Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
Uw mastboom en de raas zuchten by Afrikus'
Onweêrstormen geknakt; nauweliks zal de kiel
Touw loos kunnen volharden
Op d'almogenden vloed der zee.
Geen zeil hebt ge geheel, Goden, bezit ge niet,
Die gy roept en herroept in het gevaarlik uur.
Poch, als pontische pynboom,
Als oudedelen woudes stam;
Poch vry op het geslacht, poch op den ydlen naam,
Geen zeevaarder vertrouwt meer uw beschilderd rif
Schroomloos, wilt ge der winden
Spel niet worden, dan let wel op!
Onlangs waart ge voor my kommernis en verdriet,
Thans myn vurige wensch, tevens myn bange zorg,
Schip! wil myden de branding,
Die om gladde Cycladen bruist.
|
|