Zou jij een mensch den doodsteek geven, Die wellicht nooit iets heeft misdreven, Omdat je 't bij het vaandel zwoer. Neen jongenlief, blijf jij maar boer. 'k Heb je mijn meening laten hooren, 'k Heb jou, mijn zoon, advies verleend, Je hoeft j' er heusch niet aan te storen Maar 'k ben je Vader, die het meent, Als alle vaders aandacht schonken, Om hunne zonen bij te staan, Waren er velen niet gezonken, Zag geen stumper barrevoets gaan. Laat Amsterdam je nooit verlokken, Mijdt groote steden als de pokken, Ik weet, de lichtstroom trekt ons aan Ofschoon w' er in ten onder gaan, Hoevelen zijn niet door dat leven Vernietigd, in het slijk gebleven, 't Gevaar ligt ov'ral op den loer, Neen jongenlief, blijf jij maar boer. Vorige Volgende