Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De zieke Dame in Antwerpen gedurende de belegering van 1581. Wie helpt die edelvrouwe, die zieke lyderin? Zy hoeft tot hare genezing het zog der ezelin. Het middel is niet ter stede, de vyand is voor de poort, De Spanjaart loert als een tyger, verlekkerd op een moord. Wie is 't, die edelmoedig gevaar en dood versmaadt? Een jongeling begeesterd, voor elke schoone daad, Stapt stil in 't nachtelik donker Antwerpens wallen uit, En leidde alreê ter veste zyn opgespoorden buit. Maar, ach, hy is gevangen, en door des vyands wacht Op staanden voet ter tente des Hertogs van Parma gebracht. De veldheer schynt verlegen by 's jonglings tegenspoed, En pryst diens eedle ziele, diens onverschrokken moed. Hy laat zelfs de ezelinne met wild en hoenders belaên, Met menige kostlike spyze, die geenen zieke schaên. ‘Breng mynen groet der vrouwe door u zoo hoog geschat, Zy leve nog lang ter eere der dappere Scheldestad!’ [pagina 94] [p. 94] Die onverwachte boodschap verzacht der burgeren geest, Wie zich zoo menschlik toonde, moet die zoo zeer gevreesd? Menschlievend is de Hertog, de stad is edel en heusch, Zy stuurt hem lekkernyen en wynen der eerste keus. Het is om deze heuschheid, dat in den uitersten nood, De fiere vesting eindlik ter overgaaf besloot. De zieke werd genezen, en ging aan 's jonglings hand. Een korten tyd na dezen, sluiten den zaligsten band! Vorige Volgende