Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De wolk. Eene Slowakische volkssage. Een moeder joeg haar eigen kind, Haar eigen kind in nacht en wind: ‘Nu kom niet weêr my onder 't oog, Maar zweef en dwaal door nat en droog, Dwaal zeven jaren, zeven weken, Van uur tot uur door vreemde streken. Wyl du dyn moeder durfdes slaan, Vind rust noch vrede op dyne baan, Maar dryf en jaag als onweêrswolk Langs berg en dal, en zee en kolk!’ De moeder sprak die zure woorden, De dochter vloog, als wolk in 't noorden. [pagina 62] [p. 62] ‘O moeder, hoort gy 't windgebruis, Denkt dan, ik zweef voorby uw huis; O moeder, als de bliksem blaakt, En als de donderbuije kraakt, Denkt dan, hoe eens uw dochter gilde, En bittre tranen storten wilde.’ En toen de moeder buiten trad, Welkte in den hove bloem en blad. ‘De roos en heulbloem, die ik kweek; Hoe zyn ze toch zoo droef en bleek; Ik zag ze eens groen en weeldrig schieten, Wie zal ze verder nu begieten?’ Benauwd en zwoel werd toen het weêr, De teedre stengels bogen neêr, Een wolk verhief zich aaklig zwart: ‘Al joegt ge me ook zoo wreed en hard, In nacht en wind, 't is al vergeten, 'k Ben steeds uw kind, kind wil ik heeten. Op dat elk bloempjen, rood of geel, Nog lang uw moederblikken streel'; Verzorg ik als voorheên een elk, Dat geen u sterve noch verwelk'!’ De donder brulde - wreed en wreeder - De wolke stortte weenend neder. Vorige Volgende