Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Myn Levensboot Myn levensboot zweeft over de wyde zee, Zacht glydt ze heen langs klippen en rotsgevaart'; Trots stormgehuil en wervelkolken Speelt ze te midden van doodsgevaren. Wat duur my is, myn vrouw en het dochtrenpaar, Die voer ik mêe ten dans op den ocëaan, En brandt myn voorhoofd, zinkt myn armspier, My is belooning genoeg heur glimlach. Vaak schiet de zon heur' straal op den slanken mast, Waar harp en myrttwyg bloeijende aan zyn vereend: Dan streelt, al suizlend door de zeilen, 't Koeltjen myn oor met de liefste akkoorden. Omhult de nacht myn schemerend levenspad, Dan blinkt een ster omlaag, die de ziel bekoort En heilgeloof, omstraald van lichtglans, Daalt me verkwikkende neêr in 't harte. [pagina 116] [p. 116] Met vollen zeile ons boot nu vooruit gericht Naar 't vaderland, naar 't betere vaderland! De Hemel wenkt op aard den zanger, Die aan de Liefde de Trouw vereenigt. Vorige Volgende