| |
| |
| |
Jean Louis Pisuisse, het echtpaar Lobo-Braakensiek en Louis Davids; ± 1925.
| |
| |
| |
Inleiding
Louis Davids werd geboren op 19 december 1883 te Rotterdam en stierf op 1 juli 1939 in Amsterdam. Zijn beroep was cabaretier en revue-artiest. Zijn ouders waren kermisgasten, zoals dat vroeger heette. Dat betekende dat zij in ons land kermissen afreisden, om daar op te treden, wat zij o.a. deden met komische duetten. Het hele gezin Davids zat in het kermisvak. Louis begon er zijn carrière als een wonderkind. Het gezin telde voorts twee dochters, Rika en Heintje en tenslotte nog een zoon, Hakkie. Hakkie begeleidde zijn familie op de piano. Later bracht hij het tot kapelmeester. Rika en Heintje komen nog ter sprake.
Davids wordt de vertolker van de gevoelens van de kleine burger genoemd. Men heeft wel opgemerkt dat het feit dat hij Rotterdammer van geboorte was, niet heeft verhinderd dat hij zeer Amsterdamse liedjes zong, dwz liedjes waarin de typisch Amsterdamse volksaard tot uiting komt. De banaliteit die dat met zich mee schijnt te brengen, werd gecompenseerd door de vaak briljante woordvondsten en -spelingen, volgens de Grote Winkler Prins althans.
Davids verkreeg de meeste bekendheid als liedjeszanger, al schreef hij ook revues, was hij een poosje directeur van het Casino in Rotterdam, bestuurde hij enige tijd het Kurhauscabaret in Scheveningen, leverde hij bijdragen voor het volkstoneel van Herman Bouber en trad hij op in films, toneelstukken en operettes.
Tot zover de nuchtere feiten. We zullen trachten nu wat meer achtergrondinformatie te verschaffen. Zoals gezegd kan men de activiteiten van Davids in periodes onderverdelen.
1900-1915. Als wij aan deze periode de opmerking verbinden ‘Davids alleen’, dan is dat niet geheel overeenkomstig de werkelijkheid. In die jaren treedt Davids namelijk ook wel op met zijn zusters Rika en Heintje. Topliedjes zijn: Een reisje langs den Rijn, naar Paul Lincke's Das ist die Berliner Luft; De komeet van Halley; Brief van een landbouwer aan zijn zoon; Entreelied van
| |
| |
Tinus de Vullisman en Zandvoort bij de Zee, naar Seaside on the brain, met muziek van de Engelsman Herman Darewski.
Zowel Een reisje langs den Rijn als Zandvoort bij de Zee werden gekocht op buitenlandse liedjesbeurzen.
Je kunt dit de revuetijd van Davids noemen. Samen met Rika treedt hij op in het gezelschap van Frits van Haarlem, door Luger en Van den Aardweg de ongekroonde koning der variété-directeuren genoemd. Voor diens gezelschap leverde Davids zijn eerste teksten en wel voor de revue ‘Koning 'k Zie-zo-wat’, geschreven nadat Van Haarlem in 1906 Davids had meegenomen naar Londen om er inspiratie op te doen. Louis en Rika vervullen de hoofdrollen en maken naam.
In 1909 bevindt Davids zich in een ander revue-gezelschap, nl dat van Henri ter Hall, volgens Heintje Davids de grappigste man van Nederland, iemand die de mensen ‘chic’ kon laten lachen. Rika trouwt met een Engelse goochelaar en verdwijnt naar Engeland. Louis vormt dan met Heintje een duo en ook dat wordt een succes, iets wat hij aanvankelijk niet voor mogelijk had gehouden. Het gaat zelfs zo goed dat zij worden uitgenodigd naar Duitsland te komen, waar zij optreden in Leipzig, Keulen en Berlijn. Wat later komt het duo via John Weil, Rika's echtgenoot, in Engeland terecht en treden zij op in Liverpool, Glasgow, Manchester, Birmingham en Londen. Geen gemakkelijke opgave voor mensen die noch Duits, noch Engels spreken. We zijn nu in het jaar 1911. Volgens Van der Kamp en Feith leerde Davids op de tournee in Engeland Margie Morris kennen. Met het noemen van die naam belanden we in de tweede periode van Davids' carrière, die zich uitstrekt tot het moment waarop Margie Morris Davids verlaat, en dat is in 1922.
