Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Adèle. In 't land, waar zilverbeekjens vloeijen, En gras en kruid in weelde bloeijen; Waar 't veld met eeuw'ge lente pronkt, En liefde uit rozenstruiken lonkt; Daar dwale, zonder vrees of schrik, Uw kinderblik. In 't land waar, in 't gewelf der blâren, De vogelkens hun stemmen paren, En geene wind het zanggebed Van 't vliegend morgenkoor belet; Daar streel' dit zoete morgenkoor Uw kinderoor. [pagina 139] [p. 139] In 't lieve land van melk en honing, Daar zwaai' uw wieg, die smalle woning; Daar stille aan milde moederborst Uw nood zyn aangezetten dorst; Die bronne noodigt te aller stond Uw' kindermond. In 't land der leeljen en violen Moog' dra uw eerste stapjen dolen; Het gras der weì, de bloem der heì Zy u tot wieg en wiegensprei, En streel de bloem, nog zonder kreuk, Uw kinderreuk. Maar neen in 't dierbaar land der Belgen, Moogt gy de melk der moeder zwelgen, Die zaligheid in u geniet. Slaap zachtjens, liefling, by haar lied; Slaap, myn Adèle, dierbaar kind, Zoo teêr bemind! Vorige Volgende