Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 163] [p. 163] Volksliederen. Luilekkerland. Spitten en ploegen, Zweeten en zwoegen, Nu aan het zaaijen, Dan aan het maaijen; Is het dan nimmer op aarde gedaan, Moet het zoo voort tot het einde der baan? Kent gy het land van belofte niet, Waar u de honing by beken vliet. Waar gy uw mondjen pas open doet, En er gebraden een duif in schiet, Waar u een leven zoo zacht als zoet Lachende danst voor het bly' gemoed, Kent gy het land van belofte niet? [pagina 164] [p. 164] Hebt ge van 't aardsch paradys gehoord? Menschen! wat welig, wat zalig oord! Appel en peer, abrikoos en pruim Komen er zomer en winter voort; Adam en Evatjen hadden 't ruim, Ze aten en dronken naar lust en luim: Hebt ge van 't aardsch paradys gehoord? In dit zoo wenschelik droomgewest, Vriendekens, wenscht ge te zyn gevest, Werkt van den dag tot het avondrood, Werkt en verhoopt van den hemel 't best; Werkend geraakt gy uit leed en nood, Werken doorsuikert uw daagliksch brood, Werken verheft u in 't droomgewest. Spitten en ploegen, Zweeten en zwoegen, Nu aan het zaaijen, Dan aan het maaijen: Zoo is het immer op aarde gegaan, Zoo zal het zyn tot het einde der baan! Vorige Volgende