De tijd van ‘He, she and the piano’. Over de kennismaking van Morris en Davids lopen de meningen uiteen. Zo verhaalt Feith in zijn boek ‘TingelTangel’ dat Davids hem heeft verteld dat hij Margie Morris in Engeland op een intiem kunstenaarsfeest had leren kennen. Haar eigenlijke naam was Margaret Whitefoot en ondanks het feit dat haar vader, streng, conservatief en geacht officier in het Engelse leger, tegen haar vriendschap met Davids
| |
| |
was, kwam zij in 1913 naar Nederland. Aanvankelijk treedt zij dan op als danseres in het gezelschap van Leon Boedels, directeur van het Flora-theater in Amsterdam.
Aan datzelfde Flora-theater wordt gerefereerd door Luger en Van den Aardweg. Zij vertellen dat Louis Margie ontdekte in de koffiekamer van het Floratheater. De vader speelt ook in deze versie een rol, omdat deze haar roeping in de weg stond en er zodoende de oorzaak van was geworden dat zij op goed geluk naar Holland was overgestoken. Louis zou vervolgens Heintje opdracht hebben gegeven om het arme kind Amsterdam eens te laten zien. Hierbij zij opgemerkt dat Luger en Van den Aardweg zich baseren op verhalen van Heintje, zoals ons in de ondertitel van het boek meegedeeld wordt.
Mogen de meningen over de kennismaking met Margie nogal verschillen, over haar persoon en vooral over haar aandeel in het werk en leven van Davids doen zij dat allesbehalve. Geen kwaad woord kwamen wij tegen. Wel lof, de een is nog lyrischer dan de ander. Ter illustratie volgen enkele citaten.
Feith in ‘TingelTangel’ (blz. 158): ‘Tengere, broos-teere Margie, de groote, droomende oogen in het strak-witte gezichtje, overgeplaatst in Amsterdam, exotische bloem, verplant op vreemden bodem, welkom geheeten op het bovenhuis in de Utrechtsestraat, ineens midden in het roezige, jachtende, succes-brengende, maar altijd voort-herriënde tingel-tangel-leven van haar man!’
Luger en Van den Aardweg (blz. 143/144): ‘Margie Morris heeft Louis Davids lange tijd een charmant “decorum” verleend. Haar verschijning op de planken was van een onweerstaanbare bekoring. Bij haar eerste woorden - een melodieus verengelst Nederlands - won zij terstond het hart van de nurks onder haar toehoorders. Haar persoonlijkheid straalde iets uit, dat de aanwezigen electriseerde en met stille verrukking vervulde.’ Wim Ibo (1, blz. 42): ‘Met Margie Morris (1892) als zijn muze nam Louis Davids de aanloop tot zijn uiteindelijk cabaretcarrière; ze werden door de impressario Max van Gelder geëngageerd als “He, she and the piano” en maakten o.m. een tournee door Nederlands-Indië.’
Willem Wilmink (1, blz. 577): ‘Nu echter werd Margie Morris de
| |
| |
Fien de la Mar en Louis Davids in de revue ‘Had je me maar’; 1916.
| |
| |
muzikale richtlijn, alsmede de richtlijn van een niet nader te bepalen deel van Davids' tedere gevoelens.’
Louis Ferron: ‘Met Margie begon dus de aanloop naar een stijl die het aanzien van het cabaret tot op heden zou bepalen. (...) Margie was de vrouw die Davids' drang naar het hogere kon bevredigen. Ze kon uitstekend componeren, had dat “je ne sais quoi” wat sommige vrouwen in de ogen van volksjongens zo aantrekkelijk maakt en was bovendien bereid de beschutting van haar chic milieu in de steek te laten.’ Iets verder noemt Ferron de tijd met Margie ‘die periode waarin Davids’ naam als cabaret-artiest gevestigd werd, de tijd dus, waarin hij van amuseur tot een heuse cabaretier evolueerde.
Het is zonder meer een feit dat Margie Morris van groot belang is geweest voor het verdere verloop van Davids' carrière. De liedjes worden lyrischer en muzikaler, het duo begint een ander publiek te trekken, mede als gevolg van de manier waarop het hun optredens verzorgt. Uit die tijd dateren: Ik zoek een meisje te trouwen; Wordt nooit verliefd; In het bosch; en uit ‘de Jantjes’: bijv. Als de tros wordt losgesmeten en Nou tabé dan. Liedjes waarmee ‘He, she and the piano’ veel succes oogstten, tot in Indië toe, waar ze in 1919 een tournee maakten.
In 1922 komt er een einde aan het samen leven en samen werken van het duo.
1922-1927. Wat de liedjes betreft, is de tijd die volgt na het vertrek van Margie Morris niet een van de vruchtbaarste. De carrière van Davids blijft een opgaande lijn vertonen. In 1922 wordt Davids directeur van het Casino Variété in Rotterdam, voor een jongen uit het volk, geboren in de Zandstraat van diezelfde stad een niet geringe prestatie. De Rotterdamse upperten schijnt hem in die tijd zelfs op straat gegroet te hebben. De revue ‘Coolsingel-Plaswijk’, met als onderwerp de autobussen die in Rotterdam net in gebruik werden genomen, is zo'n beetje het enige vermeldenswaardige uit de casino-tijd.
Rido, pseudoniem van Philip Pinkhof, echtgenoot van Heintje, is de tekstschrijver. Het is niet de eerste keer dat deze revueteksten voor zijn zwager schrijft. Hij deed dat ook al voor
| |
| |
‘Verboden Toegang’ (waarin Davids voor het eerst zijn later zo vermaarde creatie Tinus op de planken zette), voor ‘De eenheidsrevue’ en later voor ‘Lach en Vergeet’ (waarin Davids De kleine man zong).
Davids schrijft zelf de muziek sinds het vertrek van Margie, al wordt wel verondersteld dat zijn muzikale leider, Jan Broekhuis, hem met raad en daad terzijde stond. Enkele titels: Impromptu; Moeder is dansen, een bewerking van een Engels gegeven; Naar buiten en Rassenhaat.
In 1927 doet Davids voor een kleine revue, getiteld ‘Van eigen bodem’, een beroep op andere auteurs: Dirk Witte, Koos Speenhoff en Jacques van Tol. Deze laatste is als tekstschrijver een zeer belangrijke rol gaan spelen, in het leven van Davids.
1927-1939. Jacques van Tol, de man die op zijn postpapier liet drukken: ‘De honden blaffen maar de karavaan trekt voort’ en die door Ferron wordt getypeerd als ‘een soort deus ex machina’, is de schrijver van liedjes als: Oome Ko heeft radio: Weekend in Scheveningen; Het lot van de Sweepstake; De Olieman; Naar de bollen; De voetbalmatch; Mammie heeft haar rijbewijs. Al die liedjes kortom, die ook vandaag de dag nog gezongen worden. Van Tol schreef niet alleen voor Davids liedjes, ook anderen hebben furore gemaakt met zijn teksten. Lou Bandy bijvoorbeeld met Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan?, en Fien de la Mar met Ik wil gelukkig zijn. Rinus Ferdinandusse concludeert dan ook dat: ‘Jacques van Tol een unieke figuur moet zijn geweest, een man op wie Davids, Willy Walden en Bandy en tientallen anderen leunden en die op die manier een bepalende factor is geweest in het amusementsleven van Nederland’.
Er is in de loop der jaren heel wat gespeculeerd en geschreven over het feit dat Van Tol zijn rechten van tekstvervaardiger schijnt te hebben afgestaan aan Davids. Zijn naam ontbreekt vaak. Tot op de dag van vandaag weten we niet precies wie welke tekst geschreven heeft. Menigeen heeft zich gebogen over dit probleem. De hiernavolgende collage moge daar een bewijs van zijn.
Luger en Van den Aardweg vermelden (blz. 208/209) dat er rond
| |
| |
1942 in de vaderlandse pers een bericht circuleert, waarin, onder meer beweerd wordt dat het gehele repertoire van Louis Davids gedurende de laatste zeventien jaren van zijn leven door Jacques Van Tol geschreven zou zijn. Luger en Van den Aardweg citeren dan (blz. 211) Louis Davids die gesproken zou hebben over ‘mijn liedjes’ en vragen zich vervolgens af of het aannemelijk is ‘(...) dat Louis Davids - met het einde van zijn leven voor ogen - dit gezegd zou hebben, wanneer hij wist, dat de aan hem toegeschreven liedjes, waarvoor hij altijd alle eer ontvangen had, niet zijn werk doch dat van anderen was?’ De heren geloven van niet. Hun geloof wordt kennelijk gedeeld door de schrijver van het volgende anonieme en niet nader gedefinieerde krantebericht (de bron is het Gemeentearchief te Amsterdam). Na de kop ‘Van de 700 Davidsliedjes waren er ongeveer 100 van een ander’ lezen wij: ‘Wellicht waren er discussiegenoten die wisten: “Davids' beste liedjes waren van een ander.” Hoe dat nu zit? Laat ons vast de namen noemen van degenen die er heel weinig of veel mee uitstaande hadden: Margie Morris, Rido, Meijer Hamel, Speenhoff, Cor Lemaire en vooral Jacques van Tol. Maar de hoofdfiguur bleef Davids zelf.’
Herman Tholen (van het vooroorlogse duo Tholen en Van Lier) deelt deze mening niet. In een interview zegt hij: ‘(...) We noemden ze cabaretrevues. Dat woord was bedacht door Jacques van Tol, de tekstschrijver. Hij heeft in de oorlog op het verkeerde paard gewed, maar hij maakte geweldige teksten. Het hele repertoire van Louis Davids. Nu, bij de radio, zie ik nog wel eens op een lijst staan: tekst Louis Davids. Dan denk ik: ik weet teveel, ik heb ze door Jacques zien schrijven. Nou ja, Van Tol heeft voor onze programma's ook veel geschreven. En z'n teksten worden nog steeds gebruikt. Soms zie ik bij de Mounties een scène dat ik denk: verrek, die heb ik nog betaald aan Jacques van Tol.’
Henk Suèr gaat zowel in zijn boek als in een kranteartikel uitvoerig op dit punt in. Het volgende citaat komt uit dat artikel: ‘Het Kurhauscabaret in Scheveningen, dat Davids had opgezet, vergde elke veertien dagen een nieuw repertoire met nieuwe conférences en liedjes. De produktie van Van Tol kon dit wel aan. Voor elk liedje betaalde Davids hem een tientje, hetgeen
| |
| |
later tot vijftig gulden verhoogd werd. Daarmee had Davids de opvoeringsrechten voor zich alleen. In het begin werd nog wel eens geannonceerd dat Jacques van Tol de tekstdichter was, maar dat bleef spoedig achterwege. Bleef ook achterwege toen men in het land steeds meer oog voor de opmerkelijke tekst begon te krijgen, toen men een man als Menno ter Braak, alleen om de tekst, elk nieuw programma zag bezoeken. Week-end in Scheveningen, De Sweepstake, De Olieman, Naar de bollen, Jubileum van Ome Kobus, De pen-en-inktsymfonie, (...) De voetbalmatch, Mammie heeft haar rijbewijs, men zal ze nog wel kunnen neuriën - Jacques van Tol schreef ze. Behoudens enkele ingewijden zag ieder Davids voor de geestelijke vader aan. De cabaretbezoeker interesseerde zich voor de herkomst overigens niet overmatig. En Van Tol maakte er geen probleem van (...)’. De mystificaties zullen ook in dit boekje niet onthuld worden. Enige opheldering kunnen wij wel geven. Dat doen wij aan de hand van een brief van Jacques van Tol. Op 10 augustus 1966 schrijft hij aan Willem Wilmink: ‘Hierbij de verlangde opgaven betreffende de liedjes uit het repertoire van Louis Davids. Mijn aandeel betreft natuurlijk alleen de tekst, ik componeer niet. Een van de belangrijkste teksten staat niet op uw lijst, n.l. De pen-en-inktsymfonie. Hopende U hiermee van dienst te zijn, met vr. gr.’
Het lijstje met titels dat Wilmink hem had toegestuurd, is aan zijn brief gehecht. Van Tol plaatste met ballpoint een T achter de titel als het een tekst van hem betrof.
Uitgaande van Van Tols aanduiding kunnen wij stellen dat de volgende liedjes geschreven zijn door Van Tol: Hein de Bruin; De Sweepstake; De Olieman; Mammie heeft haar rijbewijs; Weekend in Scheveningen; Naar de bollen; Zuiderzee; De filosoof; De voetbalmatch; De zesdaagse; Het zonnebad I en II; Op het ijs; Weet je nog wel, oudje; Zomertelegrammen; Restanten; Luchtkastelen; Ome Piet; Als je voor een dubbeltje geboren bent; Een moeder begrijpt alles; De Scheveningse zee; Hengelen.
Een TD zette hij achter: De kleine man; De begrafenis van Ome Manus; Mina (ze zet zo'n lekker bakje koffie). TD staat voor Van Tol-Davids. De personen, om wie de discussie draait zijn
| |
| |
inmiddels beiden overleden. Veel vragen zullen dus nooit beantwoord worden.
In 1931 wordt Davids directeur van het Kurhauscabaret in Scheveningen. Dat betekent iedere veertien dagen een nieuw programma. Davids zelf treedt op als conférencier-cabaretier. Om hem heen wordt een programma geformeerd, waarvoor hij medewerkers uit binnen- en buitenland uitnodigt. Zo haalt hij het Nelson-cabaret (zie ook de annotaties bij Moeder is dansen) naar Nederland. Het is ook wel aardig om te weten dat Marty Verdenius en Wim Sonneveld in zijn programma debuteren. Het Kurhauscabaret loopt goed. Cor Lemaire begeleidt Davids op de piano, vanaf 1933, en schrijft zo nu en dan muziek bij een liedje. Verder schrijft Davids de muziek zelf. Het optreden wordt voor Davids in deze jaren steeds moeilijker. Hij heeft asthma, een kwaal die hem zijn hele leven parten heeft gespeeld en die er tenslotte ook de oorzaak van is dat hij op 1 juli 1939, op zesenvijftigjarige leeftijd, sterft.
|
|